Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 14
(1996)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Een tamelijk onverkwikkelijke affaireGa naar voetnoot*November 1951 verscheen bij uitgeverij A.W. Sijthoff te Leiden de psychologische roman En jij, Schrevelius? van Ary den Hertog (1889-1958). Deze in Den Haag wonende auteur genoot voornamelijk bekendheid als toneelschrijver, al had hij ook een aantal historische romans en een vijftal jongensboeken op zijn naam staan. Nico Oosterbeek, criticus van Het Vaderland, schreef op 1 december 1951 in zijn recensie onder meer: ‘Met grote vakkundigheid, recht-uit en eenvoudig, zonder klatergoud van woordenpraal ontwikkelt hij hier in het logisch kader van een goed beheerste compositie een menskundig knap gepeild verhaal, dat uitgaande van een gelukkig gevonden gegeven precies berekend en toch volkomen harmonisch en natuurlijk het doel bereikt, dat de schrijver zich bij de conceptie moet hebben gesteld.’ Waaruit bestaat dat ‘gelukkig gevonden gegeven’ en waar had hij het vandaan? Om met het eerste te beginnen, hoofdpersoon van de roman is de manke aardrijkskundeleraar Aert Schrevelius. (Deze buitenissige achternaam leende Den Hertog van zijn in 1895 gestorven grootmoeder van vaderszijde.) Hij wordt door vijf van zijn oudleerlingen (drie jongens en twee meisjes) 25 jaar nadat hij hen in de klas heeft gehad, uitgenodigd voor een reünie in Venetië. Het weerzien na zo lange tijd blijkt geen onverdeeld genoegen. De jongelui van toen zijn door het leven getekende volwassenen geworden. Een aantal van de illusies die Schrevelius heeft gekoesterd, valt in scherven, maar uiteindelijk puurt hij winst uit de persoonlijke verhalen die ze hem vertellen. Uitzonderlijk origineel is het gegeven niet, maar in de tweede helft van december won de in Voorburg woonachtige schrijfster A. Hagtingius-Seger (1902-1993) bij het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen advies in hoe te handelen ten opzichte van Den Hertog die zij van het plegen van letterdiefstal beschuldigde. Onder haar meisjesnaam Agatha Seger had zij in 1926 gedebuteerd met een bundel Verzen en in 1950 een bloemlezing samengesteld, Moeder en kind. Zij postuleerde dat hij haar ongepubliceerde toneelstuk ‘Vader schrijft een bestseller’ alsmede enkele andere van haar geschriften zou hebben geplagieerd. Het hoofdgegeven van haar toneelstuk zou door K.H.R.(Kitty) de Josselin de Jong (1903-1991) die het manuscript gelezen had, zijn doorgebriefd naar Den Hertog. Het bestuur verwees haar in eerste instantie voor een juridisch advies naar de Stichting seba. Omdat zij zich absoluut niet kon verenigen met de uitspraak van deze instantie, protesteerde ze daartegen begin januari 1952 bij de Vereniging van Letterkundigen. Op zijn beurt diende Den Hertog bij de Vereniging een klacht in tegen haar wegens aantasting in eer en goede naam. De zaak werd nog verder op de spits gedreven doordat de echtgenoot van de aanklaagster, de aardrijkskundeleraar R. Hagtingius (1902-1962), een uitgebreide bespreking van de gewraakte roman publiceerde in de Nieuwe Haagsche Courant van 10 januari, die op zijn minst vooringenomen mocht worden genoemd. Men leze het begin: ‘Mijn verwachtingen waren hoog gespannen toen dit boek voor mij lag. Immers, uit hetgeen ik hierover gelezen had, bleek dat het mij om meer dan een reden zou moeten boeien. Ben ik niet, evenals deze Schrevelius, aardrijkskundeleraar en had ik niet, ter gelegenheid van mijn 25-jarig jubileum bij het M.O. de wens uitgesproken enkele van mijn liefste leerlingen, nu eminente figuren op verschillend gebied, om mij heen te verzamelen? Bovendien, en dit is de meest frappante overeenkomst tussen deze Schrevelius en mij, voor zover ik uit het gelezene kon opmaken, is deze man, evenals ik, behept met een immens verlangen om te reizen en heeft hij eveneens een manco, dat hem dit belet.’ Uit het vervolg van de recensie blijkt dat dit manco voor Hagtingius bestaat uit geldgebrek! Daarna gaat hij ertoe over de roman punt voor punt van negatief commentaar te voorzien. Het enige dat er aan deugt, is de (van zijn vrouw gestolen, maar dat schrijft hij natuurlijk niet) idee. Geconfronteerd met de kennelijke vastberadenheid van de aanklaagster geen middel te schuwen om Den Hertog aan de schandpaal te nagelen (ze had de redacties van Vrij Nederland en de Nieuwe Rotterdamse Courant, als- | |
