Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 13
(1995)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Gerretsons Heidelbergse promotie‘Wij romantici, wij dichters willen zoo vaak òf in de kunst, òf in het leven, (soms zelfs in beide) het buitengewone: bijvoorbeeld een dissertatie die een standaardwerk zal zijn’, schreef de Utrechtse hoogleraar dr. F.C. Gerretson op kerstavond 1946 aan een zijner studenten.Ga naar eindnoot1 Gerretsons eigen proeve van wetenschappelijke bekwaamheid is nimmer een standaardwerk geworden. Integendeel. Er werd zelfs aan het bestaan ervan getwijfeld. Zo liet Gerretsons collega Geyl in de Utrechtse universiteitsbibliotheek door studenten navraag doen naar Gerretsons Heidelbergse Inauguraldissertation. Steevast moesten zij vaststellen dat het boekje weliswaar in de catalogus was opgenomen, maar als vermist werd opgegeven.Ga naar eindnoot2 Toen in 1989 het derde deel verscheen van het Biografisch Woordenboek van Nederland moest dr. G. Puchinger in het aan Gerretson gewijde lemma constateren: ‘Naar zijn eigen mededeling promoveerde hij op 11 januari 1917 te Heidelberg op een ongepubliceerd proefschrift Die Funktion des Staates und die Wirtschaftsform bei den niederen Jägervölkern, onder promotorschap van prof. Eberhard Gothein.’Ga naar eindnoot3 Tien jaar eerder, in 1979, had Puchinger in het eerste deel van de door drs. P. van Hees en hem verzorgde Briefwisseling Gerretson-Geyl op bladzijde 7 gemeld dat de promotie op 11 januari 1917 was geschied. In 1984 evenwel deelden de editeurs in hun uitgave van de Briefwisseling Gerretson-Van Eyck mee dat Gerretson op 11 mei 1918 summa cum laude in de filosofie bij Gothein op het genoemde en nietgedrukte proefschrift was gepromoveerd. De ‘mündliche Doktorprüfung’ had op 11 januari 1917 plaatsgevonden. Twee jaar ten slotte voor het verschijnen van zijn bijdrage aan het Biografisch Woordenboek had Puchinger in het zevende deel van Gerretsons Verzamelde WerkenGa naar eindnoot4 een veel stelliger uitspraak gedaan: hij citeerde een brief van Gothein de dato 29 januari 1917 aan de in Den Haag gestationeerde Duitse diplomaat dr. F. Wichert, waarin deze dank werd gezegd Gerretson naar Heidelberg te hebben gestuurd en Gerretson tussen aanhalingstekens ‘der Heidelberger Doktor’ werd genoemd. In een noot merkte Puchinger op dat dit brieffragment ‘afdoende de ongegronde suggesties weerlegt waartoe Emile Henssen zich in zijn dissertatie Gerretson en Indië (Groningen 1983) liet verleiden’Ga naar eindnoot5 Hierin had de auteur namelijk opgemerkt dat blijkens het promotieregister der Heidelberger universiteit Gerretson op 11 januari 1917 tot het ‘Doktorexamen’ was toegelaten en eerst op 11 mei 1918 was gepromoveerd. Van een summa cum laude bleek niets.
Toen Gerretson op bijna 33-jarige leeftijd tot het ‘Doktorexamen’ was toegelaten, had hij al een aan afwisseling rijk leven achter zich. Hij had, in 1884 in Kralingen als zoon van een ‘nouveau riche’ geboren, een Rotterdamse handelsschool doorlopen, in Breda een officiersopleiding gevolgd, door Mexico gezworven en was in Amersfoort toehoorder van het gymnasium geweest. In Brussel was hij in 1907 sociologie gaan studeren aan de Vrije Universiteit en had hij zich daar laten inschrijven als ‘Charles Gerretson, né à Probolingo (Java)’. In 1911 had hij ‘avec distinction’ een licentiaat in de sociologie behaald. Hetzelfde jaar zag de publikatie van zijn Prolegomena der sociologie, in 1964 nog door J.A.A. van Doorn getypeerd als een voortreffelijke inleiding, die van verbluffend scherp inzicht getuigde en van een buitengewone beheersing van de stof.Ga naar eindnoot6 Na in 1912 een mislukte gooi te hebben gedaan naar het directoraat van de Rotterdamse Openbare Bibliotheek kreeg Gerretson in 1913 eindelijk een betrekking: hij werd adjunct-commies aan het Ministerie van Koloniën. De Eerste Wereldoorlog riep hem onder de wapenen, totdat hij in januari 1916 wegens hardhorendheid werd afgekeurd en naar zijn departement mocht terugkeren.
