Over het recht op ondeskundigheid
In jaargang VIII van het Nieuw Letterkundig Magazijn krijgt de heer Carel Swinkels onbehoorlijk veel plaats om zich op te winden over een boekje van de hand van G. Heyne en M. Hofmans, met de uitnodigend-speelse titel Speling in de Spelling. Het feit dat het lezende publiek dan nog tot reageren uitgenodigd wordt interpreteer ik zo, dat de redactie aan dat opgewonden standje plezier heeft gehad. Misschien is zelfs het bange vermoeden niet helemaal ongegrond dat de redactie zich door het opnemen van dit stuk in de rangen wil voegen van boze Harry, de wereldberoemde schrijver. In ieder geval is het feit dat het stuk zonder meer geplaatst wordt een indicatie dat veelgenoemde redactie niet veel meer kennis van zaken in verband met de aangekaarte problematiek nastreeft dan diezelfde boze Harry, die nog voordat hij een bepaald rapport (cf. verder) over mogelijke aanpassingen van de spelling had kunnen lezen (simpel: het was pas dezelfde dag aan het publiek voorgesteld), de wereld kon verblijden met de mededeling dat het allemaal beunhazerij was, en een toonbeeld van cultuurbarbarij, en een aanslag op de persvrijheid ook nog, weet ik veel, ik heb mijn geheugen voor andere dingen nodig. De heer Carel Swinkels sluit zich niet direct bij boze Harry aan, maar de overpeinzingen over wat hij ‘een grappig maar gevaarlijk boekje van de Nederlandse Taalunie’ noemt, zijn al net zo weinig grappig als Harry z'n ideeën, edoch wel even gevaarlijk, want in een mate misleidend die je niet voor mogelijk houdt.
Wat is er namelijk aan de hand? Om te beginnen: het boekje Speling in de Spelling is géén boekje van de Nederlandse Taalunie, maar wel een rapportage van een onderzoek dat in opdracht van de Nederlandse Taalunie uitgevoerd is door het IVA, Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek. Voor de slechte verstaander: die twee kwalificaties zijn niet gelijk, hebben zelfs niet dezelfde waarde, en het ene wordt ook niet vlug even slinks door het andere afgedekt. Heel kort samengevat komt het hierop neer: een organisatie (in dit geval de Nederlandse Taalunie) geeft aan een gespecialiseerd instituut (hier: het IVA) de opdracht om iets uit te zoeken. Het instituut doet dat, rekening houdend met de wensen van de organisatie (die naar dat instituut toe in de eerste plaats technisch van aard zijn). Na afloop worden de resultaten aan de organisatie meegedeeld, en die kan, vanuit haar eigen doelstellingen (die ze wat de inhoudelijke grond van de zaak betreft niet eens aan het onderzoeksinstituut zelf meegedeeld hoeft te hebben), die resultaten gaan interpreteren. Daarmee is in principe de rol van het onderzoeksinstituut uitgespeeld. Maar wat gebeurt? Aangezien de uitvoerders zich tegenover hun eigen administratieve bovenbouw moeten waarmaken, publiceren die zelf ook, op kosten van het instituut waartoe zij behoren, een rapport; op die manier wordt naar de administratie toe bewezen dat het project in volle ernst afgewikkeld is. Bovendien kan iedereen van de rapportage van zo'n onderzoek leren: hoe het kan, als het goed geweest is; hoe het niet moet als het fout is gelopen. Dus is zo'n boekje nuttig. Of de auteurs daarbij het recht hebben een speelse titel te verzinnen, waardoor sommige mensen zich misschien op het verkeerde been laten zetten, kan ik niet beoordelen. Ik ben geen socioloog; louter juridisch denk ik niet dat er wat loos is. Zo zitten we dus uiteindelijk met twee verschillende rapportages: een van de initiatiefnemers, en een van
de uitvoerders. Alleen in een heel extreem geval zal de rapportage van het onderzoeksinstituut in belangrijke mate gelijk zijn aan de bespreking die de opdrachtgever aan hetzelfde materiaal wijdt. Als namelijk de opdrachtgever zijn werk slecht doet, en zich bepaalt tot een statistische analyse van het vele materiaal dat ter beschikking is gekomen.
Het is dus wel heel droevig: de heer Carel Swinkels wijdt een hele bespreking aan een boekje alsof dat boekje iets heel anders was dan wat het is, en, erger nog: dan wat het voorgeeft te zijn. Hij is dus bijzonder onzorgvuldig geweest, want er is wel degelijk een ander boekje, dat heel wat dichter staat bij wat de auteur in handen dacht te hebben. Het heet weliswaar minder speels Rapport van de Werkgroep ad hoc Spelling. Maar, laten wij eerlijk zijn, ook dat boekje is niet geschreven door de Nederlandse Taalunie of door zijn machtsgeile secretaris-generaal. Wel is het opgenomen in de reeks ‘Voorzetten’ van die organisatie. Wie is dan wel de auteur van dat boekje? De namen staan op de titelbladzijde, en de dragers van die namen vormden, hoe raad je het, de ‘Werkgroep ad hoc Spelling’ die zich, op kosten van de belastingbetaler, gedurende maanden bezig gehouden heeft met het bedenken van ongein. Punt voor punt dus maar even:
- De Werkgroep is opgericht op initiatief van de Nederlandse Taalunie, maar niet in de schoot van die organisatie. De leden zijn gekozen niet vanwege affiniteit met die gehate organisatie, maar op basis van (wellicht vermeende) deskundigheid in verband met spellingproblemen. Ondergetekende acht het a priori niet helemaal uitgesloten dat bij die keuze niet de allerbesten uit het lot zijn gekomen, maar het feit dat geen van de leden ‘ooit iets geschreven heeft wat wie dan ook binnen vijftig jaar nog zou willen lezen’, een zure oprisping van de al even wereldberoemde boze Willem Frederik, doet daarbij niet direct ter zake. Spelling is een technische zaak, het heeft te maken niet met wat je schrijft, maar met de manier waarop je dat doet.
- De belastingbetaler is inderdaad geconfronteerd met kosten: de discussies zijn niet via videoketens gebeurd, maar heel ouderwets met lijfelijke aanwezigheid in een vergaderzaaltje in Roosendaal. De leden van de Werkgroep hebben voor elke vergadering hun reiskosten gedeclareerd, en achteraf ook integraal terugbetaald gekregen. Ik neem aan dat het bedrag dat daarmee gemoeid is geweest niet tot de staatsgeheimen van de Nederlandse Taalunie behoort, maar ik heb zelf niet de behoefte gevoeld om na te trekken hoeveel het bij benadering geweest is.
- De ongein dan. Uit de tekst van de heer Carel Swinkels