Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 14
(1996)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||||||||
De drukker-uitgever A.W. Sijthoff (1829-1913)Ga naar voetnoot*A.W. Sijthoff was een van de belangrijkste uitgevers die Nederland in de negentiende eeuw gekend heeft. Geen van zijn collega's schiep een zo omvangrijk en veelzijdig fonds als hij. Een aantal van zijn uitgaven bracht deze Leidenaar ook internationale faam. Toen A.W. Sijthoff in 1891 het veertigjarig bestaan van zijn uitgeverij herdacht, liet hij de Rotterdamse bibliothecaris en bibliograaf R. van der Meulen een gedenkboek schrijven dat in eerste instantie bedoeld was voor familieleden en enkele vrienden. In enigszins gewijzigde vorm werd het boek later als derde deel opgenomen in de Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel (Amsterdam 1891). Uit de brieven van Van der Meulen aan Sijthoff die bewaard worden in de Leidse Universiteitsbibliotheek blijkt niet alleen dat de geportretteerde de regie van het boek strak in handen hield, maar ook dat de biografie van de Duitse uitgever F.A. Brockhaus een van de inspiratiebronnen was voor het boek. Het was zonder twijfel Sijthoffs ambitie om de Nederlandse Brockhaus te zijn. Dat tekende de man: hij stelde zijn doel hoog en hij had de energie en de gaven om het te bereiken. Want hij werd dan misschien geen complete kopie van Brockhaus, er stond tegenover dat Sijthoff op zijn manier ook de Nederlandse Reclam was. Sijthoff overleed in 1913 op 84-jarige leeftijd. Hij liet toen een bloeiende uitgeverij en drukkerij achter, plus enkele krantenbedrijven die in handen van zijn zoons waren overgegaan. Behalve een levensbericht van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en een necrologie door R. van der Meulen in Sijthoff's adresboek voor den Nederlandschen boekhandel verschenen er niet bijster veel herdenkingsartikelen. Misschien was dit mede een gevolg van het feit dat hij eigenlijk al jaren buiten Nederland woonde. Maar het had ook te maken met de omstandigheid dat hij de laatste was van de grote uitgevers van zijn generatie. D.A. Thieme, Martinus Nijhoff en A.C. Kruseman, met welk drietal hij vriendschappelijk en deels ook zakelijk verbonden was, gingen hem voor in het graf en konden dus niet meer getuigen van het belang van zijn activiteiten. Een kort overzicht van een aantal van Sijthoffs daden zal duidelijk maken dat het moeilijk is de rol te overschatten die Sijthoff speelde in de Nederlandse cultuur van de tweede helft van de negentiende eeuw. | ||||||||||
DrukkerAlbertus Willem Sijthoff werd geboren in Leiden op 30 juni 1829 in een gevestigde familie. Sijthoffs vader was de belangrijkste koekbakker van Leiden. Zijn vader overleed in 1843, toen A.W. op het gymnasium zat. Dezeschool heeft hij niet afgemaakt. In 1844 zette hij zijn eerste schreden in het boekenvak bij de Leidse drukker J.G. La Lau, tevens de uitgever van de Leidsche Courant. Zijn verdere leerjaren sleet hij bij de boekhandel D.J. Couvée en de belangrijke (en tragisch geëindigde) Haagse boekhandelaar K. Fuhri. Hij voltooide zijn ‘opleiding’ door enkele maanden in Parijs het boekenvak te bestuderen. In de tweede helft van 1850 vestigde Sijthoff zich als drukker in Leiden. Op 20 oktober 1850 gaf hij aan de vakgenoten kennis van zijn vestiging, vergezeld van aanbevelingen van Couvée en Fuhri. Dat een aanbeveling van La Lau ontbrak is niet verwonderlijk: door zich in Leiden te vestigen hield Sijthoff zich niet aan een bepaling in zijn leerlingcontract met La Lau. Sijthoff vestigde spoedig zijn naam, vooral door de kwaliteit van zijn drukwerk, want goedkoop was hij niet. Reeds in 1852 betrok hij een nieuw pand aan de Koepoortsgracht (sinds 1884 Doezastraat), dat in de loop der jaren flink uitgebreid zou worden. In dit nieuwe pand vestigde hij ook een inrichting voor galvanoplastiek en een houtgraveerschool in verband met het drukken van geïllustreerde werken. Dit laatste deed hij in navolging van Fuhri, maar vooral omdat hij zag dat in het buiten- | ||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||
