Les Croisettes
Op een zondagochtend in december 1848 verliet Conrad Busken Huet Lausanne, toen een kleine, middeleeuws aandoende stad met nauwe straten en stenen trappen. Na korte tijd had hij de stad achter zich en bereikte ‘de straatweg, die, rijzend en dalend, in brede slingers van Waadland naar Bern kronkelde’. Die volgde hij, richting Les Croisettes.
Drie maanden eerder was Busken Huet in Lausanne aangekomen. Na zijn kandidaats-examen in de theologie had hij mogen kiezen tussen twee dingen: een dissertatie schrijven en promoveren of naar Zwitserland gaan om zich te oefenen in het Frans spreken. Hij had voor het laatste gekozen, want, verklaarde hij later, het was zijn bedoeling om een ‘kanselredenaar in het Frans’ te worden.
Via Brussel en Parijs was hij in Lausanne gekomen, waar hij zijn intrek had genomen bij een Zwitserse familie. Aanvankelijk liet zijn Frans heel wat te wensen over. Wel had hij als zoon van een oude Hugenotenfamilie in zijn jeugd catechisatie gevolgd bij een Waals predikant en werd er thuis wel eens een woordje Frans gesproken, maar voor 't overige was zijn opvoeding zo door en door Hollands geweest, dat hij ‘met de mond vol tanden zou hebben gestaan, als hij onverwachts en voor de vuist in een andere taal dan de zijne ook maar het eenvoudigst denkbeeld had moeten ontwikkelen’.
Maar nog geen drie maanden later voelde hij zich thuis. De Franse schrijvers die hij vroeger in Nederland gelezen had kregen hier ‘een nieuw leven’ en het denken en spreken in de vreemde taal ging als vanzelf. Nu durfde hij het aan om in die vreemde taal te spreken. Daarom was hij die morgen vroeg op weg naar Les Croisettes. Eenentwintig was hij en hij voelde zich ‘door een feestelijk gevoel gedragen’ bij het idee, dat hij voor het eerst zou voorgaan in een dienst; ook al wist hij dat hij in het kerkje daar niet meer dan enkele tientallen Waadlandse boeren onder zijn gehoor zou krijgen.
Honderdvijftig jaar later, in oktober 1990, is de straatweg naar Bern de route No 1, een tweebaans autoweg die zonder veel bochten naar boven gaat en niet in het minst tot wandelen uitnodigt. Wie zich halverwege omdraait, bevindt zich nog steeds in Lausanne en heeft het uitzicht op een paar flats, een benzinepomp en beneden in de verte de daken van het oude Lausanne. Ook al is het een zonnige middag, van het meer van Genève valt niet meer dan een glimp te ontdekken. Hoe anders was dat in 1848. Toen Huet omkeek zag hij aan zijn voeten het glooiend Lausanne, recht tegenover zich de bergen van de Savoy, daartussen het blauwe meer van Genève, recht