Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 11
(1993)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdVan Vrieslands Spiegel en de poëzieDe waarde van een bloemlezing wordt onder meer bepaald door de smaak van de samensteller, de naam en invloed die hij bezit, plus door de mate waarin het hem lukt de literaire werkelijkheid van de diverse perioden te weerspiegelen. Daarom is het zaak, nu mij gevraagd is te spreken over Van Vrieslands Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen, na te gaan hoe het in diens geval met deze aspecten was gesteld toen hij zijn keuze maakte. Niet alleen omdat wij vanmiddag - zij het een half jaar na dato - Van Vrieslands honderdste geboortedag gedenken, is het goed enkele relevante biografische feiten voor ogen te houden. Vooral ook het feit dat de omstandigheden waarin hij leefde, de inhoud van zijn bloemlezing hebben bepaald, geeft daartoe aanleiding.
Victor Emanuel van Vriesland werd geboren op 27 oktober 1892 in Haarlem. Doordat zijn vader een vermogend man was en aan het eind van zijn leven meer dan een miljoen moet hebben bezeten, konden de drie kinderen uit het gezin een onbezorgde jeugd genieten. De jonge Victor had alle ruimte en tijd om zijn individualiteit volledig te ontwikkelen. | |
[pagina 3]
| |
Al snel kwam hij in aanraking met de literatuur. Op het Haags Gymnasium kreeg hij bij voorbeeld Oude Talen gedoceerd door Aegidius W. Timmerman, aan wiens metrische Homerus-vertaling velen van ons waarschijnlijk nog bijzondere herinneringen hebben. Timmerman publiceerde in De Nieuwe Gids, kende uit dien hoofde o.a. Willem Kloos en liet de prille literator Victor met deze Tachtiger kennismaken. Niet heel veel later leerde hij mensen als Boutens en Verwey kennen. Maar ook op het gymnasium zelf had hij literaire contacten. P.N. van Eyck zat enkele klassen hoger dan Victor. Greshoff behoorde tot de vriendenkring en met Martinus Nijhoff bracht hij vele avonden en nachten door, gewijd aan literatuur. Bij kaarslicht en rode wijn lazen zij en spraken zij over de toonaangevende auteurs van het finde-siècle: Nijhoff over Angelsaksen als Oscar Wilde, Victor die meer Frans was georiënteerd bracht schrijvers als Huysmans en Verlaine in het midden. Kortom, Victors leven was al vroeg vervuld van literatuur. Hij had zijn richting gevonden en zou deze een leven lang volgen. Die vroege gerichtheid bracht hem ertoe, niet het gymnasium af te maken, maar privélessen te volgen. Zo kwam hij terecht bij Johan Andreas dèr Mouw, die in de echte zin van het woord zijn leermeester zou worden. Op zijn beurt wees de leerling de toekomstige dichter Adwaita de weg in de literatuur. Daarin had hij immers meer contacten dan Dèr Mouw. Nog geen twintig jaar oud, publiceerde hij in De Nieuwe Gids en De Beweging, het tijdschrift van Verwey waarin de generatie van 1910 zich zou uiten: die van de ‘denkende dichters’ kort gezegd. De jonge Victor leerde denken door Dèr Mouw. Die filosofische scholing zou hem altijd begeleiden. Filosofie was voor Van Vriesland letterlijk wijsbegeerte, die hij kon vergelijken met de liefde voor een vrouw.