land iedere drukkerij van betekenis een houtgraveur in dienst had. Mede via de exploitatie van de producten van zijn houtgraveerschool gleed Sijthoff steeds meer in het uitgeefvak. Om zijn graveurs en zijn persen aan het werk te houden nam hij lopende geïllustreerde uitgaven van anderen over en richtte hij ook zelf geïllustreerde tijdschriften op. In de loop van de jaren moest hij echter tot de conclusie komen dat de houtgraveerschool niet levensvatbaar was. Inmiddels had Sijthoff een andere, veel goedkopere manier gevonden om geïllustreerde uitgaven tot stand te brengen: hij kocht clichés in het buitenland. In zijn omgang met illustraties toont zich een van de belangrijkste eigenschappen van de uitgever Sijthoff. Hij weet via recycling veel van zijn illustraties en teksten een tweede of derde leven te geven. Zo verzamelde hij de losse kinderprenten die hij uitgaf later tot prentenboeken. Ook maakte Sijthoff op grote schaal gebruik van het gegeven dat de taal van beelden internationaal is. De illustratiepagina's van het modeblad De Gracieuse bijvoorbeeld liet hij in Duitsland drukken, waarna hij er in Leiden de Nederlandse tekst aan toevoegde. Sijthoff had een open oog voor nieuwe ontwikkelingen in het drukkersvak. Hij hield daarbij het oog gericht op Frankrijk en vooral op Duitsland. In de jaren vijftig kwam hij in contact met de C. Reichenbach'sche Maschinenfabrik in Augsburg. Sijthoff werd de Nederlandse agent voor deze producent van snelpersen. Hij slaagde er zelfs in zo'n Duitse pers geplaatst te krijgen in de typografische tentoonstelling die in 1856 in Haarlem gehouden werd bij de onthulling van het standbeeld van Lourens Janszoon Coster. Critici probeerde men de mond te snoeren door op de pers een Duits versje te drukken, waarin de aanspraken op de uitvinding van de boekdrukkunst van Haarlem verdedigd werden boven die van Mainz. Door Sijthoffs tussenkomst zijn minimaal tien snelpersen in Nederland geplaatst. Sijthoffs drukkerij was ook het eerste Nederlandse bedrijf waar een zet- en distribueermachine geplaatst werd. In de krantenbedrijven was hij voorlijk met de introductie van rotatiepersen en linotypes in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Voor de recycling van tekst maakte Sijthoff uitbundig gebruik van de stereotypie, een techniek om zetsel te verduurzamen in platen van gips of papier-maché. Herdrukken hoefden zodoende niet meer opnieuw gezet te worden en werden dus goedkoper en winstgevender. | ||||||||||
UitgeverDe min of meer aarzelende schreden die Sijthoff in de jaren vijftig op het uitgeverspad zette, vormden het begin van een lange en indrukwekkende loopbaan. De fondscatalogus die in 1950 de uitgaven van een eeuw inventariseerde (A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij N.V. Leiden 1851-1951. Leiden 1950) legt daarvan welsprekend getuigenis af. De vele verschillende rubrieken in deze catalogus, van bibliografie en letterkunde tot rechtswetenschap en biologie, van geschiedenis en beeldende kunst tot techniek en geneeskunde, representeren een zeer breed fonds. En de grondslag voor al deze rubrieken werd gelegd in de periode dat A.W. Sijthoff het bewind voerde over zijn imperium. Aanvankelijk kocht Sijthoff uitgaven aan van andere uitgevers. In 1855 werd hij samen met Frederik Muller te Amsterdam en J. de Lange te Deventer de uitgever van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, wat een | ||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||