Na het verwerven van zijn Brusselse licentiaat was hij zich naar eigen zeggen gaan voorbereiden op een dissertatie, die een antwoord moest geven op een in de Belgische hoofdstad uitgeschreven prijsvraag. In Londen had hij daarvoor etnografisch materiaal vergaard. Hij voltooide zijn dissertatie in 1914, maar kon niet aan zijn ‘alma mater’ promoveren. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was zij gesloten en was de promotiecommissie door West-Europa verstrooid geraakt. Waxweiler was in 1916 in de Britse hoofdstad gestorven. Daarom had Gerretson in 1916 in Heidelberg een ‘Promotions-gesuch’ ingediend en was hij daar op 11 januari 1917 summa cum laude gepromoveerd, schreef hij hetzelfde jaar in een voor de christelijk-historische politicus jhr. mr. A.F. de Savornin Lohman opgesteld curriculum vitae.Ga naar eindnoot7 Een geheel ander verhaal vertelde de Amsterdamse hoogleraar sociologie dr. S.R. Steinmetz in een in maart 1917 geschreven brief aan de Utrechtse hoogleraar staatsrecht jhr. mr. B.C. de Savornin Lohman, oomzegger en behuwdkleinzoon van de ‘grote’ Lohman, A.F. de Savornin Lohman. De Stichtse geleerde wenste Gerretson als hoogleraar economie aan de juridische faculteit te verbinden. Gerretson, aldus Steinmetz, was enkele jaren geledenGa naar eindnoot8 bij hem gekomen, omdat de ‘Brusselsche heeren’ bezwaar hadden hem eventueel te helpen bij het schrijven van een etnologisch proefschrift. Steinmetz had toen de taak op zich genomen Gerretson voort te helpen. De promovendus, een zeer zelfstandig man, had daarna enige tijd min of meer onder Steinmetz' leiding gewerkt. Hij had etnografisch materiaal verzameld en met Steinmetz zijn onderzoeksplan besproken.Ga naar eindnoot9 Van een promotie in Heidelberg repte hij niet.
De ‘grote’ Lohman had al in 1914 aangedrongen op voltooiing van het proefschrift. Op 7 maart 1914 schreef hij Gerretson: ‘Uw proefschrift gaat voor.’Ga naar eindnoot10 In november 1915Ga naar eindnoot11 meldde Gerretson hem dat hij etnologische gegevens wilde verwerken in de geschiedenis van het staatsrecht om zo aan de historische beoefening van het staatsrecht een prehistorisch verlengstuk te geven, een poging die door diverse jongeren in min of meer onderling | |
[pagina 41]
| |
Portret geschilderd door Sierk Schröder.
overleg is ondernomen, onder meer door de Hongaarse hoogleraar Somló,Ga naar eindnoot12 met wie hij in Brussel had samengewerkt. Als onderwerp voor zijn dissertatie zei hij het ‘Gezag’ te hebben gekozen: de verhouding tussen overheid en onderdanen: ‘dat onderwerp wil ik nu volledig behandelen, en daarmee heb ik mij voorgenomen in de wetenschappelijke wereld te treden.’Ga naar eindnoot13
