Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 7
(1989)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Uit de commissies | |
Het beeld van Frederik de Grote in de RepubliekEen verkenningGa naar voetnoot*Op 17 augustus 1786 overleed Frederik de Grote. Binnen een paar jaar verschenen er in het Nederlands al boeken die ‘den grootsten man dien de achttiende eeuw heeft voortgebragt’ tot onderwerp hadden. Blijkbaar konden de uitgevers rekenen op een geïnteresseerd lezerspubliek. Wat voor beeld had men hier te lande eigenlijk van de ‘Philosophe sans souci’ en hoe was dat ontstaan en gegroeid sinds zijn aantreden als koning van Pruisen in 1740? Pamfletten en kranten, maar vooral brieven en andere egodocumenten als dagboeken en memoires vormen de bronnen, waaraan gegevens over beeldvorming en populariteit konden worden ontleend.Ga naar voetnoot1 Optimisme en nieuwsgierigheid kenmerkten de meeste reacties op de machtswisseling in de zomer van 1740, toen Frederik zijn vader Frederik Willem I opvolgde. De lange regeerperiode van deze laatste was niet zonder incidenten met de Republiek verlopen, en de verwachting was dat nu de beruchte ‘enrollementen’, de gewelddadige ronselpraktijken voor het Pruisische leger tot het verleden zouden gaan behoren. ‘Ydereen sal verlangende zyn te hooren, hoe de saaken aen dat Hof sullen gaan, en of er notable veranderingen sullen voorvallen’, aldus Lubbert Adolf Torck, heer van Rosendael (1687-1758), een belangrijk man zowel in de Gelderse politiek als op het niveau van de Generaliteit. De gangbare optimistische vervachtingen werden niet gedeeld door de Nederlandse vertegenwoordiger in Berlijn, Reinhard, baron van Reede van Ginckel (1678-1747), in wiens rapporten en correspondentie onzekerheid en vooral wantrouwen ten aanzien van Frederiks bedoelingen overheersten. De plotselinge overval op Silezië (december 1740) bracht met een schok weliswaar de verlangde duidelijkheid in de politieke oogmerken van de koning, tevens vestigde zich voor lange tijd Frederiks reputatie van trouweloosheid en perfiditeit. Hem vielen in de Republiek scherp afkeurende reacties ten deel, waarbij natuurlijk ook een rol speelde dat de staat tegen zijn wil betrokken dreigde te raken in een grote continentale oorlog. Voor raadpensionaris Van der Heim (1693-1746) was duidelijk, dat ‘ligtelijk het geheele Rijk in confusie [geraakt], en [dan] sal de een den ander opeeten, en dus het geheel tot een prooij worden voor een derde [...]’. Zonder twijfel doelde hij daarbij op de Turken en daarmee op de gevaren die de Europese Christenheid bedreigden, indien Oostenrijk door Pruisens schuld niet langer zijn natuurlijke beschermersrol zou kunnen vervullen. De felste uithalen tegen Frederik II vloeiden uit de pen van Willem Bentinck, heer van Rhoon (1704-1774), lid van de Hollandse Ridderschap, Engels georiënteerd, weldra voorman der Oranjepartij en krachtig pleitbezorger van het zogenaamde Oud Systeem in de buitenlandse politiek, dat wil zeggen nauwe samenwerking tussen Engeland, Oostenrijk en de Republiek. Alle nadruk viel bij hem op Frederiks verradersrol en onbetrouwbaarheid, en elke Pruisische nederlaag deed hem deugd. Zo verheugde hij zich in december 1744 oprecht over de echecs van de koning in Bohemen: ‘shame and confusion having been the reward of his perfidy. And I hope he is not yet at an end [...]’. Overigens liet Bentinck zich ongetwijfeld mede leiden doorpersoonlijke motieven. Toch waren er ook andere geluiden, al was er geen sprake van een echt debat met woord en wederwoord. De Friese stadhouder, weldra Willem IV, schreef weliswaar te hopen op een spoedig einde der vijandelijkheden, maar wenste Frederik tevens geluk met zijn militaire successen. Hij noemde de koning in juli 1742 zelfs een steunpilaar van het Europese machtsevenwicht. In die opvatting stond hij zeker alleen, niet echter in zijn eveneens in een brief aan Frederik II neergelegde waardering van de Pruisische koning als de verdediger van het protestantisme. Voor ds. Henricus Ravesteyn (1678-1749), staande in de traditie van ‘Neerlands Israel’ (C. Huisman), was Pruisen een protestantse staat en een verbond tussen Engeland, de Republiek en Pruisen tegen de ‘Paapse geällieerden’, Oostenrijk voorop, zou een vanzelfsprekendheid moeten zijn. De gunstige roep van de koning stoelde behalve op de tradities van het Huis Hohenzollern vermoedelijk ook op de in 1741 in