Ida, later
In de stilte van de stille kamer - radio en grammofoon verguisd, zonder pardon verbannen - blind herinneringen herbelevend verglijdt haar de tijd in mijmeringen. Het bovenraam staat open, wat ze horen wil? De zanglijster, de merel en vlakbij de vink, de holenduif, en ook de nieuwkomers, de Turkse tortels die melodieuzer koeren dan de houtduiven.
Ze wil niet voorgelezen worden want ze weet het allemaal nog: 's Nachts rusten meest de dreven, en Gezelle: Hoger als mijn ogen drogen, of ja Janneke mijn manneke, mijn hart- en hemeldief ... en wat al niet van Nijhoff, van Achterberg; Rilke, maar ook Apollinaire (Reverdy is belangrijker weet ze nog), - en o al die Engelse reminiscenties; maar aan wie kan ze dat allemaal vertellen? Maar al deze dingen ebben weg uit het bewustzijn. Ze is vele uren alleen. Zonlicht wandelt van het zuidelijke venster naar het westen, ziet ze het nog? Ze kan het niet meer onderscheiden: haar eigen meubels, het gelaat van een bezoeker. Maar elke dag brengt post en ze wil weten van wie dan wel. Er is een baken, en dat is Jose. Jose komt twee keer in de week, en vaak op zondag, dat is dan een verrassing. Jose leest de post voor, noteert wat beantwoord moet worden. Jose wordt een jonge grootmoeder en Ida zegt: ‘O, koop rozen, koop een groot boeket voor de moeder van het kindje, hoe heet het?’ Jose is de vertrouwde, op een ochtend groet Ida haar zeggend ‘Ik heb je lief.’ En over haar verzen die Jose soms mag voorlezen: ‘... dat ik dat nu niet meer kan, he? ...’
Als ik kom, in dat laatste jaar: ‘Je stem weet ik nog goed hoor.’ We zwijgen, ze heeft mijn hand in de knie gelegd, en dan: ‘Goed, ga nu maar.’
Ze raakt ver van de mensen vandaan. Denkt ze nog aan haar vader, aan Truus, aan Marietje? Aan die ene geliefde ... (‘mijn liefste, niet meer lang ...’). Het leven duurt lang, te lang. En soms herkent ze niet meer, zegt ze ‘Dag mijnheer’ tegen Henk van Ulsen. Ze is ver weg, ergens ver weg alreeds, maar ook hier, in dit vriendelijke huis, ‘waar ze heel aardig zijn maar niets begrijpen’, blijft ze de ‘grande dame’ - niet verheven, maar onbedoeld op ander niveau.
Dag Ida, ik moest dit schrijven over jou. De vele brieven die je me schreef mag ik nu nog zelf bewaren, met een blauw lint er omheen. Moet ik ze verbranden uit discretie? Nee, ik moet ze doorgeven, voor later.
Clasine Heering-Moorman