Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 11
(1993)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Uit de bibliotheek | |
Drie poëzie-albumsZoals men onlangs nog in het ‘Verslag van de bibliothecaris over het jaar 1991’ heeft kunnen lezen, verwierf de Bibliotheek van de Maatschappij op 30 mei 1991 op de veiling van Bubb Kuyper te Haarlem drie poëzie-albums van leden van de familie Bohn (Ltk 2202-2204).Ga naar eind1 Het eerste is van Dorothea Petronella Bohn-Beets (1812-1864), de ‘lievelingszuster’ van de predikant en letterkundige Nicolaas Beets, de andere van twee van haar dochters. Men zou zich af kunnen vragen wat dit Haarlemse cultuurgoed in de collectie van de Maatschappij te zoeken heeft, maar dan blijkt dat deze boekjes nergens anders beter op hun plaats zijn. Niet alleen is het uiterst rijke archief van Nicolaas Beets al sinds 1966 Maatschappijbezit,Ga naar eind2 de UB zelf verwierf daarnaast in 1973 het zeer omvangrijke archief van de befaamde Haarlemse uitgeverij De Erven F. Bohn.Ga naar eind3 Van de drie albums is dat van de moeder in literair opzicht ongetwijfeld het belangrijkste. Het is nauwelijks een ‘poesie-album’ te noemen, maar meer een boek waarin de eigenaresse zelf een aantal voor haar waardevolle prozacitaten en gedichten - waaronder een paar van haar broer die niet op andere wijze (compleet) zijn overgeleverd - heeft afgeschreven. Op dit album hoop ik nog eens apart terug te komen, hier wil ik mij beperken tot de albums van de dochters. Dorothea Petronella Beets huwde op 16 juli 1835 met de Haarlemse uitgever Pieter François Bohn (1800-1872). Getuige onder meer een aantal in het Bohnarchief bewaarde familieberichtenGa naar eind4 werd het huwelijk gezegend met minimaal zeven kinderen, onder wie Franciska (*9 okt. 1843) en Dorothea (*29 juli 1846). Deze jongedames waren de aanleggers van de albums. Dat van Dora, zoals zij in de wandeling heette, loopt van 1861 tot 1884, dat van Franciska van 1862 tot 1873. Deze lange looptijden geven al aan dat zij erg op de boekjes gesteld waren. Nog op 38-jarige leeftijd ontsloot Dora haar album voor een bijdrage! De albums beantwoorden geheel aan de smaak van de tijd, dat wil zeggen: boekjes in staand formaat, met blind- en goudstempeling op de platten waarin het woord ‘Poesie’ een prominente plaats inneemt. Bestond een paar generaties eerder het traditionele album nog uit een oblong doosje in boekvorm waarin op losse blaadjes naast geschreven betuigingen van vriendschap een grote plaats was ingeruimd voor allerlei staaltjes van huisvlijt (variërend van tekeningen, schilderstukjes, borduurwerkjes en prikwerkjes tot en met ingenieuze haarvlechtwerkjes in de vorm van hartjes), vanaf circa 1850 is voor een dergelijke uitbundigheid geen plaats meer. De bijdragen bestaan vrijwel altijd uit met veel zorg afgeschreven gedichten van vaderlandse en buitenlandse poëten. Beeldmateriaal beperkt zich tot een enkele tekening of schildering, de bekende ‘poezieplaatjes’ hebben hun intrede dan nog niet gedaan. Het album van Dora is - en dat is gezien de langere looptijd niet verwonderlijk - het beste gevuld. Het bevat een 60-tal bijdragen waarin familieleden en kennissen de eigenaresse vergasten op gedichten van poëten als Des Amorie van der Hoeven, Ten Kate, Hofdijk, Laurillard en uiteraard Beets. Ook het buitenland is goed vertegenwoordigd, Byron, Longfellow (maar liefst vier keer), De Lamartine, Hugo, Körner; het zijn niet de minsten. Opvallend in haar album is het hoge De Genestet-gehalte: maar liefst tien keer werd voor Dora een vers van hem afgeschreven. Een redelijke verklaring hiervoor lijkt dat Dora haar bewondering voor deze dichter van haar moeder had meegekregen. Ook in haar album zijn althans nog al wat afschriften van verzen van hem te vinden.Ga naar eind5 Het album van Franciska telt nog geen 30 bijdragen, waarin Tollens en Beets elkaar als leverancier de loef afsteken met elk drie verzen. Hoewel het turven van de populariteit van diverse dichters in dit soort albums natuurlijk een leuke sport is, vind ik oorspronkelijke produkten van de bijdragers - hoe discutabel de kwaliteit daarvan soms ook is - per definitie interessanter. In dat opzicht hebben beide albums wel iets te bieden. Zo beginnen zij alletwee met een gedicht van moeder Dorothea, uiteraard pedagogisch en religieus verantwoord. Dat in het album van Dora kan als voorbeeld dienen: Uw' moeders naam, mijn dierbaar kind,
Is de eerste, dien gij in dit boek wilt vinden.