mooie en duurzame drukorder opleverde. Ook met andere uitgevers werkte hij samen. Zeer succesvol was bijvoorbeeld de gezamenlijke uitgave met de Antwerpse uitgever J.P. van Dieren van de werken van Hendrik Conscience. De uitgave van nog levende Nederlandse auteurs in populaire uitgaven was een van de specialiteiten van Sijthoff. Nooit is er in Nederland succesvoller poëzie onder de mensen gebracht dan door hem. De verzamelde gedichten van Is. da Costa (meer dan 10.000 exemplaren), Bernard ter Haar (eveneens meer dan 10.000), J.J.L. ten Kate en Nicolaas Beets haalden gigantische oplagen. Hetzelfde wist Sijthoff te bewerkstelligen met prozawerk van J.J. Cremer, Johan Gram, Gerard Keller en Jacob van Lennep. | ||||||||||
KunstkronijkHet tijdschrift de Kunstkronijk is een mooi voorbeeld van Sijthoffs ondernemerschap. Het blad werd opgericht in 1840 door de Maatschappij van Schoone Kunsten. Het bestond uit reproducties van kunstwerken (in de loop van de tijd houtgravures, litho's, etsen, staalgravures) en teksten. In 1843 nam K. Fuhri de uitgave over. Reeds in Fuhri's tijd was aan het tijdschrift een jaarlijkse verloting verbonden. De abonnees lootten mee naar een aantal schilderijen. In 1856 nam Sijthoff het tijdschrift over van Fuhri. Als redacteuren en medewerkers wist Sijthoff letterkundigen van naam te engageren als Tobias van Westrheene Wz., Gerard Keller, Jan ten Brink en Carel Vosmaer. Carel Vosmaer was een goede vriend van Sijthoff. Vanaf 1857 werkte hij mee aan de Kunstkronijk en jarenlang verzorgde hij het kunstnieuws voor het tijdschrift. In de jaren 1875 en 1876 was Vosmaer redacteur van het blad. De kwaliteit van het blad ging toen sterk vooruit, maar de belangstelling van het publiek was daaraan - uiteraard, zou men bijna zeggen - omgekeerd evenredig. Hoe warm Sijthoffs hart ook klopte voor de kunst en hoeveel genegenheid hij Vosmaer ook toedroeg, hij greep in. Om te voorkomen dat het tijdschrift tenonder zou gaan, stuurde hij het in meer populaire richting. Sijthoff kwam met prenten aanzetten die Vosmaer deden gruwen. Vosmaer trok zich terug als redacteur, maar aan de vriendschappelijke relatie deed dat geen afbreuk. Sijthoff bleef Vosmaers uitgever en op onbekrompen wijze gaf hij in latere jaren prachtedities uit van Vosmaers Vogels van diverse pluimage en van zijn Homerus-vertaling. De Kunstkronijk kon jarenlang een groot debiet krijgen door het systeem van de jaarlijkse verloting aanzienlijk uit te breiden. Bestonden de prijzen van de verloting aanvankelijk vooral uit schilderijen en tekeningen, later werden er andere aantrekkelijke artikelen als hoofdprijzen ingezet: bestekcassettes, zilveren koffie- en theeserviezen, pianino's, horloges, naaimachines en zelfs een geheel salonameublement, dat tot grote vreugde van zijn huisgezin gewonnen werd door oud-redacteur Jan ten Brink. De abonnees die naast de prijzen grepen, kregen nog altijd de premie-uitgave, vaak speciaal voor deze gelegenheid gemaakt, maar soms ook een opgepoetste winkeldochter uit het fonds. Sijthoff gebruikte de Kunstkronijk ook als een soort veredeld ramsjkanaal. Als premie op het blad konden intekenaars dan tegen verlaagde prijs bijvoorbeeld de Gedichten van Vosmaer kopen of het buitengewoon praktische Woordenboek over de geneeskunde en de natuurkundige wetenschappen van T.C. Winkler (normaal ƒ 5,-, nu ƒ 0,90). | ||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||