In het jaar waarin hij naar het Departement van Koloniën terugkeerde blijkt Gerretson contacten te hebben onderhouden met de Duitse legatie. De Duitse gezant, R. von Kühlmann, noemde in een nota gedateerd 28 mei 1916 en bestemd voor Rijkskanselier Th. von Bethmann-Hollweg Gerretson een zeer talentvol, jong politicus. Gerretson was ‘der eigentliche geistige Leiter der ganzen grossniederländischen Bewegung und präsumtiever Nachfolger de Savornin Lohmans’. Hij was zeer daadkrachtig, in het bezit van scheppende energie en bezield van een warme liefde voor Duitsland.Ga naar eindnoot14 Vier maanden later, op 5 oktober 1916, schreef Wichert Gerretson in aansluiting op een telefoongesprek (zo doof was Gerretson nu kennelijk ook weer niet) ‘dass es natürlich nicht darauf ankommt, 80 Seiten abzugeben; nur meinte ich, wenn man das Manuskript durch Zitate oder dergleichen so weit dehnen könnte, so würde dies auf die Professoren, die es nicht lesen, sondern nur nach dem Gewicht beurteilen, einen grösseren Eindruck machen’, aldus Wichert, later zelf hoogleraar in Frankfurt am Main. Hij vervolgde met de woorden: ‘Im Übrigen können Sie ja, wie das beabsichtigt war, zu gleicher Zeit auch Ihre Prolegomena als Dissertation einreichen. Sehen Sie zu, dass Sie im Spätestens eine Woche fertig sind, damit wir die noch nötigen Schriftstücke aufsetzen und fortschicken können. Setzen Sie auch einen Termin zur Abreise nach Freiburg.’ Gerretson was klaarblijkelijk in oktober 1916 nog van zins in Freiburg im Breisgau zijn doctorsbul te behalen. Wichert vervolgde met de mededeling een brief van een zekere dr. Münzel te hebben ontvangen, die allerlei ‘Erfreuliches’ berichtte. Hij had bijvoorbeeld met de filosoof prof. dr. H. Rickert gesproken en met hem al ‘eine ziemlich genaue Umgrenzung des Examenstoffes festlegen können. Ich bin nach wie vor überzeugt, dass sich alles glatt abwickeln wird und freue mich, Sie in vielleicht weniger als Zwei Monaten als regelrechten philosophischer Doktor begrüssen zu können. Was wird das für Sie eine Befreiung sein.’Ga naar eindnoot15
Op 17 oktober drong Wichert er met klem bij Gerretson op aan zijn werkzaamheden te voltooien. Door te veranderen, te vijlen en te verbeteren zou hij niets winnen. Hij moest de zaak wat lichter opvatten: hij zou anders zijn zenuwen te gronde richten en de vruchten vernietigen ‘unserer langen und doch so aussichtsreichen Gemeinschaftsarbeit’. Gerretson moest wat hij gereed had zo snel mogelijk naar Wichert brengen, zodat deze het kon versturen. Het beste zou zijn dat Gerretson helemaal niets meer schreef, maar ‘ohne viel Ueberlegen’ naar Freiburg ging. Dr. Münzel verwachtte hem daar. De berglucht en Münzels rustige filosofisch wezen zouden Gerretson goeddoen. Münzel had Wichert geschreven: ‘Für Herrn Gerretson's Examen-Aengste und Nöte werde ich kalmierende Mittel | |
[pagina 42]
| |
bereit halten. Im Uebrigen stehe ich seinem Zustand fast so unbewegt gegenüber, wie ein Arzt den Klagen und Beschweren der Schwangeren. Es ist der völlig natürlich Zustand, hundertfach erlebt. Das Examen beeindruckt ihn, wie die Geburt die Schwangeren.’ Tussen haakjes had Münzel opgemerkt: ‘Es gibt auch eine Nachgeburt bei geistigen Kindern, das sind die Druckbogen.’ Wichert eindigde met de wijze woorden: ‘Sie sehen in welcher seelischen Heiterkeit Münzel Ihre Lage betrachtet und so sollten Sie es auch thun. Dass ich Sie nicht sehe und dass Sie sich, wie mir scheint, überhaupt geflissentlich Ihren Freunden entziehen, tut mir weh, also kommen Sie bald einmal und sprechen Sie mit mir.’
