Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 7
(1989)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Uit de bibliotheek | |
De briefwisseling van Hieronymus van AlphenEen herinventarisatieToen in 1973 de biografie over Hieronymus van Alphen (1746-1803) verscheen,Ga naar voetnoot1 werd daar onder bijlage III een chronologisch overzicht gegeven van zijn correspondentie, voor zover bewaard in handschrift of in gedrukte vorm: 324 nrs. + 4 bis-nrs. in totaal, lopend van 9 juli 1765 tot 5 april 1803. Daarbij waren tien brieven tussen derden inbegrepen, die over Van Alphen handelden. Nader gespecificeerd omvatte de lijst 132 brieven van en 184 brieven aan de dichter. Zoals reeds in de biografie op p. 379 was medegedeeld, bevindt zich van elke brief een fotokopie bij eerste ondergetekende. Bovendien werd de gehele correspondentie persklaar gemaakt met het oog op publikatie. Toen zo'n uitgave financieel niet haalbaar bleek, werd ten lange leste besloten tot deelpublikatie van althans de belangrijkste brieven, zoals die welke tussen Van Alphen en zijn zwager Rijklof Michaël van Goens (1748-1810) zijn gewisseld.Ga naar voetnoot2 Overigens domineert in deze correspondentie Van Goens heel sterk, niet alleen omdat Van Alphens antwoordbrieven grotendeels verloren zijn gegaan, maar ook omdat Rijklof Michaël een zoveel indringender scribent was dan Van Alphen.Ga naar voetnoot3 Dit terzijde. Intussen is het nu zestien jaar oude overzicht van de bewaard gebleven Van Alphen-correspondentie op enkele punten aan aanvulling en correctie toe. Mutaties zijn er vooral te melden voor wat de vindplaatsen betreft. Van de bekende brieven van en aan Van Alphen berust thans één derde in de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde bij de U.B. Leiden. Alvorens daarover te spreken is het goed nog even de lotgevallen van de Van Alphen-nalatenschap in herinnering te brengen. Hieronymus van Alphen stierf 2 april 1803 te 's-Gravenhage. Zijn uitgebreide bibliotheek werd 8-10 april 1806 geveild door de Haagse boekverkopers J. Thierry, C. Mensing en B. Scheurleer. De auctiecatalogusGa naar voetnoot4 vermeldt wel enkele collegedictaten van de overledene maar niets van zijn verdere schriftelijke nalatenschap. Hoe groot dit resterende deel was en wat daarmee gebeurde kan men slechts gissen. Van Alphen liet behalve zijn (tweede) vrouw Catharina Geertruida van Valkenburg nog drie kinderen na: de negenentwintigjarige Daniël-François uit zijn eerste huwelijk met Johanna Maria van Goens; de zeventienjarige Mattheus Willem (‘Teetje’) en de zesjarige Wilhelmina Christina Paulina uit zijn tweede huwelijk. De weduwe en haar enige dochter Wilhelmina vonden reeds op 12 januari 1807 de dood bij de ramp met het Leidse kruitschip. Op 7 oktober van datzelfde jaar stierf ook Mattheus Willem. Alleen Daniël-François was toen nog in leven, maar hij keerde pas in 1808 na een jarenlang verblijf in Indië naar zijn vaderland terug. Aangezien echter al zijn naaste verwanten intussen gestorven bleken en de toestand er hier weinig rooskleurig uitzag, verliet hij in 1811 Nederland opnieuw om pas in 1814 voorgoed te repatriëren. Daniël-François wist het gevaar voor uitsterving van zijn geslacht voorlopig af te wenden door uit twee huwelijken liefst achttien kinderen te krijgen. Onmogelijk nog na te gaan wie van hen zich over de papieren van hun beroemde grootvader ontfermd heeft! Was het misschien Daniël-François' achtste kind en naamgenoot jhr. mr. Daniël François van Alphen (Londen 13 mei 1813 - 's-Gravenhage 26 september 1890)? Hij bezat in elk geval de handschriftelijke nalatenschap van Rijklof Michaël van Goens, die indertijd door de erflater bij testamentaire beschikking aan diens zwager, de dichter Van Alphen, was toegewezen. In 1874 schonk Daniël François Jr., de kleinzoon, de hele collectie Van Goens aan de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, waar zij thans nog berust.Ga naar voetnoot5 In deze ongemeen omvangrijke verzameling bevinden zich onder meer alle nu bekende brieven van Van Goens aan Van Alphen. Of de brieven van Hieronymus die hierop aansluiten bewaard zijn gebleven - en zo ja, waar - weten wij niet. Er valt ook een ander spoor te trekken, via Daniël-François' vierde kind jhr. Antonie Frederik van Alphen (1804-1839) en diens zoon jhr. Daniël François van Alphen (1834-1894) naar een dochter van deze laatste, namelijk jkvr. Leonore van Alphen ('s-Gravenhage 23 januari 1885 - Doorn 22 april 1975). Leonore van Alphen trouwde op 19 december 1907 met haar volle neef dr. Jan Bastiaan Hubrecht (Leiden 13 april 1883 - Doorn 1976). Het is in hun woning, ‘Het Witte Huis’ te Doorn, dat eerste ondergetekende in april 1967 de verloren gewaande schriftelijke nalatenschap van de dichter Van Alphen, of althans een belangrijk deel daarvan, terugvond. Het blijft natuurlijk altijd mogelijk | |
