Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 14
(1996)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Tweehonderd jaar (Leidse) neerlandistiek: 1797-1997De Leydse Courant gunt het bericht - in niet helemaal vlekkeloos Nederlands - een plaats op de voorpagina: ‘Leyden den 23 September. Gister heeft de Hoogleeraar Eduard Hageman den post van Professor juris publici ac privati ordinarius aanvaard, [...]; en heden de Heer Matthys Siegenbeek buitengewoon Hoogleeraar in de Hollandsche Welsprekend-heid, houdende by die gelegenheid eene plechtige Redevoering over het openbaar onderwys in de Nederduitsche Welspreekendheid.’Ga naar eind1 Op die zaterdag schetst de drieëntwintigjarige Siegenbeek in zijn oratieGa naar eind2 de toehoorders het nut van universitaire lessen in de welsprekendheid. Hij legt uit dat goede redenaars in de pleitzaal en op de kansel de maatschappij onmisbare diensten kunnen bewijzen. Het merendeel van zijn studenten bestond dan ook uit juristen en theologen, die verplicht waren colleges op het terrein van de Nederlandse letterkunde, stijl en welsprekendheid te volgen. Pas sinds 1876 kunnen studenten afstuderen in de Nederlandse taal- en letterkunde en is er sprake van een volwaardig hoofdvak.Ga naar eind3 Maar het hoogleraarschap van Matthijs Siegenbeek markeert het begin van de universitaire neerlandistiek, in binnen- en buitenland. Muller, Siegenbeeks biograaf, maakt duidelijk dat deze mijlpaal destijds gemengde gevoelens opriep: ‘[...]: het ontbrak [...] niet aan dezulken, die zich zoo vast aan het oude klemden, dat zij het hooger onderwijs in de tale des lands als onnoodig en het oprigten van een afzonderlijken leerstoel daarvoor als eene bedenkelijke nieuwigheid met leede oogen aanzagen; 't scheen hun weinig nuttig, ja zelfs schadelijk voor degelijke geleerdheid.’Ga naar eind4 De bestudering van de Nederlandse taal- en letterkunde begon ruim vóór 1797. Buiten de universiteit waren er al eerder geleerden die zich daarmee bezighielden, zoals Lambert ten Kate (1674-1731). In de tweede helft van de achttiende eeuw gingen, onder invloed van een groeiend nationalisme, meer en meer mensen zich interesseren voor de studie van het Nederlands. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde werd niet voor niets in 1766 opgericht en ook de Leidse leerstoel kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Tot dan toe was de neerlandistiek echter louter liefhebberij. Het universitaire onderwijs dwong Siegenbeek evenwel tot het schrijven van boeken en boekjes op de diverse deelterreinen van de neerlandistiek, omdat er geen universitaire leerboeken bestonden. Zijn studenten hadden behoefte aan een geschiedenis van de Nederlandse letterkunde, aan bloemlezingen van literaire teksten en aan boeken over retorica. Op die manier droeg hij bij aan de opbouw van de neerlandistiek. Na Siegenbeek werden er weldra in Groningen (B.H. Lulofs, 1815), Utrecht (A. Simons, 1815), Amsterdam (J.P. van Cappelle, 1816) en Deventer (C. Fransen van Eck, 1817) ook hoogleraren Nederlands benoemd.Ga naar eind5 Deze eerste hoogleraren baarden weinig opzien door hun methode van onderzoek; zij waren voor de neerlandistiek van belang door de positieve aandacht die zij vestigden op de studie van de Nederlandse taal- en geschiedenis, door hun literaire bezigheden en door de liefde voor literatuur en vaderland die zij op hun studenten wilden overbrengen. Zij openden anderen de ogen voor het feit dat er meer bestond dan het Latijn en de klassieke retorica. Latere hoogleraren zoals W.J.A. Jonckbloet en Matthias de Vries konden zich zonder omwegen richten op de Nederlandse taal en literatuur - zonder dat zij extra moeite hoefden te doen om hun publiek daarvoor te winnen.Ga naar eind6 Zo kon Jonckbloet, zeventig jaar later, in zijn Leidse oratie onomwonden pleiten voor een positivistische aanpak van een wetenschappelijk object.Ga naar eind7 In twee eeuwen heeft de neerlandistiek zich danig ontwikkeld. Wat het onderwijs aangaat, is een vergelijking van het collegerooster van SiegenbeekGa naar eind8 met het Leidse collegerooster anno 1997 veelzeggend. Siegenbeek gaf ongeveer vier colleges: in de vaderlandse geschiedenis, de stijlleer, de welsprekendheid en de letterkunde. Nu krijgen de Leidse studenten Nederlands de meest uiteenlopende zaken voorgeschoteld: moderne en historische taalkunde, moderne en oudere letterkunde, taalbeheer- Matthijs Siegenbeek (1774-1854). Litho door J.P. Berghaus (1847). Collectie Academisch Historisch Museum.