Gerretson liet om onopgehelderde redenen zijn plan om in Freiburg bij Rickert te promoveren varen, Omdat Rickert in Heidelberg was benoemd? Daar ging Gerretson nu ook promoveren. Dit blijkt uit een brief van Wichert aan Gerretsons ouders, de Rotterdamse verfkoper en christelijk-historisch volksvertegenwoordiger B.J. Gerretson, die Wichert mede namens zijn vrouwGa naar eindnoot16 had geschreven. Op 9 december 1916 antwoordde Wichert 's ochtends met grote vreugde het bericht te hebben ontvangen dat de Heidelbergse faculteit unaniem tot Gerretsons toelating tot het ‘Doktorexamen’ had besloten. De regering zou nu beslist niet weigeren. Over al het overige kon Wichert de Gerretsons ‘aus bester Kenntnis der Verhältnisse’ volkomen geruststellen. Hij was ervan overtuigd dat iedereen Carel Gerretson gaarne zou will en hebben en zich met interesse in zijn wezen zou verdiepen. In Geheimraad GotheinGa naar eindnoot17 kreeg hij in zowel menselijk als wetenschappelijk opzicht zo'n voortreffelijke voorspraak dat hij het niet beter had kunnen treffen. ‘Und was er auch sonst noch an Menschen dort in Heidelberg kennen zu lernen Gelegenheit hat, ist gutes Deutschtum.’ Ook stond hij niet alleen. Hij had toch een repetitor die voor hem zorgde en het huis van een met hem bevriende professor,Ga naar eindnoot18 waar hij andere mensen kon leren kennen. Ook wat betreft zijn lichamelijke instorting van de laatste tijd hoefden zijn ouders zich niet zulke zware zorgen te maken. Zijn toestand was Wichert volkomen duidelijk. Het was ‘die innere Zerreibung eines Menschen, bei dem der idealistische und feurige Drang, sich für etwas Grosses zu betätigen durch widrige Umstände auf unerwartete und ärgerlicher Weise gehemmt wurde.’ Zodra hij de doctorstitel had verworven zou Carel tot rust komen en opbloeien. Wichert wenste dat het hem gegund zou zijn eens langere tijd en in nauwe vriendschap aan diens zijde te mogen leven. Hij geloofde dat hij dan het consolidatieproces van zijn wezen, dat onmiddellijk na de verkrijging van het doctoraat zou inzetten, zou kunnen bewaken en leiden. In de goede berglucht van Heidelberg zou hij zich zeker kunnen ontspannen. Al met al zou Gerretson later zijn Heidelbergse tijd als een van de mooiste en aan indrukken rijkste episoden van zijn leven zien. Dat hoopte Wichert tenminste van ganser harte.Ga naar eindnoot19
Gerretsons ouders bleven ongerust. Op 15 december schreef Gerretson père aan dr. D.J. Hoek, een vriend van zijn zoon uit de Brusselse jaren en nadien bekend als de dichter F. Gericke:Ga naar eindnoot20 ‘Wij hoorden verder niets uit Heidelberg. Gy ook niets? 't is wel vreemd!’ Op 17 december schreef hij Hoek opnieuw: ‘Heden van Carel een telegram. Er schijnt weer een brief zoek of lang onderweg.’Ga naar eindnoot21
Op 10 januari, de dag voor Gerretsons examen (de ‘Doktorprüfung’), schreef Wichert Gerretson een expressebrief. Hij had niets meer van Gerretson gehoord, hopelijk omdat deze tot op de laatste minuut zijn tijd aan de voorbereiding van het examen had besteed. Of dat nodig was kon hij niet beoordelen. In het algemeen deed de kandidaat er wijzer aan zich de laatste dagen voor het mondeling met een zekere onverschilligheid op te stellen en door wandelingen en uitstapjes zijn lichamelijke krachten naar vermogen te stalen. Door tot op het laatst te hengsten maakte men zich alleen maar nerveus. En ‘zenuwen’ waren bij het examen het allerergste. Om allerlei niet gespecificeerde redenen scheen het Wichert geraden het felt dat Gerretson in Duitsland promoveerde ‘in Holland zunächst einmal geheim zu halten. Es darf so langsam heraussichern. Würde es durch die Presse bekannt gemacht, so könnten sich daran leicht unerwünschte Pressebemerkungen heften.’ Na Gerretsons terugkeer wenste Wichert met Gerretson afspraken te maken over al wat verder moest worden gedaan. Daags na deze brief slaagde Gerretson, zoals uit het Heidelberger promotieregister blijkt, voor de ‘mündliche Doktorprüfung’. In strijd met Wicherts verlangens meldden drie Nederlandse dagbladen toch Gerretsons promotie. Was Gerretson de bron? Op 15 januari 1917 deed het christelijk-historische dagblad De Nederlander het. Op 16 januari volgde Het Vaderland met vermelding van het judicium (‘summa cum laude’) en op 17 januari de N.R.C. Na het examen was hij ‘down’ geweest, schreef Gerretson later: nu moest hij de maatschappij in, waarvoor hij zich ongeschikt wist. Daarom had hij zelfs zijn vader niet verwittigd, zodat, toen de latere minister- president jhr. mr. D.J. de Geer met de ‘Rotterdammer’ in de hand zijn fractiegenoot in de Kamer kwam feliciteren, deze nog van niets wist.Ga naar eindnoot22 Gothein bracht Wichert verslag uit. Op zijn beurt haalde deze Gotheinse woorden aan in een brief van 29 januari 1917 aan B.J. Gerretson. ‘Nun muss ich Ihnen noch nachtraglich meine Freude darüber aussprechen, dass Sie uns Gerretson zugeschickt haben. Er ist wirklich, solange er hier war, eine Bereicherung unseres Kreises gewesen, und man kann in dieser Zeit, innerer und aüsserer Unruhe eine solche Bereicherung brauchen. Ein Mensch “berührbar jedem Zauberschlag des Geistes” und dabei von einer so feinen Seelenkultur bei aller Energie, die in seiner Stellung zu Gegenwartsfragen bis zur Einseitigkeit werden kann, aber eine Einseitigkeit, die in diesen, unsern Tagen wohl tut. Er ist uns ein lieber Verkehr geworden, den wir ungern vermissen und hat unsere Gedanken nach manchen Richtungen, die sie sonst nicht einschlagen, gewandt. Das ist nicht nur mein und meiner Frau Urteil, sondern das aller, die ihn hier kennen gelernt; und wir hoffen, dass hier wirklich der | |
[pagina 43]
| |
Gerretsons werkkamer.
