te beantwoorden. Maar de keuze voor Afrika en tegen Europa, heeft uiteraard gevolgen voor de status van het Nederlands in het onderwijs. In een artikel over de ‘toekomst van het Afrikaans aan de Zuid-Afrikaanse universiteiten’ vraagt de algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, Greetje van den Bergh, zich zelfs af, of het nog wel verstandig is om uitgaande van deze situatie ‘krachtig aan te sturen op steun vanuit het Nederlandse taalgebied op grond van de taalverwantschap’. Zo'n reactie roept de vraag op of er een betere reden is dan de taalverwantschap om het onderwijs in het Nederlands op de departementen Afrikaans en Nederlands in Zuid-Afrika te rechtvaardigen. De algemeen secretaris denkt van wel: ‘Beter zou het zijn het belang van de band te benadrukken op grond van het profijt dat Zuid-Afrika daar voor de toekomst uit kan trekken: deskundigheid op het gebied van veeltalig bestuur (de Europese Unie), veeltalige rechtspraak (idem) en funderend onderwijs in een andere taal dan de thuistaal van (een deel van) de leerlingen.’ (Greetje van den Bergh, ‘Kompas: Afrika of Europa? De toekomst van het Afrikaans aan de Zuid-Afrikaanse universiteiten’, in: Ons Erfdeel 41 (1998) 1 (jan-feb), p. 93-98; citaat op p. 98) Het is een merkwaardige redenering, want er is geen enkele reden voor Zuid-Afrika om op grond van zulke overwegingen in het Nederlands geïnteresseerd te zijn: dan kan men beter meteen kiezen voor het Duits, Frans of Engels.
Het is bovendien een reactie die typerend is voor de Nederlandse houding ten aanzien van het Afrikaans. Nederland heeft zich nooit veel aan het Afrikaans gelegen laten liggen, en in het verlengde daarvan evenmin aan de positie van het Nederlands in Zuid-Afrika. Veelzeggend is dat het hoogtepunt van de Nederlandse belangstelling voor het onderwijs in Zuid-Afrika samenvalt met de tijd van de culturele boycot, toen Nederland om politieke redenen Zuid-Afrika het liefst verboden had om nog enige aandacht aan de Nederlandse taal en cultuur te besteden. W. van Zyl, hoogleraar Afrikaans en Nederlands aan de universiteit van Wes-Kaapland, herinnert zich een bezoek, eind jaren tachtig, van de directeur van het Bureau Zuidelijk Afrika van het Nederlandse Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking: ‘Waarom deze man ons kwam opzoeken, is mij nooit duidelijk geworden. Hij begon mij en mijn collega's meteen al aan te spreken over het culturele onbenul van het Nederlands. Wat ik eruit concludeerde was dat het Nederlands vooral nooit een rol mag krijgen bij ontwikkelingssamenwerking én dat wij onze Afdeling Nederlands maar beter konden sluiten.’ (W. van Zyl, ‘Het Nederlandse boek in Zuid-Afrika’, in: Neerlandia 96 (1992), 1 (feb), p. 14-19; het citaat op p. 18) Gelukkig hebben dergelijke acties er niet toe geleid dat het Nederlands op de universiteiten geheel verdwenen is, maar aan het weinige onderwijs in het Nederlands op de middelbare school is voorgoed een einde gekomen. Tot de culturele boycot werd er voor het eindexamen Afrikaans nog altijd één Nederlands literair werk gelezen; die situatie komt nooit meer terug.
Trouwens ook na de opheffing van de apartheid is er nog regelmatig sprake van verregaande onverschilligheid van de kant van de Nederlandse overheid, als het gaat om het behoud van de Nederlandse taal en cultuur in Zuid-Afrika. Als er nog onderwijs in het Nederlands in Zuid-Afrika gegeven wordt, dan is dat niet dankzij, maar ondanks de steun die Nederland gegeven heeft. Gelukkig lijkt hier de laatste jaren enige verandering in te komen. De Nederlandse Taalunie is, zoals zij het noemt, een ‘inhaalslag’ begonnen om de leemtes en achterstanden in de kennis van de neerlandici in Zuid-Afrika weg te werken. Maar het is de vraag of dit grootscheepse programma de schadelijke gevolgen van de boycot nog ongedaan kan maken. En bovendien mag deze hulp wel met wat meer overtuiging gegeven worden dan spreekt uit de hierboven geciteerde woorden van de algemeen secretaris.
In elk geval is het nu nog niet te laat. Er is nog een groot aantal departementen Afrikaans en Nederlands; en nog steeds maakt het Nederlands deel uit van het curriculum, al is het soms maar voor een klein deel. Een vergelijking van de studieprogramma's van de betreffende departementen aan de universiteiten van Stellenbosch, Potchefstroom, Kaapstad, Wes-Kaapland en Witwatersrand leert dat er relatief weinig aandacht besteed wordt aan de Nederlandse taal- en letterkunde in vergelijking met de hoeveelheid tijd besteed aan de Afrikaanse taal- en letterkunde. Vaak is het Nederlands niet meer dan een onderdeel van een cursus waarin een bepaalde theorie wordt gedemonstreerd aan de hand van Afrikaanse literatuur en een enkel Nederlands werk. Op die manier komt het Nederlandse toneel (Heijermans) en de Nederlandse jeugdliteratuur ter sprake aan de universiteit van Potchefstroom, en is er aan verschillende universiteiten aandacht voor Nederlandstalige koloniale teksten (Nederlands-Indische, Surinaamse en Caraïbische literatuur).
Slechts een handvol colleges is exclusief gewijd aan de Nederlandse literatuur. Bijna al die colleges beperken zich tot de klassiekers uit de moderne Nederlandse letterkunde (na 1880). Colleges over historische letterkunde zijn een uitzondering en gaan vooral over de zestiende en zeventiende eeuw; de Middelnederlandse literatuur is grotendeels terra incognita in Zuid-Afrika, en aandacht voor de achttiende- en de negentiende-eeuwse letterkunde (tot 1880) is er niet of nauwelijks. Geen enkele universiteit biedt een overzicht aan van de hele geschiedenis van de Nederlandse literatuur.
Afgezien van deze, overigens begrijpelijke, voorkeur voor de moderne Nederlandse letterkunde, valt op dat de keuze van de onderwerpen uit de Nederlandse literatuur in de eerste plaats bepaald wordt door de invloed die een Nederlandse auteur op de Afrikaanse literatuur heeft gehad, en in de tweede plaats afhangt van de persoonlijke interesse van de betrokken docenten. Om met het eerste te beginnen: er is veel aandacht voor een dichter als Martinus Nijhoff, omdat zijn poëzie aantoonbaar sporen heeft nagelaten in het werk van vooraanstaande Afrikaanse dichters als N.P. van Wijk Louw, Ernst van Heerden en D.J. Opperman. Terwijl er omgekeerd weinig aandacht is voor schrijvers als Emants en Couperus, omdat het Afrikaanse verhalend proza nu een-