Nogmaals: het culturele belang van de vaste boekenprijs
Het is goed dat de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zo uitvoerig werden geïnformeerd over de grote belangen die er vooral voor het culturele en literaire boek op het spel staan bij de politieke besluitvorming over de prijsbinding van boeken (NLM, december 1997). Het accurate verslag door Natasja Giezen van een rondetafeldiscussie daarover die op 23 oktober 1997 werd georganiseerd door de letterenfaculteit van de Leidse universiteit, werd echter gevolgd door nogal warrige en misleidende uitspraken van de markteconoom P.J. Uitermark.
Uitermark voert al bijna twintig jaar strijd tegen de vaste boekenprijs, eerst als ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken en nu als hoogleraar. Gelukkig voor de geïnteresseerden in het culturele en literaire boek hebben Uitermarks argumenten al die jaren geen indruk gemaakt op de regering, die het systeem van vaste prijzen in 1997 opnieuw heeft goedgekeurd niettegenstaande het overheidsbeleid van bevordering van de vrijemarktwerking. Door het Ministerie van Economische Zaken is namelijk formeel in 1996 vastgesteld dat het bestaande systeem van de vaste boekenprijzen in Nederland voldoende concurrentie en marktwerking toestaat. In andere landen zoals Frankrijk, Portugal, Spanje en Griekenland - en over enige tijd ook Italië en Oostenrijk - is een vergelijkbare prijzenregeling bij wet vastgesteld, omdat het maatschappelijke lot van het boek in die landen niet wordt overgelaten aan de zelfdiscipline van de marktprijzen, zoals het geval is in Nederland en enkele andere Europese landen. Ook in Nederland zou een wettelijke regeling trouwens verre te verkiezen zijn boven een door de overheid gesanctioneerd privaatrechtelijk systeem - al was het alleen maar om voortaan verstoken te blijven van de onzindelijke redeneringen en bezwaren van dogmatische markteconomen.
Uitermark demonstreert zijn denkwijze in het NLM-interview door een aantal argumenten ter verdediging van de culturele betekenis van de vaste boekenprijzen uit hun verband te rukken en belachelijk te maken met ze als onbewezen stellingen aan de economische schandpaal te slaan. Hij ‘vertaalt’ de culturele argumenten namelijk in de ‘termen van de economische wetenschap’, en volgens die termen zijn de argumenten ‘vals’.
De bevordering van pluriformiteit en van de goede, fijnmazige verspreiding zijn, zoals bekend, de voornaamste culturele argumenten voor het behoud van de optimale cohesie van de bedrijfskolom van de boekenmarkt. Zonder cohesie functioneert de uit zeer veel deelnemers samengestelde markt gebrekkig, en daarom wordt steeds weer gepleit voor het behoud van de cohesie. Daarvan kunnen nog tal van andere aspecten worden aangewezen, zoals de open marktstructuur, die het gemakkelijk maakt voor nieuwe uitgevers en boekverkopers om van de collectieve infrastructuren gebruik te maken, en de probleemloze coëxistentie van zeer kleine en grote marktpartijen. Maar ook de transparantie van de prijs voor de consument en de verzekering van gelijke marktkansen voor alle deelnemers aan de boekenmarkt. En, last but not least, de instandhouding van de collectieve infrastructuren zoals het distributiesysteem, de collectieve boekpromotie, de beroepsopleidingen, het marktonderzoek en diverse andere collectieve voorzieningen die zonder vaste boekenprijs uiteen zouden vallen.
Maar Uitermark eist bewijzen voor afzonderlijke aspecten van het organische systeem, en hij accepteert alleen een bewijsvoering volgens de ‘termen van de economische wetenschap’. Dat is niet onvergelijkbaar met de bewijsopdracht die de Inquisitie destijds oplegde aan beschuldigde ketters: het is een bij voorbaat onmogelijke bewijslast.
Iedereen die de commerciële werkelijkheid van nu een beetje kent, kan met zijn klompen aanvoelen dat een volledige ‘vrijemarktwerking’ leidt tot versterkte nivellering en kwaliteitsvermindering. Misschien vinden vele consumenten dat niet zo erg, maar op het gebied van boeken zijn er in ieder geval tal van lezers die beveiliging van kwaliteit en pluriformiteit wel op prijs stellen, en bovendien is er nog zoiets als de grondwettelijke uitingsvrijheid die het waard is beschermd te worden. De mens leeft niet bij economische principes alleen.
Juist daarom heeft de Nederlandse regering besloten dat de risico's voor de boekenmarkt in een volledige ongeremde vorm te groot zijn, en zijn vaste prijzen toegestaan. Je moet wel blind zijn voor de actuele marktontwikkelingen om die risico's te durven ontkennen. Toch wil Uitermark eerst bewijzen zien dat het echte risico's zijn. In zijn ongeduld daarover begint hij alvast te spreken van ‘valse argumenten’, en beschuldigt hij uitgevers en boekhandelaren ervan dat zij hun handelwijze niet zouden willen vernieuwen.
Ook dat laatste verwijt is een onzindelijke opmerking, want commerciële ondernemingen passen altijd hun handelwijze aan bij de marktsituatie, ook uitgevers en boekverkopers. Maar waarom zouden zij moeten streven naar een algehele verslechtering van de marktsituatie voor het boek?
Uit alles blijkt dat markteconomen als Uitermark veeleer hun dogmatische standpunten zouden moeten vernieuwen. Ook de culturele, de sociale en de ecologische belangen spelen een wezenlijke rol in economische processen, al wordt dat door vele markteconomen vergeten. Gelukkig tekent zich internationaal een kentering af in de appreciatie van de fundamentalistische marktideologie. De kans is groot dat de vaste boekenprijs een steeds groter politiek draagvlak zal verkrijgen in heel Europa, en dat zinloze discussies over economische bewijsvoering voorgoed verleden tijd zullen zijn.
Lang leve het culturele en literaire boek!
Laurens van Krevelen