Tegen het eind van de eeuw gebruikte Sijthoff de Kunstkronijk zelf weer als premie bij andere uitgaven. Wie in 1890 intekende op de Novellen en vertellingen van Gerard Keller (kosten ƒ 15,-) kreeg daarbij als premie jaargang 1889 van de Kunstkronijk (waarde ƒ 10,-), inclusief natuurlijk een lot in de verloting. Niet zelden verrekende Sijthoff de kosten voor de aankoop van schilderijen en tekeningen met de tegenwaarde in boeken uit zijn fonds. Bovendien bracht een en ander hem in relatie met veel schrijvers en kunstenaars die dan weer op afroep beschikbaar waren, als een nieuwe uitgave gerealiseerd moest worden. | ||||||||||
PopulariserenHet tekent Sijthoffs ondernemingszin en ambities dat hij zowel prestigieuze uitgaven in kleine oplage in het licht gaf, als ook populaire werkjes voor de grote massa. De geleerde verplichtte hij evenzeer aan zich als de eenvoudige doorsneelezer. En zijn koopmanschap paarde hij aan het praktiseren van de verlichtingsidealen die de burger met verantwoordelijkheidsgevoel koesterde. Het uitgeverschap moest, zoals zijn collega A.C. Kruseman het uitdrukte, gewijd worden door een hogere maatschappelijke bedoeling. Sijthoff realiseerde dat onder andere door op allerlei wijzen kennis onder zijn landgenoten te verspreiden. Enkele van deze uitgaven mogen hier genoemd worden. De negentiende eeuw is de eeuw van de encyclopedieën. Ook op dit terrein sprak Sijthoff zijn woordje mee. In 1820-1829 verscheen op basis van Brockhaus' Conversations-Lexicon het achtdelige Algemeen woordenboek van kunsten en wetenschappen van Gt. Nieuwenhuis. K. Fuhri begon in 1851 aan een omgewerkte en vermeerderde herdruk. In 1854, toen deze encyclopedie ergens in zijn tweede deel verkeerde, nam Sijthoff de uitgave van Fuhri over. In 1868 was de tweede druk van Nieuwenhuis met zijn tiende deel voltooid. In 1871 verkocht Sijthoff de rest van de oplage zonder kopijrecht aan C.L. Brinkman, die daarmee voorkwam dat prijsverlaging van Nieuwenhuis zijn pas gestarte Geïllustreerde encyclopaedie van A. Winkler Prins in de wielen zou rijden. In 1889 wilde Sijthoff een nieuwe goedkope encyclopedie uitgeven. Omdat hij nog het kopijrecht van Nieuwenhuis bezat, werd dit werk als basis genomen voor de nieuwe uitgave. Aan de hand van andere, modernere encyclopedieën werd Nieuwenhuis bijgewerkt. De wens van bewerker C.H.M. Vierhout om als samensteller op de titelpagina te komen honoreerde Sijthoff niet. Die encyclopedie moest gaan heten Sijthoffs woordenboek voor kennis en kunst, zodat de uitgave ook qua naam kon staan naast buitenlandse nuttige werken die genoemd werden in het prospectus: Brockhaus' Conversations-Lexicon, Chamber's Encyclopaedia en Otto Spamer's Lexikon. Zoals Sijthoff het woordenboek van Nieuwenhuis herhaaldelijk gebruikte, zo handelde hij ook met andere teksten die hij in bezit had. In de jaren 1870-1876 gaf hij honderd deeltjes uit van de Algemeene bibliotheek, die tot in de titel toe geïnspireerd was op Reclam's Universal-Bibliothek. In deze reeks figureerden oude en nieuwe Nederlandse dichters en prozaïsten naast verhandelaars over huishoudkunde, de vrijhandel, de landbouw etc. Veel teksten verschenen eerder in boekuitgaven of tijdschriften van Sijthoffs fonds. In de jaren 1905-1908 gaf hij nog een soortgelijke reeks uit onder de titel Leidsche herdrukken. In deze reeks waren uitsluitend literaire teksten opgenomen. Naast de hierboven genoemde gaf Sijthoff nog een menigte nuttige werken uit. In de Bibliotheek voor jonggehuwden fourneerde hij huishoudkundige tips. Hij gaf woordenboeken uit op medisch en militair gebied. En ook kookboeken en een brievenboek (correspondentievoorbeelden) ontbraken niet in zijn fonds. | ||||||||||
