Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 2
(1984)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd1. InleidingIn december 1983 verscheen het tweede nummer van de eerste jaargang van Nieuw Letterkundig Magazijn. Mededelingenblad van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Hierin publiceerde Anne Wadman zijn visie op de romans van Vestdijk die de tweede helft van de Anton Wachter-serie vormen: De beker van de min, De vrije vogel en zijn kooien, De rimpels van Esther Ornstein en De laatste kans (ik verwijs naar de uitgave in de reeks Verzamelde romans). Wadman behandelt de tijd- en tijdsproblemen in deze vier romans. Onder de tijdproblemen verstaat hij het verschil dat ontstaan is tussen Simon Vestdijks en Anton Wachters tijd in Amsterdam. De eerste duurde immers tien jaar, de tweede slechts zeven. Het moge bekend zijn dat de eerste de bron voor de laatste is, maar toch zijn er tussen de belevenissen van beide studenten heel wat verschillen aan te wijzen, die Wadman in drie groepen onderbrengt: weglatingen, uitbreidingen en verschuivingen. Dat er in de vier romans vrijwel geen verwijzingen naar contemporaine politieke en sociale gebeurtenissen staan, noemt hij de tijdsproblematiek. In het kader van dit laatste citeert hij een ongepubliceerd gedicht van Vestdijk, genaamd ‘De geschiedenis van Ahlstadt’, om aan te geven dat Vestdijk niet, zoals hem (te) vaak verweten werd (en wordt), onverschillig stond tegenover tijdsproblemen als werkloosheid, crisis en opkomend nazisme. | |
2. Wadmans artikel | |
2.1. UitgangspuntEen belangrijk uitgangspunt voor Wadman is: ‘je mag Anton Wachter en student Simon Vestdijk (en schrijver S. Vestdijk) niet klakkeloos aan elkaar gelijkstellen’ (p. 27). Iets verder op dezelfde bladzijde voegt hij daaraan toe: ‘er is geen aanleiding tot volledige identificatie van schrijver en romanfiguur, maar ze geheel van elkaar loskoppelen is nu ook weer niet nodig’. Op de laatste bladzijde zegt Wadman nog: ‘Negentig procent autobiografie of niet - het zou een grove fout zijn, uit de boeken tot het leven te herleiden. Maar deze waarschuwing is anno 1984 natuurlijk overbodig.’ Dit onderschrijf ik. Wij weten dat er een verband bestaat tussen Simon Vestdijk en Anton Wachter, maar wat dit verband precies inhoudt, en in welke mate het van belang is voor het Vestdijkonderzoek, weten wij nog niet. Uiteraard is het gerechtvaardigd om aan de hand van Vestdijks werk onderzoek te doen naar Vestdijks leven, voor | |
[pagina 52]
| |
zover dit onderzoek literaire problemen kan ophelderen. Het spreekt vanzelf dat zulk onderzoek met de grootst mogelijke voorzichtigheid, en met het grootst mogelijke voorbehoud moet geschieden. Pas op het moment dat er een biografie van Vestdijk is, beschikken wij over een externe bron, waaruit gegevens kunnen worden vergeleken met Vestdijks werk. Maar omdat er nog geen biografie van Vestdijk voorhanden is, is het niet goed mogelijk om een scheiding aan te brengen tussen leven en werk. Juist bij een schrijver als Vestdijk, van wie bekend is dat leven en werk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is dit een nijpend probleem. Het lijkt mij daarom niet onterecht om - als voorlopige noodoplossing- Vestdijks werk te gebruiken bij onderzoek naar het verband tussen leven en werk. Het is wetenschappelijk natuurlijk niet te verantwoorden, om het onderzoeksobject te gebruiken als hulpmiddel bij onderzoek naar iets waarvan dit onderzoeksobject nu juist deel uitmaakt, maar bij gebrek aan een biografie moeten wij ons behelpen. | |
