Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 10
(1992)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdToespraak bij de onthulling van een gedenksteen voor J.C. Bloem op 19 juni 1992Aan het eind van de vorige eeuw was er op letterkundig gebied in Leiden weinig te beleven. De bekende schrijvers en dichters die Leiden in de negentiende eeuw had voortgebracht, Hildebrand, Klikspaan, Piet Paaltjens, zwegen allen allang weer. ‘Zoals de 19e eeuw in literaire zin in Leiden begon’, schrijft Peter van Zonneveld, ‘zo zou hij ook eindigen: in stilte.’ In het laatste jaar van die eeuw vestigde de twaalfjarige Jacques Bloem zich in dit stille stadje. In de kost bij geschiedenisleraar Jan Kunst en zijn vrouw Elisabeth Maingay. Aanvankelijk aan de Jan van Goyenkade, vanaf juni 1900 hier in het huis Langebrug 107. Met de bedoeling de H.B.S. - toen algemeen ‘De Burgerschool’ geheten - gevestigd aan de Pieterskerkgracht / hoek Lokhorststraat te doorlopen. Over één ding zijn Bloem's biografen het volstrekt eens: hij vond het hier afschuwelijk! Na het ruime burgemeestershuis in Oudshoorn (nu gemeente Alphen aan den Rijn) met een tuin met twee vijvers, de ‘grauwe stedelijke wegen’ van Leiden. Op een kamertje dat hij ook nog eens met andere kostgangers moest delen. Weg vrijheid, weg privacy, en de maaltijden van mevrouw Kunst vond | |
[pagina 45]
| |
Foto: M.C. Schraver
hij ook al niet te pruimen. ‘Domweg òngelukkig op de Langebrug’, zo zou men, naar zijn woord, deze levensfase van de jongeheer Bloem het beste kunnen karakteriseren. Helemaal geen goed kon mevrouw Kunst meer doen, nadat zij hem een keer naar de dokter meenam die onverhoeds zijn amandelen knipte. Dat is hem zijn leven lang bijgebleven. ‘Door oefening baart mevrouw Kunst’, verkondigde hij dan ook wat kwaadaardig toen de goede vrouw van haar vierde spruit bevallen was. Bovendien trof hem in deze periode de ramp en schande van het bankroet van zijn vader. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het steeds slechter ging op de burgerschool. Aanvankelijk had hij een paar klassen op zijn sloffen doorlopen, maar in de vierde klas bleef hij zitten. Uiteindelijk zakte hij voor het eindexamen. Hij deed zijn best niet en veel vakken interesseerden hem niet. Men kan zich afvragen of de tekst ‘Hier woonde en werkte mr J.C. Bloem’ de werkelijkheid wel helemaal recht doet. Zou ‘Hier leefde en luierde Bloem’ niet dichter bij de waarheid zijn? Neen, zo is het niet. Er zijn wel degelijk goede redenen om hier op deze plek aan het werk van Jacques Bloem te herinneren. Hier begon hij zijn werk als dichter. Hier maakte hij kennis met de Europese dichtkunst, las hij - naar eigen zeggen - het sonnet van Jacques Perk dat hem deed besluiten dichter te worden, hier schreef hij cahiers vol met oefeningen en probeersels waarvan de sporen in zijn later oeuvre terug te vinden zijn. Het is daarom begrijpelijk en gerechtvaardigd dat de mr J.C. Bloem Stichting die zich over het erfgoed van deze grote dichter ontfermt, juist ook deze plaats wil markeren. Het is passend voor deze spreker even stil te staan bij de vraag of de stad Leiden nog herkenbaar is in Bloem's gedichten. Kennelijk wordt een dergelijke vraag door de ware literatoren maar als iets laag bij de gronds ervaren. In het universiteitsblad Mare verklaarde de heer Anton Korteweg, geacht lid van het Comité van Aanbeveling van Uw stichting, vorige week hierover het volgende: ‘Tijdens mijn studie schreef ik al veel gedichten. Nee, nee, ik liet me niet inspireren door Leiden. Het waren èchte gedichten.’ Soms dient de vraag ook eerlijk te worden beantwoord. Toen vijf jaar geleden in Alphen de honderdste geboortedag van Bloem werd herdacht, gaf collega Paats met de van hem algemeen bekende openhartigheid toe dat hij Bloem's complete werk op een relatie met Alphen had nagevlooid, maar zonder het gewenste resultaat. Ik kan een beetje minder bescheiden zijn. Tot Bloem's gelukkige momenten in Leiden, want die waren er ook, hoewel in de minderheid, behoorden zijn vriendschappen in de scholierenclub Excelsior. Zijn beste vriend was Frans Vreede, later hoogleraar in Indië. Volgens Bloem's biograaf professor Sötemann is aan Frans Vreede het gedicht ‘Aan een verloren vriend’ gewijd. Dan duikt Leiden onmiskenbaar even op in de volgende regels: Toen 'k nog uw ogen zien, uw stem mocht horen
In 't stille stadje eens onzer jeugd ter woon,
Gingt gij mij reeds, hoe ik ook bad, verloren,
Want elk zocht in dit leven ander schoon.
Maar als we even doorbladeren in zijn debuutbundel Het Verlangen, waarvoor hij hier op de Langebrug de eerste vingeroefeningen deed, stuiten we op het gedicht ‘Oude Steden’. Ik citeer het begin: Te midden van de verre stilten en de weiden,
Door groene singels in een loverkrans omvat,
Ligt, weinig slechts beroerd door 't glijden van de tijden,
Verlaten en vergeten, menige oude stad.
Daarboven gaat de trek der nooit-geruste wolken,
En spelen zon en wind en lucht hun eeuwig spel;
De mensen, die de kleine woningen bevolken,
Zien hoog-op naar dit schoon, en zij herkennen 't wel.
Elk uur wiekt er een vlucht van hemelwaarts getilde
Tonen den slanken, spitsen klokketoren uit.
Hoor hoe, wanneer dit hoog en puur geluid vertrilde,
Als een veel ijler klok de broze stilte luidt.
Dat is toch Leiden, durf ik vrijmoedig te opperen, temeer omdat ik hier zoveel deskundigen aanwezig weet die mij kunnen tegenspreken. ‘Door groene singels in een loverkrans omvat’, dat is toch een veel treffender karakteristiek dan ‘Monumentale stad met toekomst’, de gemeentelijke slagzin. Dat is toch het stadhuis-carillon waarover hij schrijft, dat hem wekte als hij hier op de Langebrug boven zijn studieboeken zat te slapen. Wat er ook van zij, het is een goede reden om af te sluiten met de slotregels van dit vers, waarin de dichter Jacques Bloem, vèr uitstijgend boven Leiden en de Langebrug, zich toont ‘in zijn hogen staat’: O deze vrede van de gevels en de gaarden,
Die maakt, wat ook het leven teistere en verdoff',
Zo maar zijn dromen deze heugenis bewaarden,
Van ieder mens een hovenier in stiltes hof.
Het is mij een grote eer, als burgemeester van dit stille stadje, een blijvende heugenis in deze vredige gevel aan de Leidse jaren van de hovenier Jacques Bloem te mogen onthullen. C.H. Goekoop |
|