O! laat hij zich, aan eene les verbinden
Die in uw hart een weerklank vindt.
Heb Jezus lief, vertrouw aan Hem uw lot,
Steun op Gods woord, gehoorzaam Zijn gebod,
En wat Zijn liefde u geeft, of wat Zijn wijsheid vraagt,
Steeds luide uw antwoord Heer! zoo als het U behaagt
Merkwaardig overigens dat vader Pieter François zich aan de morele plicht tot het leveren van een bijdrage heeft weten te onttrekken. Kennelijk had hij van uitgeven | |
[pagina 16]
| |
A.C. Kruseman (1818-1894), houtgravure door Joh. Walter uit Eigen Haard 1894, p. 297.
meer verstand. Dat wil niet zeggen dat uitgevers daarmee in de albums ontbreken. Zo kregen zowel Dora als Franciska een gedicht aangeboden van hun neef P.A. Tiele, die vanaf december 1860 als deelgenoot in de firma Bohn was opgenomen. Zijn participatie duurde overigens niet langer dan tot begin van 1866. Toen werd hij - waarschijnlijk tot zijn en Pieter François' opluchting - geroepen tot het ambt van conservator aan de Leidse UB, waarmee een loopbaan begon die in het bibliothecariaat van de UB Utrecht haar bekroning zou vinden.Ga naar eind6 Daarnaast treffen we in het album van Dora een bijdrage van de boekhandelaar en veilinghouder Frederik Muller aan en een oorspronkelijk gedicht van de belangrijkste 19de-eeuwse uitgever, A.C. Kruseman. Diens contacten met Bohn dateerden al uit 1834 toen hij een paar jaar in het kader van zijn opleiding bij Pieter François in dienst was. Hoewel hij achteraf die periode voor zijn vorming van weinig waarde achtte omdat de werkzaamheden zich te veel beperkten tot ‘loopjongenswerk’, is de verstandhouding tussen hen beiden, en later tussen hun families, goed gebleven.Ga naar eind7 Erg vrolijk kan men zijn gedicht niet noemen, maar daar was alle reden voor. In het album van Dora staat als tweede een gedicht met het opschrift ‘Uit Maria's naam’. Het is een vers van De Genestet en is door haar moeder geschreven namens Dora's zusje Maria, dat op 3 maart 1863, op 21-jarige leeftijd, was overleden. De volgende bijdrage is niet minder macaber, hoewel het gedichtje in al zijn eenvoud vertederend is, zoals uit de eerste strofe moge blijken: Lieve Dorothea Bohn!
Ik wil u een versje maken
Al is het volstrekt niet schoon,
Dat doet hier niets tot de zaken,
Daar de vriendschap het u biedt
O! versmaadt mijn rijmpje niet.