Met wat hij van Dèr Mouw had geleerd en gewapend met het Frans dat hem door gouvernantes was bijgebracht, vertrok hij in 1913 naar de universiteit van Dijon om Franse letterkunde te studeren. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakte hij deze studie niet af. Hij vormde zich verder zelf. Altijd lezend. Zijn broer Siegfried, die een maatschappelijk veel actiever leven zou leiden, verweet het hem wel dat hij altijd maar in een fauteuil zat te lezen, met de woorden: ‘Die fauteuil is je medeplichtige!’ Inderdaad leidde hij een geriefelijk leven. Door de nalatenschap van zijn vader had hij geld in overvloed, kocht een villa in Blaricum en was daar een ‘gentleman of leisure’, of, met de meer kritisch getinte woorden van Nico Rost: ‘bohéme met een chequeboek’. In zijn eigen woorden: hij leefde ‘heel feestelijk en heel serieus’.Ga naar eind1as onvoorstelbaar veel, had vrienden als A. Roland Holst in zijn buurt, maar ook minder bekenden zoals René de Clerq, een door de oorlog uitgeweken Vlaming. Hij hield van literaire contacten en leerde vrijwel iedereen in en rond de literatuur kennen, zeker nadat hij de Amsterdamse sociëteit De Kring had helpen oprichten en een vast vertrek huurde in een Amsterdams hotel, waar mensen als Marsman, Binnendijk en Van Duinkerken bij hem kwamen lunchen. Aan dit leven vol zelf in te delen werkschema's, vrije tijd en zelfstudie kwam een einde in 1929, met de beurskrach van New York. Van het ene moment op het andere was hij al zijn geld kwijt en restte hem door speculaties zelfs een aanzienlijke schuld. Pas als man van tegen de veertig jaar zag hij zich genoodzaakt om te zien naar een baan. Omdat hij behoorlijk wat publikaties op zijn naam had staan, ook als essayist, en omdat hij een uitstekende reputatie als literator had, werd hij redacteur Kunst en Letteren bij de NRC. Van 1931 tot 1938 zou hij in die krant het kritisch proza schrijven dat hem faam zou bezorgen. Zijn brede oriëntatie en diepgang oogstten lof in brede kring. Het kwam erop neer, dat hij zowel publiek als schrijvers kritisch heeft begeleid. Het waren de jaren dertig. Met het toenemen van het fascisme en de dreiging die daarvan uitging, steeg bij Van Vriesland de behoefte aan een bloemlezing Nederlandse poëzie. Niet dat hij zich wilde terugtrekken in een ivoren toren. Alleen zijn redacteurschap van Forum en zijn banden met Ter Braak en Du Perron zouden dat al hebben verhinderd. Bovendien was hij sterk links georiënteerd en dacht hij dialectisch, mede door de dualistische filosofie die Dèr Mouw hem had bijgebracht. Nee, juist zijn engagement dreef hem naar de poëzie. Hij zocht verweer tegen politieke dreiging in de sector waarin hij het sterkst was. Het enige wapen dat hij kon hanteren was dat van het woord. Wat hij van waarde vond, wilde hij stellen tegenover de aanstormende barbarij. Hij had zijn vrijheid altijd gebruikt om te komen tot een eruditie die bijna spreekwoordelijk werd. Nu alle vrijheid bedreigd werd, wilde hij op dienstbare wijze een monument oprichten, gemaakt van het materiaal dat voor hem het meest wezenlijke was: de poëzie. Daarom begon hij aan de samenstelling van zijn Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen. Het eerste deel, met een ruime keuze uit de poëzie van 1100 tot 1900 verscheen in 1939. In het voorwoord schrijft hij: ‘Zij werd voltooid en verschijnt in een tijd, zoo rampspoedig, dat velen wanhopen aan de beteekenis en toekomst van de poëzie. Maar de geschiedenis heeft uitgewezen - en de inhoud van dit boek getuigt het mede -, dat dit hoogste cultuurbezit van een volk ook door verschrikkingen van oorlog en ellende niet verloren kan gaan. Dat het blijft uitschijnen boven de duisternis des tijds, en deel heeft aan de toekomst. Ons lijkt het niet onwaarschijnlijk, dat de ernst der omstandigheden juist velen, die anders gemakkelijker verpoozing najagen, brengen kan tot bezinning op de edele geesteswaarden der poëzie. En dit te eerder naarmate zij tegen de grauwe dreiging der dagelijks verwerpelijke wereld weerstand zoeken in een minder vergankelijk aspect des levens.’ 10.000 kopers zouden ‘weerstand zoeken in een minder vergankelijk aspect des levens’. En dit waar een afzonderlijke dichtbundel het doorgaans moest doen met drietot vijfhonderd exemplaren. Critici reageerden niet minder enthousiast. De waardering voor het boek was zeer groot. Het wil niet zeggen dat Van Vriesland de commu- | |
[pagina 4]
| |
Foto Hans Roest, collectie Letterkundig Museum.