[pagina 43]
| |
dat het hier gevondene niet via de lijn-Van Alphen maar via de Hubrechten in Doom terecht is gekomen. Tenslotte bestond er al sedert de achttiende eeuw een nauwe relatie tussen beide families. Het was zelfs in het huis van oud-secretaris mr. Josias Johan Hubrecht aan de Garenmarkt te Leiden, dat Catharina Geertruida van Valkenburg en haar dochter Wilhelmina op 12 januari 1807 om het leven kwamen, toen het hele achterpand als gevolg van de kruitexplosie instortte. Ook Josias Hubrecht zelf vond daar de dood en het is maar zeer de vraag of uit deze puinhoop nog eventueel bewaarde papieren van de dichter Van Alphen onbeschadigd te voorschijn zouden zijn gekomen. Het ‘archief Hubrecht-Van Alphen’, zoals de Doornse Van Alphen-papieren in de biografie steeds worden aangeduid, vormde geenszins een afgeronde, welgeordende verzameling. Ongetwijfeld zijn er stukken bij andere verwanten terecht gekomen, zoek geraakt of vernietigd. Zo heeft H.J. Koenen in 1844 blijkbaar nog ‘het volledig Dagboek’ van Hieronymus in handschrift gekend,Ga naar voetnoot6 dat wij slechts in fragment aantroffen.Ga naar voetnoot7 Toch mag men de 104 brieven uit het archief Hubrecht-Van Alphen met recht als de belangrijkste collectie terzake beschouwen. Deze collectie nu is in 1976 uit de nalatenschap Hubrecht-Van Alphen onderhands aangekocht door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, waar ze thans in de U.B. Leiden berust onder signatuur Ltk 2083 t/m 2088.Ga naar voetnoot8 Naast genoemde brieven bevat deze collectie het zgn. Geheime Dagboek (slechts voor de periode 1774-1802), liederen, aantekeningen en gedichten van Hieronymus van Alphen; voorts correspondentie, archiefstukken en varia betreffende het geslacht Van Alphen en met name Daniël-François van Alphen (1774-1840). Een ander spoor leidde in 1967 naar jkvr. Gertrude Johanna Six, geboren Van Alphen (Besoeki 26 oktober 1881 - Den Haag 15 augustus 1974), zuster van de eerder genoemde Leonore Hubrecht-Van Alphen. De drie brieven van en eenentwintig aan Hieronymus van Alphen, die mevrouw Six-Van Alphen bezat, zijn door haar in 1973 aan de eerste auteur van dit artikel geschonken. Verder zijn de vijf brieven uit het familiearchief Van Heiden Reinestein intussen mèt die hele collectie overgebracht naar het Rijksarchief Drenthe te Assen, terwijl de twee brieven over Van Alphen uit het Tydeman-archief in 1976 zijn gedeponeerd in het Leidse gemeentearchief. Waar de twee brieven uit het bezit van de heer W.N. Arntzenius te 's-Gravenhage (overleden 1971) gebleven zijn, is ons niet bekend. Brief nr. 225 aan W. 't Hoen is van de Stedelijke Musea te Gouda overgebracht naar het Nederlands Letterkundig Museum te 's-Gravenhage, waar ook de nrs. 157 en 289 uit de collectie Repelaar in het Algemeen Rijksarchief zijn gedeponeerd. Nu de echte aanvullingen. Een schrikbeeld voor elke biograaf vormen documenten die plotseling boven water komen, juist op het moment dat hij zijn werk de wereld inzendt. Dit gebeurde - gelukkig zonder veel schadelijke gevolgen - met de brieven van Hieronymus van Alphen aan de Utrechtse predikant Jacobus Hinlopen (1723-1803), waarvoor navraag werd gedaan bij de eigenaar van het archief Hinlopen, ir. J.A. Walland te 's-Gravenhage. Deze deelde in een brief van 4 juli 1971 eerst mee, de gezochte correspondentie niet te bezitten. Er bleef daarom niets anders over dan de lezer te verwijzen naar de gedrukte uitgave (zonder precieze bronvermelding!) van zeventien brieven door dr. W.A. Bronsveld in het tijdschrift Stemmen voor Waarheid en Vrede, jrg. 4 (1907). Tot zijn verrassing ontving de biograaf kort na publikatie van zijn Van Alphen-biografie een tweede schrijven (gedateerd 21 juli 1973) van de heer Walland, nu met het bericht dat hij de bedoelde Van Alphen-brieven alsnog onder zijn familiepapieren had aangetroffen. Het betrof hier allereerst de zeventien brieven van Van Alphen aan ds. Jacobus Hinlopen, zoals beschreven in bijlage III. Verder nog twee ongedateerde brieven die niet door Bronsveld gepubliceerd waren, alsmede een bijgesloten Duitse brief van R.M. van Goens aan dezelfde Hinlopen, d.d. 17 juni 1800. Ir. Walland was zo vriendelijk om van deze twintig brieven een fotokopie te verschaffen. Een verrassende ontdekking deed mevrouw M.A. Schenkeveld-van der Dussen. Werkend aan het ongedrukte vervolg van de grote Van Goens-biografie door J. Wille,Ga naar voetnoot9 vond zij in 1974 nog twee brieven van R.M. van Goens aan Van Alphen, die in het Van Goens-archief op een verkeerde plaats (K.B. 130 D 14 / E 6-7) | |
