Het Amsterdams van Verwey
In tegenstelling tot andere uitspraken was Verwey een geboren en getogen Amsterdammer (zie Biografisch woordenboek van Nederland I). Sprak hij ook Amsterdams? Ja, zoals J. Huizinga (noemt u hem toch geen Johan!) Gronings sprak. In het gesprek merkte je niets bijzonders: in ‘over de zon en de maan’ hoorde ik een voor mij normale v en z.
Op college, bij een speciale nadruk, kon een woord iets ‘Amsterdams’ krijgen: ‘Arthur van Schendel is een seer aansienlijk schrijver.’ Verwey sprak nou eenmaal weloverwogen en nadrukkelijk.
Bij de versvoordracht was er iets anders in het spel. De ‘toon’ die de dichter en poëziegenieter wenste te laten horen zat in de klinkers en tweeklanken. Die werden gerekt. Daarbij kwam het laatste bestanddeel van ei en ui in de verdrukking. In de aanhef van Mijn huis (Oorspronkelijk dichtwerk, dl. I, p. 277): ‘Mijn huis dat op de helling leit van 't duin’ verbeeldde ik me dan ook, toen Verwey het op college voorlas, vier monoftongen te horen op de plaatsen van de vier diftongen. Dat klinkt aardig Mokums. Maar, ‘Ele-man’, zoals het in de Klucht van de koe heet, ‘schijn bedrieght, daer is meer gelijx as eigen.’
Dr. Damsteegt, oorgetuige van het zwanelied uit Noah en foniater, mag me corrigeren.
C.A. Zaalberg