DriemanschapTijdens het eerste Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres in 1849 werd het initiatief genomen voor het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal. Na jarenlange voorbereidingen was het in 1864 eindelijk zo ver dat de eerste aflevering het licht kon zien. Op zoek naar een uitgever voor dit reuzenwerk had M. de Vries eerst contact met Frederik Muller te Amsterdam. Toen deze het karwei niet aandurfde wendde De Vries zich tot Martinus Nijhoff te Den Haag. Deze wilde wel, als hij een andere uitgever bij de zaak mocht betrekken. Dat werd D.A. Thieme te Arnhem (later Den Haag). Thieme kende Sijthoff al uit de tijd dat ze beiden leerlingen waren bij Fuhri. Omdat het wenselijk was dat het WNT gedrukt werd in Leiden, waar het ook samengesteld werd, betrokken Nijhoff en Thieme ook Sijthoff bij de zaak. De onderlinge afspraak was dat Nijhoff zich zou bezighouden met de verkoop in het buitenland (exclusief de koloniën en België); Thieme zou de hele verdere exploitatie verzorgen; Sijthoff zorgde voor het drukken, correctie van de eerste proef, de afwerking en verzending en de opslag van de gedrukte vellen. Aanvankelijk zag de onderneming er zeer gezond uit. De intekenaars stroomden toe. In de loop der jaren verliep de zaak, in hoofdzaak omdat de redactie er niet in slaagde regelmaat te brengen in de verschijning van nieuwe afleveringen. De drie uitgevers werden voor hun inspanningen, investeringen en zorgen schadeloos gesteld door het succes van enkele van het WNT afgeleide uitgaven. Grote oplages gingen over de toonbank van de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal van M. Vries en L.A. Te Winkel en van het succesvolle woordenboek van J.H. van Dale. Eveneens in 1864 besloot het driemanschap gezamenlijk de uitgeefrechten op de werken van Jacob van Lennep te kopen. In diverse edities werden deze werken vervolgens geëxploiteerd. Van Lennep besloot ook zijn nieuwe, zeer omvangrijke roman De lotgevallen van Klaasje Zevenster bij het drietal uit te geven. De eerste druk van 1525 exemplaren (à ƒ 17,50) was al uitverkocht vóór het vijfde en laatste deel verschenen was. En de tweede druk van 5000 exemplaren (ƒ 9,50 ing., ƒ 12,- | ||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||
geb.) ging eveneens grif weg. In de periode 1886-1890 gaf Sijthoff in zijn eentje nog enkele Van Lennep-edities uit. Daaronder was ook een geïllustreerde prachtuitgave op groot formaat. Geadviseerd door Carel Vosmaer nodigde Sijthoff David Bles, Charles Rochussen en W. de Famars Testas uit om illustraties te maken. In de prachtuitgave werden alleen de geïllustreerde fragmenten opgenomen; later werden de illustraties ook opgenomen in een kleinere, complete uitgave in de bekende blauwe bandjes. Ook werk van enkele andere auteurs gaven ze gezamenlijk uit, onder andere de romans Anna Rooze en Dokter Helmond van J.J. Cremer. Voor Sijthoffs drukkerij waren dit uiteraard aantrekkelijke orders. In tegenstelling tot veel Nederlandse cultuurdragers in het derde kwart van de negentiende eeuw deed Sijthoff niet mee aan de polarisatie tussen de katholieken en de rest van het land. Met de Bossche uitgever H. Bogaerts (o.a. van De Katholieke illustratie) werkte hij samen bij de uitgave van de kinderwerkjes van C. Schmid en een uitgebreid seriewerk over de Frans-Duitse oorlog en de Commune. | ||||||||||