[pagina 44]
| |
waren opgeborgen. Beide zijn ongedateerd, maar dagtekenen waarschijnlijk van begin 1778. De eerste handelt over Van Alphens kindergedichten, de tweede over diens inleiding op de Riedel-bewerking. Tenslotte attendeerde de heer R.A. de Bree uit Zwolle in een brief van 5 september 1977 nog op drie ‘vergeten’ brieven uit het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage (verzameling Kemper-Cras; extra-aanwinsten 1892 XXXVII, nr. 1). Het gaat hier om een brief van 25 april 1788 van Van Alphen aan de Amsterdamse hoogleraar H.C. Cras, met twee antwoordbrieven d.d. 30 april en 24 augustus 1788. In het Nederlands Letterkundig Museum zijn ook nog enkele brieven te voorschijn gekomen: één uit 1778 aan een gedeputeerde van de stad Utrecht en één ongedateerd en zonder adres. De in de biografie als nr. 239 opgevoerde, ongeadresseerde Van Alphen-brief van 6 januari 1800 uit U.B. Amsterdam (1 Ar 4) blijkt bij nadere bestudering toch niet aan R.M. van Goens te zijn gericht. De ‘waarde broeder’ uit de aanhef is waarschijnlijk de eerder genoemde mr. Josias Johan Hubrecht, echtgenoot van Van Alphens schoonzuster Anna Maria van Valkenburg. Een probleem wat de literaire detective steeds intrigeert is de provenance van bepaalde stukken. Zo kwam op 25 september 1974 bij het Amsterdamse veilinghuis Van Gendt onder nr. 1497 van de auctiecatalogus ter tafel: een gesigneerde brief van Van Alphen ‘to his cousins Hubrecht, presenting them with a copy of his newly published children's book’. Deze brief bleek identiek aan ons nr. 95 uit het archief Hubrecht-Van Alphen. Wie de koper was is ons niet bekend. Omstreeks dezelfde tijd dook ook bij enkele antiquariaten, zoals Bert Hagen, Amsterdam, en Forum, Utrecht, Van Alphen-correspondentie op: reeds bekende èn nog onbekende brieven. Wat die eerste categorie betreft blijft het altijd mogelijk, dat het om contemporaine afschriften gaat. Wie onze bijlage III raadpleegt zal ook daar zulke kopie-brieven aantreffen (nr. 88a, 295a en 330a). In 1987 verwierf de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een dergelijk afschrift van een brief van Van Alphen aan J.A. van Lanschot-Hubrecht en A.L. Hubrecht dat duidelijk met de reeds bekende versie van dezelfde brief verstuurd was geweest.Ga naar voetnoot10 Tegelijkertijd kocht de Maatschappij twee tot dusver onbekende en interessante brieven van H. van Alphen aan zijn uitgever J.G. van Terveen (Ltk 2083). In de eerste, gedateerd 's-Gravenhage, 20 december 1792, kondigt Van Alphen aan dat hij een verhandeling over ‘De ware volksverlichting’ opgesteld heeft en vervolgt: ‘De eerste vraag is nu, of gij wel zulk eene verhandeling zoudt willen drukken; gij moet hier opregt uw genegenheid verklaren.’ Indien Terveen Van Alphens voorstel niet genegen zou zijn wordt de uitgever verzocht er met niemand over te praten, ja zelfs de brief te verbranden. Een dergelijke daad bleek onnodig: in 1793 verscheen bij Terveen De waare Volksverlichting met opzigt tot Godsdienst en Staatkunde, beschouwd in hare aart, oogmerken, grenzen, bronnen en gevolgen.Ga naar voetnoot11 De verdere eisen die Van Alphen aan Terveen stelde bewijzen eens te meer dat hij het zijn uitgevers niet makkelijk maakte.Ga naar voetnoot12 In de tweede brief aan Terveen, gedateerd 25 maart 1802, vermeldt Van Alphen in een postscriptum dat hij te zeer in beslag wordt genomen door de uitgave van zijn Liederen om iets anders te produceren. Toch denkt hij ‘wel eens aan een verdere bijlage bij de spectator’. Waarschijnlijk wordt hier bedoeld de ‘Brief van den Kristlijken Spectator, aan den uitgever van 't Magazijn’, afgedrukt in het Magazyn voor de Critische Wijsgeerte van 1802.Ga naar voetnoot13 Ongetwijfeld zal er ook in de toekomst nog hier en daar wat nieuwe Van Alphen-correspondentie te voorschijn komen. Er valt echter niet te verwachten, dat deze het in de biografie geschetste beeld wezenlijk zal veranderen. P.J. Buijnsters
|
|