| |
[pagina 33]
| |
sing, boekwetenschap, literatuurwetenschap, algemene taalwetenschap, methoden en technieken etc. etc. De huidige studiegids illustreert overigens een actueel probleem: bestaat dé neerlandistiek wel?Ga naar eind9 Onderzoekers op het gebied van de neerlandistiek blijken tegenwoordig nauwelijks nog met elkaar over hun onderzoek te kunnen praten; ze hebben meer aan discussies met collega's buiten de neerlandistiek. De eenheid is ver te zoeken: er bestaan talloze subdisciplines die bijdragen aan dat ene studieprogramma Nederlands - zo lijkt de huidige toestand het beste te beschrijven. Die situatie is heel verschillend van de situatie waar Siegenbeek mee te maken had. In andere opzichten lijkt 1797 weer niet zo ver weg. Ook nu valt op dat een stevige positie van de universitaire neerlandistiek niet voor iedereen vanzelfsprekend is. Recente discussies in de media over het Nederlands als wetenschapstaal en over de positie van het Nederlands in de Europese context (na 1992) laten daar genoeg van zien. Feit is dat het onderzoek van de moedertaal, van de Nederlandse taal- en letterkunde met weinig extra onderscheiding wordt behandeld: de financiering van de neerlandistiek hangt evenzeer van het aantal studenten af als die van een willekeurig ander universitair vak. Voor de instandhouding van de studie van die andere vakken lijkt de overheid soms zelfs meer geld over te hebben... Symptomen van deze houding zijn ook de plannen die staatssecretaris Netelenbos voor het literatuuronderwijs in het voortgezet onderwijs in petto heeft. Die zullen de bloei van de universitaire neerlandistiek niet bepaald stimuleren. Haar opzet maakt het onderwijs in de Nederlandse literatuur minder zichtbaar, ondergraaft de positie van de docent Nederlands en zal daardoor de beroepsmogelijkheden voor afgestudeerde neerlandici flink beperken, waardoor het aantal studenten Nederlands verder terugloopt. Maar genoeg van deze sombere geluiden. Dat de neerlandistiek in 1997 twee eeuwen bestaat, zal niet ongemerkt voorbijgaan. De Internationale Vereniging voor Neerlandistiek houdt van 24 tot 30 augustus a.s. haar Dertiende Colloquium Neerlandicum in Leiden. Onderdeel van deze week is het congres Tweehonderd jaar (Leidse) neerlandistiek, dat op woensdag 27 augustus door de Leidse vakgroep Nederlands wordt georganiseerd in de Hooglandse Kerk in Leiden. Het congres programma bestaat uit drie lezingen over de geschiedenis van de taalkunde, de letterkunde en de taalbeheersing. De lezingen worden gehouden door dr. J. Noordegraaf (VU): ‘Kleinkinderen van Ten Kate: Nederlandse taalkunde in de negentiende en twintigste eeuw’; door prof. dr. M. Spies (VU/UvA): ‘Van “Vaderlandsch Gevoel” tot Europees Perspectief: de studie van de zeventiende- en achttiendeeeuwse literatuur in de negentiende en twintigste eeuw’; en door dr. A.C. Braet (RUL): ‘Van de welsprekendheidsleer van Siegenbeek tot de communicatiekunde van Drop’Ga naar eind10 Het dagprogramma wordt afgesloten met een forumdiscussie over de positie van de universitaire neerlandistiek. Aan deze discussie nemen de sprekers deel, mét onder anderen prof. Robert S. Kirsner. 's Avonds vindt er in de Pieterskerk een presentatie plaats van hoogtepunten uit twee eeuwen Nederlandse letterkunde, onder leiding van Aram Adriaanse (artistiek leider van Toneelgroep De Appel).Ga naar eind11 In 1995 vestigde Jan Noordegraaf er de aandacht op dat het begin van de academische neerlandistiek wellicht eerder en elders ligt, namelijk in Franeker met Everwinus Wassenbergh als ‘linguae belgicae in Academia Franekerana professor ordinarius’.Ga naar eind12 De Leidse vakgroep Nederlands weerhoudt niemand van een pelgrimstocht naar Franeker, maar hoopt in ieder geval talloze vakgenoten en andere belangstellenden op het Siegenbeek-congres te mogen ontmoeten. Korrie Korevaart | |
[pagina 34]
| |
Silhouet van Matthijs Siegenbeek (1845). Collectie Academisch Historisch Museum.
|
|