Het is echter afgeschreven door Anna Maria Kruseman-Goteling Vinnis, de echtgenote van A.C. Kruseman, met de toelichting: ‘Gij weet Dora! dat onze lieve Marie dit zeer kinderlijk en eenvoudig versje niet waard keurde om in uw album te staan en plan had een ander te maken. Nu geeft haar bedroefde moeder het u zoo als het is, met de wensch dat zij steeds in uw hart blijft leven’. Dora had namelijk in korte tijd niet alleen haar zusje, maar ook haar vriendinnetje Marie Kruseman, dat 25 januari 1863 op 13-jarige leeftijd overleed, verloren. De malheur wordt compleet bij het gedicht van Kruseman. Want naast Marie verloor het echtpaar Kruseman op 12 februari 1863 ook nog hun 9-jarige dochterje Geertruida. Het heeft Kruseman de grootste moeite gekost zich over dit verlies heen te zetten en serieus heeft hij in deze periode overwogen zich geheel uit de zaken terug te trekken: ‘Met die twee is alle jeugd, alle beweging, alle vreugde en leven ons huis uit. En dat openbaart zich iederen dag dieper en pijnlijker’ zo schreef hij op 3 maart 1863 aan J.H. Gebhard.Ga naar eind8 In het album van Dora gaf hij op poëtische wijze uiting aan zijn verdriet: Gij hebt uw vriendin - wij hebben ons kind,
- Wat hadden wij 't lief! - verloren!
Wij schreijen, wij zoeken onze oogen blind,
Maar mogen haar stem niet meer hooren.
En - waar 't niet genoeg! - ook uw Zuster ging heen.
Wij derfden Marie en Geertruida metéén...
Wat hebben wij véél verloren!
Daar buiten op 't Kerkhof, waar zoo veel herleeft:
De bloem door de knoppen komt boren,
Een vogelental door 't Seringenbosch zweeft
En jubelt van lust in zijn koren
Dáár leiden wij 't Drietal voor altoos neêr;
Waar zoo veel ontwaakt - zij ontwaken niet meer,
Wij zoeken, en zuchten: Verloren!
Wij hebben een steen op haar graven geplant,
Haar Bloemen ten dekkleed verkoren:
Een láálste geschenk van de minnende hand
Aan Háár, die ons niet meer behooren!
Ons hart is vol heimwee, het krimpt in zijn smart,
Die Lieven! ze liggen ons nooit méér aan 't hart,
Wij staamlen: Gehad en verloren!
Och, spreken wij váák - zij 't met tranen in 't oog -
Van 't eens zoo gelukkig te voren!
En vlijmt ook de rouw - tòch de blikken omhoog:
Gods Wil heeft 't verlies ons beschoren.
Zijn Wijsheid, Zijn Liefde, Zijn wèl-doende Hand
Heeft rein, Haar naar betere gaarde verplant -
Zij hebben er niet bij verloren.
Het album van Franciska bevat - naast het net als bij Dora pedagogisch verantwoorde openingsgedicht van haar moeder - nog een oorspronkelijk vers en wel van haar oom Nicolaas Beets. Het is weliswaar niet gedateerd, maar gezien de plaats in het album zal het rond 1873 geschreven zijn. Op zich is het een wat merkwaardig gedicht, maar mogelijk moet het gezien moet worden tegen het licht van een naderende dood; Franciska over- | |
[pagina 17]
| |
leed namelijk op 10 september 1874 in de leeftijd van ‘bijna 31 jaren na langdurig en geduldig lijden’, zoals de rouwadvertentie meldt. Het gedicht refereert aan Lukas 10, vs. 42, de parabel van de nijvere Martha en de door Gods woorden gefascineerde Maria. Hield de dominee hier Franciska een voorbeeld voor, in een poging haar met haar lot te verzoenen? ‘Een ding is noodig en dat[?] Eéne vroeg’;
Bezit gij dat, zoo zijt gij rijk genoeg
Aan ware vreugd, aan heilig zielsgenot
Die Rijkdom gaat door Tijd noch Dood verloren,
Maria had hem tot haar deel verkoren
Franciska ook begeere hem van God.
Ik weet het wel, het betreft hier allerminst ‘hoge poëzie’, maar desalniettemin verheugt het mij toch dat deze voor het genre representatieve en voor de familie Bohn interessante albums in de collectie van de Maatschappij onderdak hebben gevonden. Kees Thomassen |
|