Nederlandse vertaling gepubliceerde ‘Geloofs-Belydenis’ van Frederik, waarin te lezen stond dat ‘de zuivere onvervalschte Gereformeerde religie, ten naasten, bij de mijne komt’. Desondanks ontbrak het niet aan scepsis ten aanzien van Frederiks godsdienstige bewogenheid en drijfveren, zoals blijkt uit een sterk negatief getinte kenschets van hem als ‘iemant zonder geloof nog trouw, ja zonder hope van een toekomende leeven’. Zoals de bijeengesprokkelde oordelen laten zien, was het beeld van Frederik in de eerste jaren van zijn regering hier te lande zeer divers. Manfred Schlenke, die zich indringend met de Engelse discussie over het ‘friderizianische’ Pruisen heeft bezig gehouden, heeft aangetoond, dat bewondering voor de Pruisische koning samenviel met kritiek op de Engelse politiek onder Robert Walpole en daarna de hertog van Newcastle, | |
[pagina 46]
| |
waarvan het Oud Systeem de hoeksteen vormde.Ga naar voetnoot2 Een dergelijke situatie deed zich in de Republiek niet voor in de jaren veertig van de achttiende eeuw. Persoonlijkheid en daden van Frederik vormden geen maatstaf bij het trekken van politieke scheidslijnen. Veel later pas kwam daarin verandering. In de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), na de als ‘renversement des alliances’ bekend geworden diplomatieke revolutie waarin voormalige tegenstanders elkaar in bondgenootschappen vonden (Engeland-Pruisen, Oostenrijk-Frankrijk) gebruikte Frederik II de gevaren die het protestantisme bedreigden als propagandamiddel om de Republiek van haar politiek van neutraliteit af te brengen. Bij de regenten had zijn constante aandrang geen succes. De onverhoedse aanval op Saksen bracht de herinnering aan 1740 boven en bevestigde daarmee Frederiks onberekenbaarheid. Later is het de toenemende ergernis over de Engelse maatregelen tegen de Nederlandse handel die het opgeven van de neutraliteit in de weg staat. Het waren vooral en opnieuw de traditioneel gereformeerden die voor Frederiks argumenten ontvankelijk bleken. Ds. Anthonie van Hardeveld (overl. 1777) en andere schrijvers uit deze kring zagen in de oorlog een Jezuïtisch complot tegen ‘de magtigste beschutsheer van de protestantsche religie’. Ook voor de Goevernante, Anna van Hannover, was Frederik II de onversaagde strijder voor de protestantse zaak, die zij daarom op persoonlijk initiatief en buiten de officiële kanalen om heimelijk van vertrouwelijke informatie voorzag. Dagboekaantekeningen uit de beginjaren van de oorlog laten zien, dat - anders dan in de jaren 1740 - de gebeurtenissen in Duitsland een sterke invloed hadden op de publieke opinie en dat de Pruisische koning zich bij de gewone man een grote populariteit had verworven. Er bestond een ware honger naar nieuws over de krijgsverrichtingen, en allerlei ‘rijmerijen’ vonden gretig aftrek evenals voorwerpen met afbeeldingen van de grote Frederik zoals penningen, tabaks- en snuifdozen en ‘neusdoeken’, ‘welke [...] alomme in de katoen-winkels bij meenigte te koop hangen’. Het veelbezongen huwelijk van stadhouder Willem V met Frederiks nicht Wilhelmina van Pruisen, in 1767 op 's konings wens tot stand gekomen, verzekerde hem van een goede verstandhouding met de Republiek. Het werd mede de basis van de politieke houding, die hij in de jaren 1780 tegenover de partijstrijd in de Republiek zou aannemen. Hoewel het nimmer tot een militaire interventie kwam, bemoeide hij zich herhaaldelijk met de situatie door in nota's voor de macht van de stadhouder in de bres te springen. Dat heeft hem bij de Patriotten een slechte reputatie bezorgd. Voerden eerst ongeloof en verbittering over de koninklijke bemoeizucht de boventoon, weldra overheerste regelrechte angst voor een militaire ingreep. Voor Joan Derk van der Capellen was het kort voor zijn dood in juni 1784 duidelijk, dat alleen een verbond van de Republiek met Frankrijk Frederik II van ingrijpen kon afhouden. Immers, ‘hij behoeft enkel met die troupes, die hij steeds in Westphalen heeft, maar een uitstapje vanweinige dagen te komen doen om de concert met de magt van Oranje - dat is de armée - een einde van alle onze patriottische poogingen te maaken’. Zo raakte allengs het beeld van Frederik de Grote verstrengeld met de politieke strijd in de Republiek. Toen hij in de late zomer van 1786 overleed, werd dat nauwelijks opgemerkt: ‘La mort du Grand Frédéric fait une époque interessante [...]’. J.A.F. de Jongste |
|