“Heidelberger Doktor” dauernde Beziehungen zu Heidelberg zur Folge haben möge.’Ga naar eindnoot23 Opmerkelijkerwijs plaatste Gothein de woorden ‘Heidelberger Doktor’ tussen aanhalingstekens. Had hij wellicht van de pedel gehoord dat Gerretson in strijd met zijn verklaring tijdens het examen het examengeld nog niet had betaald?Ga naar eindnoot24 Betekent zijn inschrijving in het Heidelberger promotieregister op 11 mei 1918 misschien dat hij eerst in mei 1918 zijn schuld heeft voldaan? Een kwitantie van de ‘Akademische Quästur’ de dato 10 mei 1918 bevestigt dat Gerretson 300 mark had gestort als borgstelling voor de druk van zijn dissertatie. Op 22 mei 1918 schreef de ‘Oberpedell’ Gerretson dat zijn bul was verstuurd. De titel van de dissertatie moest worden geplaatst op de 300 ‘Pflichtexemplaren die Sie später einsenden.,.’Ga naar eindnoot25 In mei 1918 was Gerretson naar Heidelberg gereisd. Op 16 mei 1918 schreef hij aan C.A.J. van Dishoeck, nu de uitgever van zijn in 1911 verschenen bundel Experimenten net te zijn teruggekeerd van een kort verblijf in Duitsland. De reden noemde hij niet. Dat kon hij ook niet, want hij had Van Dishoeck al in 1917 doen blijken gepromoveerd te zijn: bij contract van 11 augustus 1917 had hij hem als dr. F.C. Gerretson voor honderd gulden het recht van uitgave verkocht van zijn tot dan toe gepubliceerde essays. Van Dishoeck had verbaasd opgekeken. Hij kende Gerretson al dertien jaar en wist van niets. Gerretson schreef hem kort hierop in een ongedateerde brief: ‘Dat 't Dr. was - Geneer U niet dat gij 't nog niet wist: ik ben 11 januari dezes jaars gepromoveerd. Tot mijn eigen stomme verbazing, en vermoedelijk die van vele anderen. In de philosophie. Summa cum laude, ten gevolge (m.i.) van een flinke flesch die ik voor de promotie vanwege de “leegheid” in mijn hersenen had naar beneden geslokt. Enfin, 't is er: en ik heb het niet gestolen, zoals men zegt; 13 jaar bij elkaar. En ik ben er kinderlijk blij mee. Vandaar vermoedelijk dat ik “'t” in het contract bezigde. Erger U niet. Dichters die afstuderen zijn betrekkelijk zeldzaam. Ik ben nu alleen nog benieuwd of ik nu, bij Colijn aan de Bataafsche, in een financieel expert zal kunnen metamorphoseren. We'll see.’Ga naar eindnoot26
Van het in mei 1918 verkregen verlof tot drukken maakte Gerretson geen gebruik. Over de inhoud van het proefschrift is weinig bekend. Gerretsons archief bevat alleen fragmenten van een oudere, Nederlandstalige versie, waarvan een omgewerkt deel als Heidelbergs proefschrift moet hebben gediend. In zijn herdenking van Gerretson in het Jaarboek 1959-1960 van onze Maatschappij schreef Hoek dat de dissertatie waarop Gerretson in Brussel had willen promoveren en het Heidelbergse proefschrift beide uitliepen op een fundering van het ‘eigen recht’ van de overheid. Niet omdat het gezag hem liever zou zijn geweest dan de vrijheid van de onderdaan. Integendeel. Hij was diep ervan overtuigd dat de overheid geen ander doel had dan de vrijheid van de onderdaan. Zijn these was dat de ontwikkeling van elke samenleving gebonden was en bleef aan de spanning en tegenstelling tussen een onderdanig volk en een zelfstandige ‘eigenrechtige overheid’.Ga naar eindnoot27
Gerretson trad in november 1950 af als bijzonder hoogle- | |
[pagina 44]
| |