[pagina 43]
| |
mede G. Stuiveling en P.H. Ritter Jr. in hun functie van radioboekbespreker benaderd met het verzoek een bespreking van En jij, Schrevelius? uit te stellen, met de mededeling dat de auteur van plagiaat werd verdacht; bovendien had ze pogingen in het werk gesteld een tegen Den Hertog gericht vers in Het Vaderland geplaatst te krijgen), formeerde het bestuur van de Vereniging in zijn vergadering van 28 januari een commissie, Ereraad geheten en bestaande uit Y.H. Foppema (voorzitter), A.L. Sötemann (secretaris) en Clara Eggink, die de opdracht kreeg de zaak uit te zoeken. Dat bleek lang geen gemakkelijke taak. Op zaterdagmiddag 23 februari hoorde de Ereraad op het Bureau voor Auteursrecht te Amsterdam beide partijen. Blijkens het verslag van deze zitting zijn beide partijen eerst afzonderlijk nauwgezet ondervraagd en vervolgens in de gelegenheid gesteld met elkaar van gedachten te wisselen. Het geheel greep mevrouw Hagtingius-Seger zo aan dat ze erna geestelijk instortte. Deze toestand belette haar echter niet op 25 februari naar de politie in haar woonplaats te stappen. Als gevolg van deze stap kregen Kitty de Josselin de Jong en Den Hertog op dinsdagmorgen 3 maart bezoek van een Voorburgse rechercheur die hen aan de tand kwam voelen. Toen Den Hertog dit feit aan de Ereraad meedeelde was voor deze de maat vol. De voorzitter raakte gesterkt in zijn overtuiging dat met deze dame geen goed garen te spinnen was. De conclusie van het rapport dat op 10 maart werd uitgebracht aan het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen ter zake de beschuldiging van plagiaat luidde: ‘dat er geen reden is om aan te nemen dat de Heer Den Hertog voor het schrijven van zijn roman “En jij, Schrevelius?” op enigerlei wijze gebruik zou hebben gemaakt van gegevens ontleend aan geschriften van Mevrouw Hagtingius-Seger, dan wel aan het gezin Hagtingius, dat dit integendeel hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht’. Anderzijds werd de klacht wegens aantasting in eer en goede naam van Den Hertog volledig gegrond verklaard, met name vanwege de tendentieuze recensie van de heer Hagtingius. Op 13 maart werd een uittreksel uit dit rapport via het A.N.P. verspreid. Een groot aantal kranten plaatste het bericht direct zonder commentaar, alleen de geïncrimineerde Nieuwe Haagsche Courant wachtte tot 19 maart en voegde een redactionele noot toe: ‘Deze verklaring, die de Ver. van Letterkundigen aan de pers zond, hebben we onverkort opgenomen, zonder echter de verantwoordelijkheid te willen dragen voor de inhoud en zeker niet voor de stijl van dit letterkundig product.’ Meteen onder dit bericht stond een stukje over het door mevrouw Hagtingius-Seger bij de Vereniging van Letterkundigen ingediende protest dat op zaterdag 15 maart bijna woordelijk al op de voorpagina van de Nieuwe Rotterdamse Courant had gestaan. Bijna woordelijk, want in die laatste krant eindigde het stukje met de zin: ‘De enige naam, die h.i. in deze zaak naast de hare en die van de heer Den Hertog genoemd had kunnen worden, was die van mejuffrouw K.H.R. de Josselin de Jong, onder wier berusting de bewuste manuscripten waren.’ Dat kon Kitty de Josselin de Jong natuurlijk niet laten passeren; zij verzocht het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen bij brief van 17 maart mevrouw Hagtingius-Seger te sommeren haar naam in dit verband niet meer te noemen, op straffe van publiek royement. De stukken laten ons in het ongewisse of dit gebeurd is. Wel reageerde Foppema nog met een ingezonden brief in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 19 maart waarin hij de uitspraak van de Ereraad nader toelichtte. Hiermee kwam, althans in het openbaar, een einde aan deze kwestie. Mevrouw Hagtingius-Seger gaf de zaak in handen van een advocaat, maar ook deze wist niet te bereiken wat zij wenste: een veroordeling van Den Hertog.
Agatha Segers ‘blijspel in vijf bedrijven’ Vader schrijft een best-seller werd in 1953 uitgegeven door De Erven J.J. Tijl. Er is mij geen enkele bespreking van dit werkje bekend. In het levensbericht van Den Hertog dat B. Stroman bijdroeg aan het Jaarboek 1960-1961 van onze Maatschappij wordt over deze hele vermeende-plagiaat-affaire met geen woord gerept. Dick Welsink |
|