nis opinio volgde. Hij herzag bij voorbeeld de gangbare meningen over de rederijkerstijd en de negentiende eeuw. Beide kregen meer aandacht dan gebruikelijk was. Aangezien de oorlog ook in Nederland was begonnen, bleef een tweede deel uit. De uitgeverij, N.V. De Spieghel - welke naam zeker tot de titel zal hebben bijgedragen - werd in 1942 opgeheven. Wèl was een poging gedaan, deel I te herdrukken. Men had de hand weten te leggen op een hoeveelheid dundrukpapier en verzorgde een clandestiene herdruk. Een bominslag vernietigde het grootste deel van de oplage. Aldus werd op navrante wijze Van Vrieslands voorwoord realiteit. De samensteller zelf moest onderduiken en had geen bibliotheek meer tot zijn beschikking om verder te werken. Heel typerend is wat hij dan als object kiest. Zoals hij eerst in donkere tijden de mooiste poëzie bij elkaar zocht, zo begint hij tijdens de oorlog aan het ordenen van zijn filosofisch gedachtengoed. Hij schrijft in 1942/43 zijn persoonlijke filosofie, Grondslag van verstandhouding, Proeve van vertoog ter begripsvorming ener kenleer van het zijn, de ziel en het absolute. Hierin treffen we een esthetica aan, die verklaart dat schoonheid gelijk is aan het goddelijke, het absolute. Het mag dan ook niet verbazen, dat Van Vrieslands maatstaf bij het samenstellen van zijn Spiegel een esthetische was. We lezen als tweede alinea van zijn voorwoord uit 1939: ‘Subjectief blijft zij [Van Vrieslands keuze] uiteraard, in dien zin dat zij geheel op persoonlijken smaak en voorkeur berust. En het ligt voor de hand dat dit een voordeel is, zoowel om de eenheid welke hiermede deze verzameling erlangt, als om het eruit voortvloeiende programma, dat een overwegende bekommernis om de schoonheid inhoudt. Doch uitgaande van dit subjectieve is ernaar gestreefd, de uitlezing zoo volledig, representatief, afwisselend en inlichtend mogelijk te doen zijn.’ En even verderop: ‘Een gedicht te begrijpen en te waardeeren in het raam zijner tijdelijke, maatschappelijke en cultureele ontstaansgronden, maar het toch te toetsen aan de boventijdelijke absoluutheid van een zuiver poëtische schoonheid - ziedaar het dubbele criterium, dat den samensteller tot leidraad bij zijn keuze strekte.’ Die maatstaf, plus de gegeven achtergrond en beweegreden maken het boek niet tot een verzameling light verses. Wèl krijgt de lezer een brede spiegeling in talrijke facetten van de Nederlandse poëzie. De kleine facetten kregen van de vervaardiger een plaatsje naast de grote. Zo treffen wij één vers van Louis Couperus aan in de nabijheid van P.C. Boutens, die vertegenwoordigd is met 56 gedicten. Toen Rudi van der Paardt mij uitnodigde over Van Vrieslands Spiegel te spreken, merkte hij op dat hij benieuwd was naar de canonisering die van een dergelijk werk kan uitgaan. Zeker, een bloemlezing waarvan de waarde zo van alle kanten werd benadrukt en die in vele tienduizenden exemplaren over de toonbank zou gaan, zal zeker worden ervaren als maatgevend en bepalend. Maar het bijzondere van juist deze bloemlezing is de hoeveelheid en variëteit die Van Vriesland biedt. Het voorbeeld van Boutens gaf het al aan: de samensteller beperkte zich niet als zovele bloemlezers tot succesnummertjes. Hij zocht daarentegen naar verscheidenheid en nuancering, Hierdoor bracht hij een diversiteit aan dichters en facetten van een oeuvre naar voren, zoals men die nergens anders aantreft. En juist die veelheid gaat canonisering tegen. Tegelijkertijd vroeg hij aandacht voor dichters die niet vaak voor het voetlicht mochten treden en bood hij als het ware een genuanceerde literatuurgeschiedenis die de waan van de dag en de mode meed.