raar. Tezelfdertijd verscheen een gedenkboek van de Utrechtse Indologen Vereeniging, waarin mr. F.J.J. Besier een levensschets van Gerretson publiceerde.Ga naar eindnoot28 Gerretson ontving Besiers concept ter lezing en commentaar. In een omstreeks September 1950 geschreven brief merkte Gerretson op: ‘Ben ik in 1917 gepromoveerd? Weet ge soms de datum? Ik heb lang een aantal afdrukken bezeten van mijn promotie-bul, zooals die in Duitschland plegen te worden uitgereikt; doch de koker waarin ze zaten is tijdens de bezetting zoekgeraakt. Doch de promotie is ook in de N.R.Crt vermeld en de juiste datum daar te vinden.’ Behalve Gothein zei Gerretson ook omgang te hebben gehad met AnschützGa naar eindnoot29 en met WeberGa naar eindnoot30, die zijn dissertatie had omgewerkt.Ga naar eindnoot31 In Duitsland deed Besier tevergeefs naspeuringen naar Gerretsons dissertatie.Ga naar eindnoot32 Het negatieve resultaat deelde hij aan Gerretson mee, die hem op 27 oktober meldde: ‘Of ik op mijn neus keek! Toch ben ik blij dat je geschreven hebt; want stel eens voor dat een latere biograaf dit had gedaan met hetzelfde resultaat... tot welke conclusies zou hij misschien verleid zijn? Nu, bij mijn leven, kan één en ander nog op indirecte wijze worden vastgesteld.’ Gerretson vervolgde dat zijn promotie een voorwaarde van Colijn was geweest voor zijn benoeming bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij.Ga naar eindnoot33 Gothein zei hij in Brussel door Waxweiler te hebben leren kennen. Over zijn voornemen in Freiburg bij Rickert te promoveren zweeg hij. Wel vertelde hij dat Weber één der hoofdstukken had omgewerkt om als dissertatie te kunnen dienen. In Duitsland waren weinig omvangrijke dissertaties gebruikelijk. ‘En ook is juist, dat het (evenals hier) verplicht aantal exemplaren, dat men aan de universiteit moet geven, niet is afgeleverd; en wel oradat dit niet kon, weil de dissertatie niet kon worden gedrukt. Daarvan kreeg ik dus dispensatie, maar onder de verplichting deze druk na afloop van de oorlog te bewerkstelligen. Dit is, doordat ik na afloop van den oorlog zoo spoedig naar 't buitenland ben gegaan (reis met De Jonge)Ga naar eindnoot33 achterwege gebleven.’ Het enige wat restte waren nu en dan tussen zijn papieren opduikende fragmenten van de oorspronkelijke, grote dissertatie. De ‘Doktorarbeit’ was natuurlijk getikt geweest, in verscheidene exemplaren. Zoals eveneens in Frankrijk usance was had hij van doen gehad met een faculteitscommissie van drie man: Gothein, Weber en Anschütz, die hem ook de voorafgaande ‘Prüfung’ had afgenomen. Gerretson meende over zijn verplichting tot aflevering van de dissertatie toen hij al terug was in Nederland nog een brief van de pedel te hebben ontvangen (de brief van 22 mei 1918? E.H.), die hij na de Bevrijding nog had gezien. Hij meende zich zelfs te herinneren dat hij, omdat de gedrukte bullen zo pletten, er een tussen zijn paperassen had opgevouwen. Het zou zeer wel mogelijk zijn dat er nog een tussen zijn paperassen school.Ga naar eindnoot34 Over zijn Heidelbergse tijd won Gerretson nu inlichtingen in bij de kunsthistoricus dr. G. Knuttel Wzn. Deze was in 1941 directeur geworden van het Haagse Gemeentemuseum. In 1917 was hij in Heidelberg gepromoveerd bij de Rembrandtbiograaf Karl Naumann. Op 1 november 1950 schreef Gerretson Knuttel, inmiddels sinds 1947 free lance-auteur, dat hij bezig was zijn herinneringen op te schrijven. Nu was hij toe aan zijn verblijf in Heidelberg. Indien hij zich niet vergiste