Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 11
(1993)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdCamera Obscura annotata IVAlvorens ik een nieuw probleem wil proberen op te lossen, zou ik graag even willen terugkomen op de voorgaande aflevering in deze reeks. Dank zij de vondst door de heer H.J. Eijssens in het Bevolkingsregister der gemeente Rotterdam van François George de Severin Stoffels, de enige zoon die na de spoorloze verdwijning van het echtpaar Stoffels-Freude uit Heemstede nog in leven moest zijn, was er weer een aanknopingspunt. Gemelde François George, gepensioneerd wachtmeester Oost-Indië; werd op 10 augustus 1868, komende van Utrecht, ingeschreven in Rotterdam en vertrok op 21 juli 1869 naar 's-Gravenhage. Onderzoek in het Bevolkingsregister aldaar bracht aan het licht dat hij op 19 mei 1877 terug naar Nederlandsch Oost-Indië ging. Dit spoor liep dus dood. Maar in Utrecht, waar de heer G.M. Straathof op mijn vriendelijk verzoek een blik wierp in het Bevolkingsregister, bleek dat François George zich te dier stede had gevestigd op 30 mei 1868, komende van Zwolle.Ga naar eind1 Blijkens de bij het Centraal Bureau voor Genealogie op microfiche aanwezige registers op de akten van overlijden van die Overijsselse stad zijn zowel Xavier de Severin Stoffels als zijn echtgenote Maria Charlotte Freude er overleden, en wel resp. op 22 februari 1870 en 2 augustus 1867.Ga naar eind2
Behalve Het Wapen van Amsterdam wordt in het verhaal ‘Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout’ nog een tweetal kennelijk geliefde drankgelegenheden genoemd die in de directe omgeving van dat park gelegen waren: de Groene Valk en de Aalbessenboom. Mijn belangstelling gaat hier uit naar de laatstgenoemde nering. In zijn overigens niet genoeg te prijzen Schooluitgaaf van de Camera Obscura (de Een en dertigste druk, 1920) tekent J.M. Acket in een noot op blz. 27 aan: ‘De naam van deze herberg past grappig in die allegorie der vogels’. Vanuit het standpunt van een Leeraar aan de Rijks-Hoogere-Burgerschool die zijn pupillen attent wil maken op de fraaie stijl een te billijken opmerking, maar de gewone lezer die wil weten waar die Aalbessenboom nu eigenlijk stond, heeft er niets aan. Bij de herdrukken wijzigt Acket de tekst van deze noot echter niet en wanneer vanaf de Vier en veertigste druk, 1943, Dr P.H. Schröder de eindverantwoordelijkheid gaat dragen, verdwijnt de noot in zijn geheel. Andere commentatoren hebben ofwel Ackets verklaring overgenomen (Prof. dr G. Dekker bijvoorbeeld schrijft in zijn in de reeks Uit die Dietse Boord, 1932, verschenen uitgave op blz. 280: ‘hierdie naam is baie geestig gekies vir die herberg waar die “voëls” neerstryk!’) ofwel ze laten een verklarende aantekening gewoon achterwege (Dr M.C.A. van der Heijden die het verhaal in 1969 opnam in deel 19 van Spectrum van de Nederlandse Letterkunde en Marijke Stapert-Eggen die in 1977 een volledige - vele malen herdrukte - uitgave bezorgde in de Amstelpaperbacks, om slechts twee voorbeelden te noemen). Te hunner verontschuldiging zij hier gezegd dat het niet eenvoudig was te achterhalen waar deze sinds lang verdwenen pleis- | |
[pagina 18]
| |
Gezicht op de Grote Houtpoort vanaf de Heemsteedse zijde, ca. 1760. (Foto GA-Haarlem.)
terplaats gelegen was. In de secundaire literatuur over Haarlemse herbergen komt de naam in het geheel niet voor. Uitkomst bood de Maandelykse Naam-lyst van augustus 1817Ga naar eind3 waarin wordt vermeld dat ‘op Zaturdag den 16de Augustus 1817, in 't Logement Het Gulde Vlies’ [de oude naam van Het Wapen van Amsterdam - D.W.] is geveild: ‘Plyn, [Een Huis, aan de Oostzyde van het] even buiten de Groote Houtpoort, genaamt de Aalbessenboom, waarin de Tapneering van Sterke Dranken, zedert verscheiden jaren is gedaan’. Blijkens een advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant van 5 augustus 1817, waarin het betreffende pand wordt aangeprezen als ‘Een hecht, sterk en weldoortimmerd huis en erve, staande en gelegen aan 't Plein, even buiten de Groote Houtpoort, genaamd de aalbesseboom, waarin de Tapperij in Sterke Dranken sedert verscheiden Jaren is gedaan, en nog met het beste succes wordt gecontinueerd, geteekend Q. 4. No. 289’ geschiedde de veiling ten overstaan van notaris J. Schouten. Koper was de schoenmaker Ferdinand Fobbe.Ga naar eind4 Hij moet het niet lang daarna (onderhands?) verkocht hebben aan Susanna Alida Fielers (1774-1830), weduwe van Hendrik Harmans.Ga naar eind5 Uit de trouwakte van haar dochter Alida blijkt dat zij op 31 oktober 1821 het beroep van tapster uitoefende op 't Plein buiten de Groote Houtpoort. De Volkstelling van 1829 bevestigt dit feit en geeft als adres: Plijn 287. Haar schoonzoon Johannes (of Jan) Voskuijl woonde met haar dochter bij haar in. Ook in haar akte van overlijden (zij stierf op haar zesenvijftigste verjaardag, 25 april 1830) wordt als haar beroep nog altijd tapster opgegeven; het adres luidt nu: aan het plein buiten het Houthek (de Grote Houtpoort is inmiddels gesloopt) B wijk 4 no. 287. Blijkens de Volkstelling van 1839 heeft Jan Voskuijl de zaak van zijn schoonmoeder overgenomen, maar hij overleed reeds op 4 maart 1840 op het bovengenoemde adres. Uit de door notaris Pieter van Lee opgemaakte boedelbeschrijving blijkt dat de weduwe Alida Harmans vervolgens het beroep van tapster uitoefende aan het Plein, buiten de groote Houtbrug G 4 Numero 287; het huis en erve is afkomstig uit de nalatenschap van de moeder van de rendante.Ga naar eind6 Alida Harmans hertrouwde op 6 oktober 1841 met de tien jaar jongere tuinman Jakob van den Berg Junior, maar overleed het jaar daarop op 31 maart. Zij was zonder beroep en liet geen kinderen maar wel vaste goederen na. Of zich daar ook de Aalbessenboom onder bevond heb ik niet nagegaan. Dick Welsink |
|