Reactie op G. Groeneveld
Gerard Groeneveld verdient dank voor zijn levensschets van dr. Jo van Ham, de ‘censor van de Nieuwe Orde’, zoals hij hem terecht noemt (Nieuw Letterkundig Magazijn, dec. 1992). Groeneveld heeft verscheidene persoonlijke data omtrent Van Ham boven water gehaald. Ik zou zijn artikel echter willen voorzien van een aanvulling en enkele correcties.
Een aanvulling allereerst. Al in 1933 heeft Van Ham een poging gedaan het christelijk literair tijdschrift Opwaartsche Wegen, waarvan hij redacteur was, om te bouwen tot een breed cultureel blad met een fascistisch gezicht. Hij beoogde een soort christelijk fascisme ‘zonder de barbaarschheden van over de grenzen’, zoals Hein de Bruin in een memo noteerde (zie Schrijversprentenboek 28 over Opwaartsche Wegen, p. 18).
De eerste correctie betreft de volgende alinea van Groeneveld: ‘Langzamerhand kregen zijn [Van Hams, HW] kunstopvattingen gestalte. Volgens de visie van het “Derde Reveil” ontstond het dichterschap “uit en tot God, uit en tot de wereld. Niet de persoonlikheid en het karakter van de dichter zijn de belangrijkste gezichtspunten van dit dichterschap, maar zijn levenshouding, zijn verhouding tot God en mensen.” Elementen uit deze optiek waren ook aan te treffen in nationaal-socialistische kunstopvattingen, waar het individualisme eveneens ondergeschikt aan de gemeenschap werd gemaakt. De kunstenaar richtte zich hier vanuit het volk, tot het volk. Dat religie en kunst goed samen konden gaan, daarvan was Van Ham overtuigd. Zoals het later evenzogoed voor hem vaststond dat politiek en kunst elkaar niet in de weg behoefden te staan.’
Groeneveld maakt de vergissing dat hij een citaat van Klaas Heeroma uit diens bloemlezing Het Derde Reveil tevens op Van Ham laat slaan. Heeroma's inleiding kwam echter alleen voor zíjn rekening en ondervond in de beweging van de Jong-Protestanten in de jaren dertig veel bestrijding.
Ernstiger is dat Groeneveld hier suggereert (zoniet beweert), dat deze visie van Heeroma overeenkomsten vertoont met de kunstvisie van het nationaal-socialisme. Dat de kunstenaar zich richtte ‘vanuit het volk tot het volk’ mocht dan voor een nationaal-socialistische schrijver gelden, zeker niet voor Heeroma. Volgens Heeroma richtte een waar christelijk dichter zich wel tot het volk, maar niet ‘vanuit het volk’. De dichter stond als begenadigde boven het volk, vond Heeroma. Christelijke kunst was volgens hem bepaald geen gemeenschapskunst. De christelijke dichter moest ‘het talent zijner menselike vrijheid’ volledig gebruiken, aldus Heeroma.
Rijnsdorp vatte Heeroma's visie als volgt samen: ‘De dichter staat, met God in de rug, als centrum in de “kleine gemeente” van vertrouwden. Daaromheen kan zich de “grote gemeente” vormen, die op haar beurt omgeven wordt door “het volk”. De collectiviteit is voor Heeroma voornamelijk gehoor. Wat van het auditorium ten gunste van het scheppingsproces kan uitgaan is voornamelijk verwachting. Zo spreekt de dichter bij Heeroma vrijwel alleen tot, nauwelijks uit de gemeenschap.’ (In drie etappen, Baarn 1952, p. 105). Deze visie is nauw verwant aan die van Verwey, de door Heeroma vereerde meester. In elk geval schrijft een dichter van het Derde Reveil niet ‘vanuit het volk’ en is er hier geen sprake van een individualisme dat ondergeschikt gemaakt wordt aan de gemeenschap. Een lijn tussen het Derde Reveil en het nationaal socialisme kan hier niet getrokken worden, zoals Groeneveld doet.
Een tweede correctie betreft het tijdschrift Elckerlyc. Groeneveld signaleert dat in dit blad zowel Van Ham