KrantenIn 1860 achtte Sijthoff de tijd rijp om in zijn woonplaats een concurrent op te richten van de oude Leidsche Courant. Zoals doorgaans het geval is met de introductie van nieuwe kranten, waren de eerste jaren niet bijster succesvol. Meer dan tien jaar werd geëxperimenteerd met formaat, doelgroep, formule en redactie, voordat het Leidsch Dagblad zich zijn plaats verworven had bij een grote massa lezers. Het getal abonnees groeide van 180 in 1860 en 280 in 1870 tot 1.800 in 1875 en 3.688 in 1880. In de volgende jaren groeide het abonnee-aantal minder explosief maar gestaag naar 5.284 in 1890. In 1886 gaf Sijthoff het beheer van het Leidsch Dagblad over aan zijn zoon Gerard Henri, hetgeen overigens niet betekende dat de oude heer zich niet meer met de gang van zaken bemoeide. In 1866 was Sijthoff als beoogd uitgever betrokken bij een mislukt dagbladplan in Den Haag. Een aantal Haagse intellectuelen, onder wie de geruchtmakende predikant J.C. Zaalberg Pz., J. Bosscha Jr., M.F.A.G. Campbell, Carel Vosmaer, Mark Prager Lindo, T.J. Stieltjes en Lodewijk Mulder, wenste vanuit Den Haag de natie te begiftigen met een kwaliteitskrant. Ze wilden een tegenwicht vormen tegen het conservatieve Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage: een krant waarin politiek, nieuws en handelsberichten evenzeer hun plaats zouden vinden als wetenschap, kunst en letterkunde; een krant die ook voor vrouwen en jonge mensen aantrekkelijk was. Het voorbeeld dat hen voor ogen stond was het Franse Journal des Débats. Aan het benodigde kapitaal wilde men komen door 10.000 aandelen van ƒ 50,- te plaatsen. Het plan leed schipbreuk omdat te weinig mensen belangstelling toonden voor deze aandelen. Enkele jaren later lukte het wél een nieuwe liberale krant in Den Haag op te richten. Op 12 april 1869 verscheen het eerste nummer van Het Vaderland. Staat- en letterkundig nieuwsblad, uitgegeven door het driemanschap, in combinatie met de Amsterdamse papierhandelaar P. Smidt van Gelder. Dit viertal had zich verplicht aan de zaak voor vijf jaar. In 1874 werd de onderneming een naamloze vennootschap met D.A. Thieme en Henri J. Stemberg als directeuren. In 1878 startte Sijthoff in Rotterdam het Rotterdamsch Nieuwsblad, een krant die gemodelleerd was naar het Leidsch Dagblad en het Amsterdamse Nieuws van den Dag. De directie voerde Sijthoff aanvankelijk samen met zijn schoonzoon C.G. Frentzen. In 1886 werd zijn zoon Cornelis Sijthoff mededirecteur. Cornelis Sijthoff was samen met een andere schoonzoon, D.A. van Waalwijk, vanaf 1882 betrokken bij de uitgave van het Dagblad van Nederland, een krant die in Amsterdam verscheen, maar die aanvankelijk in Rotterdam gedrukt werd en ook redactioneel veel aan het Rotterdamsch Nieuwsblad ontleende. En om de verovering van de vaderlandse krantenmarkt te completeren begon zoon Albert Sijthoff in 1883 de Haagsche Courant. Samenwerking tussen de kranten uit Leiden, Rotterdam en Den Haag op redactioneel gebied drukte de kosten aanzienlijk. Ook konden ze gezamenlijke bijbladen geven en maakten ze reclame met dezelfde premieboeken voor abonnees. Een van de sterke punten van Sijthoff was, dat hij een imperium wist op te bouwen waarvan de onderdelen elkaar steeds meer gingen ondersteunen. Alles hing met alles samen. Een roman die als feuilleton in een krant verscheen kon later een premie-uitgave worden van een tijdschrift. Voor de advertering en aanprijzing van de boeken van de uitgeverij waren de kranten een goedkoop medium. Ook had Sijthoff een behoorlijk potentieel van auteurs die op diverse terreinen ingezet konden worden. De HBS-leraar (en latere directeur van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek en hoogleraar geschiedenis) H.C. Rogge stond hem ten dienste als redacteur van het Leidsch Dagblad, maar was ook inzetbaar als redacteur van de Algemeene Bibliotheek, terwijl hij bovendien de Nederlandse bewerking van het geïllustreerde prachtwerk De negentiende eeuw in woord en beeld verzorgde. Een andere persoon die Sijthoff bij diverse projecten kon inzetten was H.M.C. van Oosterzee die onder andere redacteur was van diverse tijdschriften en een tijd lang bewerker van de tweede druk van Nieuwenhuis' woordenboek. Van Oosterzee werkte ook mee aan de Nederlandse bewerking van Het boek der uitvindingen, ambachten en fabrieken, dat vijf drukken beleefde, daarnaast in verkorte versie werd uitgegeven en tenslotte deel uitmaakte van de in serie-vorm uitgegeven Geïllustreerde Familie-Bibliotheek. | ||||||||||
