Toespraak bij de uitreiking van de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1989 aan Marc Reugebrink
De Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs wordt, als ik het wel heb, vandaag voor de 65ste maal uitgereikt. Helemaal zeker ben ik er niet van, want rekenen was nooit mijn krachtigste zijde. Bovendien is het in ieder geval anderszins niet helemaal waar. In 1922, toen Elisabeth Zernike met de prijs werd bekroond, heette hij nog prozaïsch de Haagsche Post-prijs waaruit u met recht de conclusie mag trekken dat de prijs door de Haagsche Post ter beschikking van de Maatschappij werd gesteld. Veel geld bezat het weekblad kennelijk niet, althans niet lang achter elkaar, want na in 1923 Carry van Bruggen te hebben gelauwerd voor haar boek Het huisje aan de sloot en in 1924 Jo de Wit voor haar Open zee ging de prijs in 1925 zo mogelijk nog prozaïscher Jaarlijksche Prijs heten. Weliswaar met sch, maar alledaags bleef het. Dat besefte de Maatschappij ook. In 1926 werd de naam gewijzigd in de Prijs van Aanmoediging, ook geen toonbeeld van vindingrijkheid. Dat besefte de Maatschappij andermaal en C.W. van der Hoogt ook. Daarom spreken we sinds 1929 van de C.W. van der Hoogt-prijs en sinds 1939 van de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs.
Het is een prestigieuze prijs. Toen in 1983 de Van der Hoogt-prijs werd toegekend aan Lela Zečković merkte de voorzitter van de Commissie voor Schone Letteren op dat het debutantenkarakter van de prijs al jaren was verwaterd. Hij had gelijk. In 1934 viel Slauerhoff de eer te beurt. Die had toen al negen gedichtenbundels op zijn naam staan en na Soleares waarvoor hij de prijs kreeg, zou er nog maar één bundel volgen: Een eerlijk zeemansgraf. Ook Marsman, aan wie de Van der Hoogt-prijs in 1936 werd toegekend, kon op dat moment niet bepaald een debutant genoemd worden. Net zo min als Vestdijk (1938) en Hendrik de Vries (1948). Toch hebben ook velen die aan het begin van hun schrijverscarrière stonden de prijs in ontvangst mogen nemen: Vroman (in 1950), Hans Warren (in 1958), Eva Gerlach (in 1984) en Rogi Wieg (in 1987).
Vanmiddag wordt de prijs weer aan een debutant uitgereikt en dat verheugt me bijzonder. Een schrijver is weliswaar nooit te oud om aangemoedigd te worden, maar een aanmoediging op je 29ste is aardiger dan op je 49ste. Maar mijn verheugenis stoelt niet alleen op het feit dat een debutant deze prijs krijgt, maar vooral op de omstandigheid dat hij mooie versregels heeft geschreven. In Komgrond (dat, ik heb het even voor u opgezocht, betekent: ‘grond gevormd door bezinking van fijn rivierslib in kommen buiten de beddingen van benedenrivieren (na overstroming), meer landinwaarts dan de stroomgrond’; het is, maar dit terzijde, overigens opvallend hoe vaak de woorden grond, aarde en zand in deze bundel voorkomen), in Komgrond staan prachtige regels als:
‘In het zand zoek je verweerde taal’
‘Niet de zee maar kou brengt hier de kustlijn aan’
‘Want alleen wie schrijft kan zich bewegen’
‘Nauwelijks as om te verstrooien
Wie zulke dichtregels schrijft, verdient het te worden opgenomen in de gelederen van Van der Hoogt-prijswinnaars als Slauerhoff, Marsman, Vroman, Gerhard en Gerlach.
Het is mij een genoegen de penning die aan de prijs verbonden is aan Marc Reugebrink te overhandigen, onder het uitspreken van de wens dat de girodienst of bank zijn werk al eerder heeft verricht.
dr. H. Heestermans