Van Vriesland benutte zijn eruditie en gaf graag aan anderen door wat hij de moeite waard achtte. Dat hij die belezenheid met slechts weinigen deelde, blijkt uit woorden die hij neerschreef bij de dood van zijn vriend J.C. Bloem. In 1966 memoreerde hij: ‘[...] ook de kleinen en kleinsten in de litteratuur konden zijn genegenheid hebben. Wij zeiden wel eens tegen elkaar: Als wij beiden dood zullen zijn, zal ook de laatste herinnering aan ontelbare dichters van het tweede plan of dichters van één goed vers voorgoed verloren zijn omdat niemand anders daar ooit meer van zal weten, zelfs niet hun naam. Dat mag ironiserende en bewuste overdrijving geweest zijn, een kern van waarheid zat er toch in. Onze genegenheid voor poëzie deed ons urenlang als speelvermaak elkaars invallen aanvullen met aanhalingen, die door hun “tom-tom-tom-tom” op de plaatsen waar ons de woorden niet meer te binnen schoten, veelal alleen voor ons zelf zinvol en verstaanbaar bleven, voor de omstanders volstrekt zinloos.’Ga naar eind2 | |
[pagina 5]
| |
Door economische omstandigheden verschijnt een tweede deel van de Spiegel, nu met poëzie van 1900 tot 1940, pas in het najaar van 1953, bij Meulenhoff die de uitgever zou blijven. Het is een belangrijk deel. De poëzie van die periode kende hij het best, hij had ermee geleefd en meegeleefd; hij had er steun, kracht en geluk uit geput en er een tegenwicht in gevonden tegen de duistere krachten en machten van diezelfde periode. Zijn intentie is na deel I niet gewijzigd. In het voorwoord van najaar 1953 lezen we: ‘De samenstelling en uitgave van dat deel [bedoeld is deel I, DK] ging recht in tegen een zeker cultuurpessimisme waartoe de rampspoed van dien tijd velen dwong. Ook dit Tweede Deel verschijnt in een wereld van dreiging en wanhoop, om te getuigen van het beste van den mensengeest, waarvan de waarden dúúrzaam de constellatie van dien tijd te buiten en te boven gaan. Moge de schoonheid van de hier bijeengebracht poëzie velen steun schenken en kracht en geluk, nu en in betere tijden.’ Het is duidelijk: vrijblijvendheid is Van Vriesland vreemd. Poëzie was voor hem geen ‘tijdverdrijf voor enkele fijne luiden’. Daarom weigerde hij ook tientallen Vlaamse en Nederlandse dichters op te nemen, die in de oorlog fout waren geweest. Het zou hem de kritiek opleveren van mensen die de esthetica scheidden van de dagelijkse werkelijkheid.
