de voorzijde was Apollo te zien, leunend tegen een afgebroken zuil waarop het wapen van Leiden. In zijn linkerhand hield hij zijn lier, terwijl hij met de rechterhand een lauwerkrans aanbood aan de voor hem knielende dichter. Verder was het opschrift Praemium Poesias Laurus (lauwer is de ereprijs der dichtkunst) te zien. De keerzijde vertoonde een krans waaromheen de naam van het genootschap vermeld was. Binnen die krans kon de naam van de winnende dichter gegraveerd worden.
Tien achtereenvolgende jaren was Cornelis van Hoogeveen jr. voorzitter (1766-1776). Hij stelde in zijn huis aan de Lange Pieterskerkkoorsteeg (thans nr. 20) een ruimte ter beschikking, die als vergaderzaal gebruikt kon worden. De vierde april 1770 werden de leden uitgenodigd om op 11 april de zaal in te wijden. Een jaar later begon een van de leden, de schilder Paulus Constantijn La Fargue, met de opzet van een schilderij, dat die vergaderzaal in beeld moest brengen. Op de jaarvergadering van 1774 kon hij het voltooide schilderij aan de verzamelde leden tonen. Johannes Le Francq van Berkheij beloofde een dichtstuk op de zaal te maken, hetgeen hij echter nooit verwezenlijkte. Hij kreeg bij deze gelegenheid wel de penning uitgereikt, voor een gedicht dat hij in 1772 had voorgedragen.
In dat jaar (1772) was het Pan Poëticon Batavum aangekocht, een kabinet met laadjes, waarin 327 portretten van Nederlandse dichters en schrijvers werden bewaard. Die verzameling was in eerste aanleg vervaardigd en verzameld door de Amsterdamse amateurschilder Arnoud van Halen (1673-1732). Al in 1719 had hij 200 portretten en grisaille naar prenten gekopieerd en in de prachtige ladenkast opgeborgen. De volgende bezitter werd Michiel de Roode. Na zijn dood kwam het kabinet op een veiling in Amsterdam, waar het echter niet werd verkocht. Een jaar later werd Kunst Wordt Door Arbeid Verkregen de trotse eigenaar. De nieuwe bezitter ging door met het aanvullen van de collectie portretten, waarbij vooral de schilder Nicolaas Reyers (1719-1796) een belangrijke rol speelde. Zelfs de bode Jan Klinkenberg, die zaal en collectie aan de geïnteresseerde toeristen mocht tonen, kreeg een plaatsje toebedeeld. Zijn portret rustte in de onderste lade, naast de sleutels die hij bij de rondgang nodig had.
In het midden van de zaal bevond zich een grote langwerpige tafel, die - zoals een van de buitenlandse bezoekers in zijn reisverslag meldde - plaats bood aan 90 personen! Op het schilderij van La Fargue uit 1774, in de Lakenhal aanwezig, zien we een langwerpige zaal met een koofvormige zoldering, links drie ramen, die uitkijken op een binnenplaats, rechts de schouw versierd met een allegorie in een rococolijst. Rechts in de hoek staat een grote fauteuil, een stoflaken is teruggeslagen, zodat we het rijke borduurwerk van de rugleuning zien. Waarschijnlijk is dit de zetel van de voorzitter. Tegen de achterwand staan regence-stoelen, waaronder twee met armleuningen. In het midden het vermaarde Pan Poëticon Batavum, met erboven het door Nicolaas Reyers geschilderde wapenbord van de vier beschermheren Johannes van der Marck, Daniël van Alphen, Jan van Royen en Johannes Schultens. Aan weerskanten hangen acht ingelijste gedichten betreffende het beleg en ontzet van Leiden van de hand van Lucretia van Merken, verder zes wapenschildjes, portretten en andere schilderijen. Rechts in de hoek een gebronsd Apollobeeld, dat bij de buskruitramp van 1807 sneuvelde. Naast de schouw een portret, mogelijk prins Maurits voorstellende, en geheel rechts een model van het monument voor Vondel in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.
In 1780 kon de eigenaar van het pand, Cornelis van Hoogeveen, de zaal niet langer verhuren, wat misschien de aanleiding was voor het tweede schilderij door La Fargue, nu gezien naar de andere kant en gedateerd 1780. Men kocht een ander onderkomen, op de Langebrug, waar op een buitengewone jaarlijkse vergadering (6 december 1780) de nieuwe zaal ingewijd werd.
Aan het eind van de achttiende eeuw hadden de leden meer oog voor politieke functies en daardoor weinig tijd voor de dichtkunst. Fusies met twee zustergenootschappen in Amsterdam en Rotterdam werden ondernomen en uiteindelijk werd Kunst Wordt Door Arbeid Verkregen een afdeling van de Bataafse Maatschappij van Taal- en Dichtkunst, sedert 1806 de Hollandse Maatschappij van fraaye kunsten en wetenschappen, met later nog afdelingen in Den Haag en Dordrecht.
Door de buskruitramp was ‘de grote zaal geheel onbruikbaar geworden, het levensgrote beeld van Apollo ter neder geslagen en verpletterd, het Pan Poëticon vergruisd, de uitmuntend gelijkende beeltenissen der dichters beschadigd en alom verstrooid, lusters, spiegels en kostbaarheden gebroken’.
De collectie werd in 1818 en 1849 geveild en daarna verspreid.
In de loop van de negentiende eeuw leden verschillende afdelingen een steeds moeizamer bestaan. Uiteindelijk ging de afdeling Leiden in 1895 ter ziele, een roemloos einde van een eens zo bloeiend genootschap.
Ingrid W.L. Moerman