had hij daar kennis gemaakt met een jonge Hollander, Gerard Knuttel, die kunstgeschiedenis studeerde en kort na hem (onder Naumann) promoveerde. Was de geadresseerde dezelfde Knuttel, en kon hij in dat geval de juistheid van zijn herinnering bevestigen? Kon Knuttel zich de periode van hun gezamenlijk verblijf, althans van hun kennismaking, herinneren? De oorlog had hem grotendeels van zijn archief beroofd, klaagde Gerretson. Op 6 november 1950 antwoordde Knuttel: ‘In mijn boekenkast staat een exemplaar van de “Experimenten”" van Geerten Gossaert, met de inscriptie: “Aan G. Knuttel, ter herinnering aan de dag mijner promotie. Dr C. Gerretson. Heidelberg, 11 Januari 1917.” Gij hebt dus inderdaad juist geschoten. Ik herinner mij dien avond, dat wij lang wandelden langs de Zuidelijke buitenkant van Heidelberg, nadat wij gegeten hadden bij mijn ouden dierbaren stamkroeg “Der rote Ochs”.Ga naar eindnoot35 Papa Spengel had toen zijn best gedaan om den jongen doctor iets waardigs voor zijn promotiefeest voor te zetten, zooals hij dat vier maanden later ook voor mij deed. Ik herinner mij onze kennismaking, die daarop berustte, dat ik plotseling in de Universiteitsbibliotheek herhaaldelijk de Hollandsche Courant, waarvan ik tot dusverre de eenige lezer was, in [andere] handen vond: Gij waart die concurrent. Wij hebben toen vrij intiem en diepgaande gesprekken gevoerd en ik heb altijd betreurd, dat wij sedertdien elkander zoo volledig uit het oog verloren, zooals uit dit schrijven van j.l. Woensdag blijkt!’Ga naar eindnoot36
Gerretson bleef naar bewijzen voor zijn promotie zoeken. In april 1951 bracht hij samen met Hoek een bezoek aan de Neckarstad. In de universiteitsbibliotheek zocht hij vruchteloos naar zijn dissertatie. Zijn promotiebul bleef zoek, totdat een particuliere assistent, ons medelid Marko Fondse, de vertaler-dichter, de bul bij het ordenen van Gerretsons papieren terugvond. ‘Nu kan ik eindelijk bewijzen dat ik gepromoveerd ben’, riep de emeritus enthousiast, Na zijn overlijden (1958) hing de bul ingelijst in het huis van Gerretsons weduwe, mevrouw C.E. Gerretson-Harmsen. Na háár dood (1973) kwam de bul in het bezit van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, waar hij opnieuw spoorloos raakte. In Gerretsons archief, dat in 1986 openbaar werd, bevindt zich nog wel een gevouwen en gedrukt exemplaar van de bul, gedagtekend ‘D. Mensis maii A. MDCCCCXVIII’. Als judicium noemt de bul summa cum laude en als titel van het proefschrift Die Funktion des Staates und die Wirtschaftsform bei den niederen Jaegervölkern.Ga naar eindnoot37 Op de map die deze bul bevat heeft Puchinger, die het archief voor Shell Nederland (die door koop eigenaar was geworden) beheerde, genoteerd ‘Promotie’'. Hij kende de formele promotiedatum dus wel degelijk. Het archief bevat voorts enkele dozen met aantekeningen voor de dissertatie. Zo herbergt nummer 293 de titelpagina van het dissertatie-ontwerp: Staatsfuncties en bedrijfsvorm bij de lagere jagers door C. Gerretson. | |
[pagina 45]
| |
Toen Geyl Gerretsons promotie in twijfel trok, was hun vriendschap al irreparabel ontspoord. Gerretson viel bij Geyl ten prooi aan zijn reputatie dat hij over een rijke verbeeldingskracht beschikte en aan de omstandigheid dat hij in Heidelberg niet bijtijds zijn financiële verplichtingen had gehonoreerd. Rechten gaan dikwijls eerst na betaling in. E.W.A. Henssen |
|