Niettemin zou deel twee evenveel lof oogsten als deel één. De samensteller ging ook niet minder gewetensvol te werk. Dichters die hem niet sympathiek waren of met wie hij gebrouilleerd was, weerde hij bepaald niet uit zijn bloemlezing. We treffen in het voorwoord de zinsnede aan: ‘niet allen [...] heb ik tenslotte met onverdeeld genoegen voor dit deel aanvaardbaar geacht.’ Een andere teken van deze gewetensvolheid is het feit dat hij zelfs bij deze periode niet uitging van zijn geheugen, hoe fenomenaal dat ook mocht zijn, en zich niet beperkte tot zijn eigen bibliotheek, hoe omvangrijk deze ook was. Voor zijn Spiegel las en herlas hij namelijk alle poëzie die ooit in het Nederlands was verschenen, in tijdschrift of boekvorm. Daarmee is hij waarschijnlijk de enige Nederlander die alle poëzie onder ogen heeft gehad. Het was zo veel als een levenswerk, al deed Van Vriesland er nog het een en ander naast. Wellicht als tegenwicht tegen deze zware opdracht, was hij gedurende de jaren zestig te horen en te zien in literatuur- en taalspelprogramma's als ‘Hou je aan je woord’, waarmee hij landelijke bekendheid verwierf. Vanzelfsprekend gaven de honoraria daarvoor een even sterke impuls. Hij bleef de grand seigneur die hij van jongs af aan was en dat vergde nogal wat geld. Daarnaast kon hij aan de Spiegel verder werken door de opbrengsten ervan. De bekendheid leidde tot hoge verkoopcijfers. Van Vriesland zou tot aan het eind van zijn leven werken aan een keuze uit de naoorlogse poëzie. Hij werd genoemd ‘het levend geweten van de Nederlandse dichtkunst’ en die naam deed hij eer aan. Ik heb hem in zijn werkkamer nooit gezien zonder een stapels bundels die ter lezing klaar lag. Uitgeverij Meulenhoff liet studenten Nederlands alle naoorlogse publikaties achterhalen en bij Van Vriesland thuisbrengen. Hij wilde gewoonweg niets over het hoofd zien. Dat hij dichters bewust oversloeg, is evident. En precies dit gegeven zou een breekpunt voor zijn Spiegel worden. Want hoe is het afgelopen? In 1968 verscheen de derde, aangevulde druk van de hedendaagse dichters, een paperbackuitgave. Zoals deel I gesplitst was om technische redenen, zo werd het deel hedendaagse dichters gepresenteerd in twee halve delen, waarmee het geheel vijf paperbackdelen omvatte. In het najaar van 1968 belde de toenmalige directeur van Meulenhoff Nederland Van Vriesland op. Deze wilde hem zijn nieuwe redacteur voorstellen. Van Vriesland nodigde beiden bij zich thuis uit rond het bitteruur. Omdat hij het literaire bedrijf te goed kende, voorvoelde hij dat de nieuwe redacteur graag diens wensen ten aanzien van de Spiegel kenbaar wilde maken. Hij ontving beiden, schonk een edele jenever, maar presteerde het om gedurende deze ontvangst, een uur of twee lang, uitsluitend met de directeur te spreken en de redacteur geen kans te geven over de keuze in de Spiegel te beginnen. Hij stond geen inmenging of inspraak toe. En zo werkte hij nog drie jaar door aan de bloemlezing, een keuze makend uit de jongste poëzie. Maar de Spiegel van 1968 zou de laatste zijn in de versie Van Vriesland. De kopij die hij tot 1970 verzamelde, zou alleen in zijn notitieboek vermeld blijven. Een herdruk van De hedendaagse dichters werd tegengehouden. Bij een toenemende invloed van zijn redacteur, stelde de uitgever op een kwaad moment aan Van Vriesland voor, niet meer de integrale, enigszins uitgebreide herdruk op de markt te brengen, doch een beknopte bloemlezing. Dit voorstel heeft Van Vriesland pijn gedaan. Hij weigerde resoluut en definitief. Een werk waaraan hij meer dan dertig jaar veel van zijn tijd, aandacht, inzicht en energie had gegeven, wilde hij niet gereduceerd zien tot een uittreksel. Hij verbood nadrukkelijk, ooit zijn naam aan een beknopte keuze te verbinden. Hij verklaarde zich zelfs bereid, de aanzienlijke voorschotten aan de uitgeverij terug te betalen, al had hij allang geen geld meer. Het moet tot eer van de toenmalige directeur worden gezegd, dat deze niets wilde weten van terugbetaling. De arbeid van drie jaar lezen en keuren was tenslotte in zijn opdracht verricht. Dit gebaar beantwoordde Van Vriesland, zachtaardig en gul als hij was, door te zeggen dat hij de naam van de Spiegel van de Nederlandse poëzie aan de uitgeverij schonk en dat deze gebruikt mocht worden voor een door anderen samen te stellen boek, mits men maar nooit de naam Van Vriesland eraan zou verbinden.