2.2. BevindingenDe eerste bevinding betreft de structuur van de Amsterdamse serie als geheel. Wadman heeft het over ‘een zeer bewuste, planmatige structurering’ (p. 28), waarin het examen en de liefde belangrijke hulpmiddelen zijn. Wadman; ‘ieder van de examinatoire mijlpalen valt globaal gezien samen met de beëindiging van een liefde’ (p. 28). Ter beantwoording van de vraag wat de reden of oorzaak kan zijn geweest voor Vestdijk om voor de ‘Umwelt’ geen plaats in de romans in te ruimen, de tijdsproblemen dus, geeft Wadman drie mogelijke oplossingen. Hij haalt Du Perron aan, die Vestdijk als ‘teruggetrokken en bijna mensenschuw, merkbaar gepreokkupeerd met zichzelf of met de werelden waarin dit zelf rondzwierf’ karakteriseert. Vervolgens geeft hij als mogelijkheid: ‘Er is ten aanzien van de onderhavige romanserie waarschijnlijk méér aanleiding om de abstrahering van tijdsproblemen te beschouwen als een kwestie van arrangement en van wijze of, als men dat wil, onterechte zelfbeperking’ (p. 29) en als laatste zegt hij: ‘dat hij zijn boeken niet in de afzet heeft willen beperken door ze qua inhoud te gedateerd te maken’ (p. 29). Een andere bevinding van Wadman heeft betrekking op de authenticiteit van de gebeurtenissen in de vier romans: ‘we [mogen] ondertussen aannemen dat veel van de gebeurtenissen wel authentiek zijn, maar dat die feiten vaak zijn onderworpen aan een grootscheeps arrangement, dat waarschijnlijk niet alleen van romantechnische, maar soms ook van psychologische aard is’ (p. 31). Over het tijdprobleem zegt Wadman: ‘Het tijdprobleem [...] noodzaakte [...] tot vervaging van tijdaanduidingen en dit noodzaakte soms weer tot hergroepering van feiten’ (p. 32). De laatste vier Anton Wachterromans geven ook een beeld van de ontwikkeling van Anton Wachters literaire interesse. Hierover zegt Wadman: ‘In ieder geval is hij in deze opzichten, al of niet in bewuste samenhang met zijn arrangement als romancier, een niet al te beste chroniqueur van zijn eigen leven’ (p. 32). Tot slot nog enige bevindingen in de vorm van voorbeelden van de weglatingen, uitbreidingen en verschuivingen tussen het leven van Simon Vestdijk en dat van Anton Wachter. De figuren Helena Burgers en Mick de Vries, die beide een belangrijke invloed op Vestdijk hebben uitgeoefend, komen in de romans niet voor: weglatingen. De zeer langdurige en belangrijke geschiedenis met Esther Ornstein blijkt gebaseerd te zijn op een vrij onbenullige affaire met een verpleegster, Rebecca Polk: uitbreiding. Tussen de pensions en kamers van Simon Vestdijk en die van Anton Wachter zijn vele overeenkomsten aan te wijzen, maar de chronologische volgorde verschilt aanzienlijk: verschuiving. | |
3. Onjuistheden | |
3.1.Ondanks alle interessante kanten aan Wadmans artikel is het jammer dat er een aantal onjuistheden in voorkomt, waarvan er een zelfs van groot belang is. Deze missers zijn de directe aanleiding tot mijn reactie. Wadman heeft drie onjuistheden begaan, van verschillend kaliber. Ik zal ze in chronologische volgorde behandelen. Op p. 27, en hij herhaalt de opmerking op p. 28, zegt Wadman dat er in de vier romans geen verwijzingen opgenomen zijn naar de tijd waarin het verhaal speelt: ‘er staan in de vier boeken van Vestdijk helemaal geen jaartallen en data’ (p. 27) en op p. 28: ‘Blijft het feit, dat er in de hele serie geen enkel jaartal voorkomt.’ Wadman noemt dit zo expliciet, omdat hij tracht de gebeurtenissen in de romans te dateren. Dit lukt hem via een omweg; op p. 229 van De laatste kans staat: ‘Proust was dood, een jaar ongeveer’ en dit stelt hem in staat alle gebeurtenissen in de vier romans te dateren, omdat Vestdijk geregeld aanwijzingen geeft in de vorm van kerstvakantie, een koude maand maart, lentedag, warme meimaand, enzovoort. Vanaf p. 229 van De laatste kans is het dus een kwestie van terugtellen geworden. Wadman heeft blijkbaar echter overzien dat op p. 169 van De laatste kans staat: ‘23 maart 1899’, de geboortedatum van Anna Heldering, die zij hier aan Anton Wachter vertelt; overigens was dit geen nieuwtje voor hem, want via Louis Boesterd wist hij het op p. 153 al. Het verrassende is echter dat Anton Wachter, nadat hij op p. 153 Anna Helderings geboortedatum te weten is gekomen, zegt: ‘Ze is dan maar een half jaar jonger dan ik.’ Antons geboortedatum moet derhalve rond 23 september 1898 liggen. De datum is echter nòg nauwkeuriger te plaatsen. Op p. 162 van De vrije vogel en zijn kooien staat: ‘Toevallig had hij in oktober’, en op p. 172 is sprake van een verjaarscadeau van Antons moeder, zodat aangenomen mag worden dat Antons verjaardag in oktober valt. Daar op p. 224 van De laatste kans wordt gezegd dat Anton een Weegschaal is, kunnen wij aannemen dat Anton Wachter geboren is tussen 1 en 20 oktober 1898. Wadmans omweg is dus niet nodig: Anton Wachter zelf vertelt ons zijn geboortedatum en dit is dus een tekstinterne aanwijzing voor de datering, en daarom te prefereren boven de tekstexterne van Prousts sterfdatum. | |