Prestigieuze werkenHet lijkt er een beetje op dat Sijthoff naarmate hij ouder werd steeds monumentalere projecten wilde ondernemen, zoals de fotografische reproducties van oude codices en het Venetiaanse getijdenboek Brevario Grimani. Vanaf de jaren tachtig gaf hij de ook nu nog wel geraad- | ||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||
pleegde, fraai geïllustreerde ‘boeken over boeken’ uit van R. van der Meulen: Boekhandel en bibliographie, De courant, Het boek in onze dagen, Over de liefhebberij voor boeken. Vanaf 1897 gaf Sijthoff de eveneens door Van der Meulen bewerkte Brinkman's catalogus van boeken uit. Ook de uitgave van het Adresboek voor den Nederlandsche boekhandel nam hij vanaf dat jaar over. Op initiatief van Sijthoff zette de hoogleraar P.L. Muller zich aan het schrijven van het geïllustreerde prachtwerk Onze gouden eeuw dat in 1896 in drie kloeke delen het licht zag en enkele malen herdrukt werd. Gelijksoortige uitgaven volgden: H. Brugmans en G.W. Kernkamp, Algemeene geschiedenis in vier delen, H. Brugmans en C.H. Peters, Oud-Nederlandsche steden in haar ontstaan, groei en ontwikkeling in drie delen, het reeds genoemde driedelige werk De negentiende eeuw in woord en beeld en het fraaie Je maintiendrai. Een boek over Nassau en Oranje. Een zeer belangrijke onderneming die Sijthoff nog ondernam was de vervaardiging van een nieuw biografisch woordenboek. Aan het begin van de twintigste eeuw moest men het nog altijd doen met het 21-delige Biographisch woordenboek der Nederlanden van A.J. van der Aa e.a. dat verschenen was in 1852-1878. Als bezitter van het kopijrecht van dit verouderde werk nam Sijthoff contact op met de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Een en ander resulteerde in het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek onder redactie van P.J. Blok, P.C. Molhuysen en (later) Fr.K.H. Kossmann. Bij Sijthoffs overlijden in 1913 waren inmiddels twee delen van dit nieuwe project verschenen. | ||||||||||
PersoonlijkheidHet is niet gemakkelijk uit de getuigenissen van zijn tijdgenoten op te maken wat A.W. Sijthoff voor een persoon was. Iedereen heeft het zo druk met de opsomming van zijn talrijke projecten dat er weinig ruimte overschiet om iets over de mens te zeggen. De uitgever J.H. Kok, die in Sijthoffs bedrijf werd opgeleid, schetste hem in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 1913 als volgt: ‘Men kon het hem aanzien, den ernstigen, maar vriendelijk-glimlachenden grijsaard, met zijn sprekende oogen en hoog gewelfde voorhoofd, dat de stormen des levens ook hèm niet hadden gespaard, dat ook hij, bij al zijn zeldzamen voorspoed, toch ook wel zijn deel had gehad van de zorgen en moeiten, welke het leven voor ieder onzer in meerdere of mindere mate met zich brengt. Maar wellicht was het juist die sfeer van levens-ernst welke hem bijzondere aantrekkingskracht gaf.’ In zijn privéleven werd Sijthoff ernstig getroffen toen in december 1881 zijn echtgenote overleed. Met haar ziekte en dood werd het harmonieuze en gezellige huiselijk leven volgens Sijthoffs schoonzoon D.A. van Waalwijk verstoord. In december 1883 hertrouwde Sijthoff met een bijna 25 jaar jongere Duitse. Tussen haar en enkele zonen boterde het bepaald niet. Een en ander gaf aanleiding tot stormachtige taferelen in huize Sijthoff. De conflicten bleven voortsudderen, ondanks het feit dat Sijthoff en zijn vrouw wegens gezondheidsredenen al snel in het buitenland gingen wonen, eerst in Luchon in de Pyreneeën en later in Feldafing aan de | ||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||
