maakte daar geen kort wandelingetje in een havenplaats, zoals Slauerhoff, maar hij trok met een stel kornuiten diep het Amazone-oerwoud in. De taak, die hij zich had gesteld, ruikt naar jongensboek-romantiek - hij wilde licht brengen in de zaak van de in Amazonia verdwenen kolonel Fawcett, die de weg meende te weten naar een in de rimboe verborgen Eldorado.
Net als Slauerhoff, was Robert Byron bekend met het werk van de Tibet-reizigster Alexandra David-Neel. Hij beklom echter ook daadwerkelijk een yak, trok de Himalaya in en wist een eindweegs dit echte Verboden Rijk binnen te dringen. Evelyn Waugh zag in 1930 hoe Haile Selassie, de Leeuw van Juda, tot keizer van Ethiopië gekroond werd en zes jaar later is hij er getuige van hoe de negus door de Italianen wordt verdreven. Tussen de bedrijven door, ging hij nog te paard en te voet door het oerwoud van Brits-Guyana; hij was nu eenmaal geïnteresseerd in ‘verre en barbaarse oorden’, schrijft hij in Ninety-two days, en vooral in het grensgebied tussen botsende culturen, waar allerlei ideeën van hun wortels afgesneden raken en wonderlijke wijzigingen ondergaan. Met dezelfde afkeer waarmee Slauerhoff naar katholiek geworden broeknegers keek, keek Waugh naar de nieuwe geloofspraktijken van gekerstende Indianen.
In 1932 en 1933 maakte Slauerhoff verschillende reizen naar de havens van West-Afrika. Een purser aan boord zou zich later herinneren dat de dokter 's avonds laat nog aan dek te vinden was, waar hij tussen stapels boeken een pijp rookte. ‘Hij las, schreef en peinsde’, vervolgt de purser, ‘terwijl de rustige golfslag misschien de maat aangaf voor de gedichten die in hem opwelden.’ Dat is toch een mooie herinnering, nietwaar? In 1934 arriveerde Graham Greene in Freetown, om vervolgens door te reizen naar Liberia, om daar aan zijn Journey without maps te beginnen. Zowel Greene als Slauerhoff laten zich negatief uit over de blanken die zij aan de slavenkust aantreffen. Greene merkt op dat hun conversatie vaak genoeg met politieke of religieuze onderwerpen aanvangt, maar dat die steevast op het thema ‘ziekte’ uitkomt en vervolgens in dronkemanspraat ten onder gaat. Slauerhoff heeft het over de ‘enkele Europeanen [die] zich het merg in hun botten laten koken om na tien jaar binnen te zijn en de rest van hun leven 't verworven vermogen te besteden aan 't opknappen van de opgedane kwalen’. Het achterland maakte op Slauerhoff een unheimische indruk - ‘Het verraad schijnt van achter bomen te loeren’, schrijft hij. Greene trok dit achterland binnen, dat voor hem een ‘angstdroom’ was, die zowel afschrok als fascineerde. De reis vanuit het door het westen aangetaste en verloederde kustland naar het primitieve binnenland, is voor hem een symbolische reis van de corrupte volwassenheid naar de zuiverheid en tijdeloosheid van de jeugd.
Mensen als Greene, Byron, Fleming en Waugh zijn de èchte reizigers, die de steppen, oerwouden en hooggebergten, waar Slauerhoff slechts over schreef, aan den lijve ervoeren. Slauerhoff is een impressionistisch reiziger, die aan dek van een passerend schip, beurtelings in de boeken en om zich heen kijkt. Hij neemt, tussen de thuisblijver en de echte reiziger, een middenpositie in. Natuurlijk is het zo dat - literair gezien - de impressionistische reiziger evenveel recht van spreken heeft als de echte reiziger. In een eerste, korte ontmoeting met vreemde volkeren en culturen, kan een buitenstaander tot treffender inzichten komen dan iemand die al lange tijd in zo'n cultuur is opgenomen. Het is dus niet zo dat, als een schrijver als Cees Nooteboom in Mali of Serawak landt, het belang van zijn woorden wel moet wegschrompelen in vergelijking met die van een ter plekke werkzame antropoloog. Het is echter óók zo dat de kracht van schrijvers als Slauerhoff en Nooteboom vooral gelegen is in de confrontatiekant van hun werk, in de wijze waarop zij als individu en als vertegenwoordiger van het westen de ontmoeting met een andere wereld ondergaan. Hun gevoelens zijn goed herkenbaar voor hun lezers, hun blik is een lezersblik.
Als de reislust van Engelse schrijvers na de eerste wereldoorlog al verklaard moet worden uit oorlogsfrustraties, dan gaat die verklaring in het geval van Slauerhoff niet op. C.J. Kelk deelt in zijn Leven van Slauerhoff weliswaar mee dat er bij het uitbreken van die oorlog een ‘schok’ door dit ‘uiterst gevoelige hart’ gaat, en dat hij eens een paar geïnterneerde Belgische soldaten mee naar huis neemt, maar die ervaringen zullen hem toch niet tot een zwervend leven hebben voorbestemd. Evenmin was Slauerhoff via banden van het bloed aan Friese vikingen verwant, zoals Kelk ons vertelt; deze correctie kreeg ik te horen van een achterneef van de dichter, een Vlielandse Pronker - de moeder van Jan Slauerhoff was een Pronker - die de stamboom van zijn familie tot vele eeuwen her had uitgeplozen en geen enkele zeeschuimer was tegengekomen. Laten we het er maar op houden dat zijn fantasie en talent ruimte nodig hadden en dat ook de lectuur van Baudelaire en Corbière hem het zeegat uit dreef. Puberale opstandigheid lag in ieder geval niet ten grondslag aan zijn reiskoorts; hij liet zich niet door zijn aandriften meesleuren en trok nooit als een berooide en naar de verte hunkerende ‘Wandervogel’ over de Europese wegen. Nee, hij studeerde eerst netjes af en ging pas op vijfentwintigjarige leeftijd, en verzekerd van een traktement, scheep naar de ‘zalige streken’.
Het gouden tijdperk van de Engelse reisliteratuur eindigde met de tweede wereldoorlog. Evelyn Waugh verklaarde het genre direct na de oorlog dood; in een onvrije wereld van prikkeldraad en ‘displaced persons’ is geen plaats meer voor onbekommerde reizigers.
Zo werd na de oorlog ook het werk van Slauerhoff dood verklaard, onder anderen door Herman van den Bergh en Marja. Na Hirosjima, zegt Van den Bergh, heeft Slauerhoffs romanteske exotisme alle belang verloren. Na Dachau, zegt Marja, heeft het ideaalbeeld van de gedoemde dichter geen betekenis meer. En wie ondergedoken is geweest of in een kamp heeft gezeten, heeft geen boodschap aan de ridiculisering van het verlangen naar de huiselijke haard en een paar pantoffels. Weliswaar slaat hij Slauerhoff hoger aan dan de ‘Kringen Eylders-bohémiens, die precies weten bij welke borrel zij moeten ophouden en hoe zij de lues moeten