Hoezeer de aangeduide redacteur zich voorzien had van een wenslijst met dichters die uit of in de Spiegel moesten, bleek wel toen deze als redacteur van Maatstaf, onder pseudoniem een reeks namen van dichters opsomde die zijns inziens ten onrechte waren opgenomen, en vier dichters noemde die door Van Vriesland waren | |
[pagina 6]
| |
Omslagontwerp: Peter Struycken en Jan Vermeulen.
gepasseerd. Al had hij slechts één bundel gepubliceerd, hij liet niet na zichzelf te noemen als een van de vier vergetenen.Ga naar eind3 Dit alles heeft met macht en invloed te maken. Een meer vrijblijvende, deels studentikoze generatie wilde de literaire touwtjes in handen houden. Van Vriesland had heel lang het literaire leven bepaald. Geen jury die hij níet heeft voorgezeten, geen literair gezelschap dat het zonder hem stelde; zelfs internationaal verwierf hij een belangrijke zetel als president van de internationale P.E.N. Maar de voedingsbodem waarop hij groeide, raakte uitgeput. Frappant in dit verband is de vondst in zijn nalatenschap van een blad met namen van literaire vrienden die hij de laatste jaren aan de dood had verloren. Het waren er honderdenzes, als ik het wel heb. Dat een nieuwe generatie de oude achter zich wil laten, is een bekend verschijnsel. Dat iemand aan invloed verliest als hij oud wordt, is evenmin vreemd. We zien vaak hoe het werk van overleden dichters plotseling ongelezen wordt gelaten. Wanneer dit tijdelijk, als natuurlijke reactie gebeurt, behoeft het nauwelijks als nadelig te worden ervaren. De golfbeweging is inherent aan de geschiedenis, ook aan de literatuurgeschiedenis. In het geval van Van Vriesland is er iets gevaarlijkers aan de hand. Na zijn dood besefte men te weinig welke waarde de diverse Spiegel-delen bezaten. De twee delen 1100 tot 1900 zijn in één gebonden deel herdrukt, de overige zijn niet herdrukt. Men heeft een andere bloemlezer gekozen voor de poëzie vanaf 1900. De keuze viel op Hans Warren. Ik zal hier niet ingaan op Warrens resultaat. Wel kan worden opgemerkt, dat de gehele kritiek Warrens keuze heeft aangevallen en bij herdruk minstens vraagtekens blijft plaatsen. Het zij zo. Het meest storende en gevaarlijke is de presentatie van Warrens keuze: namelijk als pendant van Van Vrieslands deel 1100-1900. Ze zijn in uniforme uitgave verschenen, onder dezelfde hoofdtitel.
Er moge dan discussie mogelijk zijn over Van Vrieslands keuze uit de jongste poëzie, al bood hij een goede doorgang in het oerwoud van de naoorlogse publikaties - een rechtstreeks verlies bracht men aan de Nederlandse poëzie èn het lezerspubliek toe, toen men het deel 1900-1940 op de achtergrond schoof. Zij het zonder agressie heeft men een steen tegen Van Vrieslands driedelige Spiegel gegooid, waardoor deze voor tweederde in diggelen ligt. Het zou een daad van eenvoudige rechtvaardigheid zijn, naast deel I in elk geval deel II weer het licht te doen zien. De avond valt immers. Mèt het vervagen van de eerste helft van deze eeuw, verliest het publiek het uitzicht op wat van poëtische waarde was, in de diverse facetten. Hopelijk staat er op een goede dag een uitgever op, die zich over Van Vrieslands project buigt en tot de bevinding komt, die Van Vriesland in een eigen gedichtGa naar eind4 verwoordde: ‘Hier lagen/altijd mijn schatten - maar ik zag ze niet.’
Komt er geen herdruk, dan wordt de literatuurgeschiedenis geweld aangedaan, dan delft een goed deel van de poëzie het onderspit - al is er geen vijand in zicht.
Dirk Kroon |