Starnberger See bij München. In 1888 overwoog Sijthoff zelfs om zijn zaak te verkopen, de kinderen het erfdeel van hun moeder uit te keren en stil te gaan leven. Uit een brief 15 oktober 1888 van A.C. Kruseman, aan wie Sijthoff in deze zaak raad had gevraagd, blijkt overigens hoe groot de vlucht was die de zaak genomen had. Sijthoff persoonlijk verdiende toen per jaar 60 à 80.000 gulden. De verkoopwaarde van het fonds werd geschat op drie à vier ton. In zijn omgang met zijn ondergeschikten wordt Sijthoff geschetst als een soort vaderfiguur, maar dat laat onverlet dat hij - zoals trouwens iedere normale ondernemer in deze periode - bereid was mensen te ontslaan omdat ze lid waren van de typografenbond of omdat ze zijns inziens onredelijke looneisen stelden. In zijn contacten met mensen moet hij een zeker charisma aan de dag gelegd hebben. De reeds geciteerde J.H. Kok schreef: ‘Zelden heb ik in mijn leven iemand ontmoet, die zulk een diepen indruk op mij heeft achtergelaten. Hij was iemand, die niet imponeerde door zijn doen, die niet regeerde door de macht van zijn stem, of de wijze van een zeker beheerschend optreden, maar die alleen door de rustige macht van zijn persoon een onweerstaanbaren invloed uitoefende op ieder, die hem omringde. De heer Sijthoff was een van die weinige menschen, van wien een zekere suggestieven invloed uitgaat, voor wien men, zooals men dat in beeldspraak uitdrukt, “door het vuur zou gaan”. Commandeeren, in den strikten zin des woords, deed hij nooit, maar als hij iemand iets vroeg, voelde men het als een voorrecht iets voor hem te mogen doen. Altijd en immer was hij in dezelfde rustige gemoedsstemming. Gehaast of driftig zag ik hem nimmer. Zijn vast karakter verloochende hij nooit, van zoover ik hem ooit zag. Veel woorden gebruikte hij niet. Maar wat hij zeide, was helder, duidelijk omlijnd, 't was precies voldoende.’ | ||||||||||
BesluitDe activiteiten en titels die in het voorgaande genoemd zijn, laten zien dat A.W. Sijthoff een nauwelijks te overschatten bijdrage heeft geleverd aan de Nederlandse cultuur van de tweede helft van de negentiende eeuw. Natuurlijk heeft hij het niet allemaal alleen gedaan. Hij heeft talrijke medewerkers en ondergeschikten gehad die zijn succes mede mogelijk hebben gemaakt. Daarbij moet wel in de eerste plaats genoemd worden zijn schoonzoon C.G. Frentzen die de dagelijkse gang van zaken waarnam vanaf 1885, toen Sijthoff om gezondheidsredenen meestal buitenslands verbleef. Maar het was toch A.W. Sijthoff die erin slaagde steeds de juiste medewerkers rond zich te verenigen. Zijn sturende en regisserende hand is voortdurend zichtbaar in de projecten die geëntameerd worden. Tijdens zijn verblijf in het buitenland liet hij wekelijks uitgebreid rapporteren en bleef hij zijn stempel drukken op het bedrijf. A.C. Kruseman zei geen woord te veel, toen hij in 1887 in zijn Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, gedurende de halve eeuw 1830-1880 over Sijthoff schreef: ‘Sijthoff heeft een zeldzamen vindings- en koopmansgeest getoond en blijft dat voortdurend doen, zich onafhankelijk verklarende van oudere, en zooals hij meent verouderde handelsgewoonten. Zijn firma heeft aan den algemeenen boekhandel een leven en vertier gegeven, gelijk niemand van haar tijdgenoten.’ En toen Kruseman dit schreef, sluimerde een aantal van de belangrijkste uitgaven nog ongeboren in het brein van de man die de zinspreuk Altyt Waek Saem tot de zijne maakte. Nop Maas | ||||||||||
Bronnen
|
|