Stockenström en Krog
Poskaarte telt achttien gedichten van Antjie Krog. Met dit aantal volgt zij zoals gezegd direct (maar met numeriek grote afstand) op Breytenbach. Van Stockenström zijn dertien gedichten opgenomen, minder dan van Cussons, Hambidge enz. Omdat het werk van Stockenström en Krog zover uiteenloopt en tegelijkertijd zo boeiend is én omdat zij (Breytenbach en Eybers daargelaten) verreweg de interessantste dichters uit deze bloemlezing zijn, ga ik graag nader in op hun werk.
Stockenström debuteerde in 1970 met Vir die bysiende leser. Daarna volgden Spieël van water 1973), Van vergetelheid en van glans (1976), Monsterverse (1984), Die heengaanrefrein (1988) en laatstelijk Aan die Kaapgeskryf (1994). Daarnaast schreef zij romans en een toneelstuk. In 1977 ontving ze de Hertzog-prijs voor haar poëzie.
Evenals Stockenström debuteerde Krog in 1970, en wel met de bundel Dogter van Jefta. In 1972 volgde Januarie-suite; in 1975 Beminde Antarktika en Mannin (bekroond met de Reina Prinsen Geerligs-prijs). In 1981 verscheen Otters in bronslaai, in 1985 Jerusalemgangers. De bundel Lady Anne (1989) vormt een hoogtepunt in de Zuid-Afrikaanse poëzie en werd door André Brink bestempeld tot een van de beste bundels ooit in Zuid-Afrika geschreven. Lady Anne werd bekroond met de Hertzog-prijs. In 1994 verscheen Gedigte 1989-1995. Voor wat productie betreft, gaan Krog en Stockenström ongeveer gelijk op. Maar wat intentie betreft is het werk van Stockenström gelijkmatiger, ingetogener; dat van Krog toont veel meer emotie, is persoonlijker, politieker, opener, meer geëngageerd, uitbundiger, woedend soms. Bovendien is Wilma Stockenström veel ouder dan Antjie Krog en dat is aan haar gedichten af te lezen. Niet dat die daarom minder zouden zijn. Nee, de waardering voor het werk van Stockenström doet niet onder voor de waardering die Krog ondervindt. Beide dichters zijn bekroond met de hoogste literaire prijzen van Zuid-Afrika, waaronder de al genoemde Hertzog-prijs. Het feit dat er in Poskaarte van Krog meer gedichten zijn opgenomen heeft met iets anders te maken. Krog behoort - in de woorden van de romancier Etienne van Heerden - tot die ‘kinders van Verwoerd’, dat wil zeggen dat ze behoort tot de generatie die opgroeide toen de apartheid al lang en breed een feit was. Deze generatie jonge schrijvers en dichters heeft mentaal een klap van de apartheidsmolen gekregen, en doet daar in haar werk verslag van. Tussen het werk van Krog en Stockenström bestaan om die reden alleen al grote verschillen. Stockenströms gedichten
lijken afstandelijk, kunnen misschien escapistisch aandoen voor wie Zuid-Afrika vooral wil zien als een land van politieke tegenstellingen.
Stockenström put deels uit de natuur, neemt dieren, landschappen tot onderwerp; zodra haar poëzie over mensen gaat, komt er een flinke dosis ironie om de hoek kijken. Bijvoorbeeld in dit gedicht, Ecce homo, over de mens als toneelspeler:
Ecce homo
Wat het hom tog besiel om te wil
regopstaan? Kierts! Tog nie net
dors na kennis, die bykom van 'n appel
bo-aan 'n baie groot, sugtende boom nie?
Handeviervoet sou hy ook, op 'n lei,
kon leer lees en skryf het, later
die relatiwiteitsteorie vinger-in-die-sand
kon uitgewerk het, en uitgevee het
(want waarvoor?) met minder rugkwale.
Handeviervoet kan jy godsdiens beoefen,
loer in 'n mikroskoop, klavier speel,
beelde boetseer, op jou rug rol om plafonne
te beskilder, weer omrol en van jou steiers
afklouter, fronsend, ingedagte, honger.
Handeviervoet is eet en drink speletjies,
paring vanselfsprekend. Alles gaan.
Net toneel speel, lyk dit my, sou bedenklik
ingewikkeld, haas onmoontlik en regtig
lagwekkend wees. Regtig. 'n Kruipende
Faust. 'n Kluteimnestra met swengelende
borste. Nee! Drama wil hoog reik!
Daar staan hy nou met sy weekdele bloot,
die mens, die sot, die groot toneelspeler.
(uit: Spieël van water)