[pagina 53]
| |
3.2.Op p. 28 vertelt Wadman ons: ‘uit al die vage, als het ware achteloos neergestrooide aanduidingen valt het chronologisch verloop met enige moeite glashelder af te leiden’ (cursivering van mij - WSH). Het gaat mij om het woord ‘glashelder’. Wadman belooft hier meer dan hij waarmaakt. Het is waar dat Vestdijk erg veel tijdsaanduidingen door de vier romans strooit en het is ook waar dat het chronologisch verloop der gebeurtenissen is vast te stellen -hoewel ik geneigd ben het ‘met enige moeite’ als een understatement te beschouwen - maar het is zeker niet waar dat dit tijdsverloop ‘glashelder’ wordt. Wadman toont ons dit ook niet. Ik zal enkele voorbeelden geven, waaruit zal blijken dat Vestdijk zich niet precies houdt aan de door hem aangebrachte chronologie. Of hij dit bewust gedaan heeft, laat ik nu in het midden. Ik vermoed van niet. Op p. 153 van De laatste kans is te lezen dat Louis Boesterd geboren is in januari 1900. Hij is dus een jaar en drie maanden jonger dan Anton Wachter. Op twee plaatsen echter is er slechts sprake van een jaar verschil; op p. 204 van De vrije vogel en zijn kooien en op p. 92 van De rimpels van Esther Ornstein. Een andere duistere plek in het tijdsverloop wordt gevormd door de passage die loopt van p. 143 tot p. 224 van De rimpels van Esther Ornstein. Op p. 143 zijn we aanbeland bij het verjaardagspartijtje van Esther Ornstein. Dat Esther een Stier is, en derhalve tussen 21 april en 21 mei verjaart, wordt ons op p. 184 onthuld. Laten we dus aannemen dat p. 143 zich afspeelt tussen 21 april en 21 mei. Dan volgen er deze tijdsaanduidingen: p. 156 - ‘in het voorjaar’; p. 157 - ‘een maand [later]’; p. 190 - ‘na enige weken’ en dan, op p. 224: ‘stralende meidag’. Zelfs wanneer we zouden aannemen dat Esther op 21 april jarig is geweest, dan nog kan het op p. 224 geen dag in mei zijn. Een laatste onduidelijke passage die ik noemen wil houdt verband met de vindplaats die Wadman gebruikt als ‘nulpunt’ voor zijn datering: Anton Wachters referentie van het overlijden van Marcel Proust. Op p. 229 van De laatste kans staat te lezen: ‘Proust was dood, een jaar ongeveer.’ Op p. 221 vinden we echter: ‘nu het goed voorjaar was geworden’ en iets verder op dezelfde bladzijde komen wij te weten dat Anton Wachter zeven jaar gestudeerd heeft. In het boek moet het dan dus ergens tussen mei en juli zijn, ruim genomen. Proust overleed echter op 18 november 1922, zodat hier iets niet klopt. Een onduidelijkheid in Wadmans artikel die hier verband mee houdt, vinden wij bij hem op p. 32. Ik citeer: ‘De vriendschap met de geniale dilettant Bob Hanf (in het boek Bob Neumann), die dateerde uit 1927, werd in het kader van de tijdsinkrimping verschoven naar wat volgens de berekening in de roman 1924 is.’ Even verderop: ‘de kennismaking met het werk van Proust, die via Hanf plaats had’. Aan de ene kant dateert Wadman de kennismaking van Anton Wachter met Marcel Proust dus in 1924 en aan de andere kant in 1923! Onzorgvuldig, des te meer wanneer juist op deze datering Wadmans gehele ‘tijdsstructuur’ van de serie romans gebaseerd is! Het moge duidelijk geworden zijn: zonder verder diepgaand onderzoek is er niets ‘glashelder’ aan het tijdsverloop in de laatste vier Anton Wachterromans. | |
3.3.Een volgende onnauwkeurigheid van Wadman is te vinden op p. 31, waar hij zegt: ‘In verband met de weglating van Helena Burgers zal dan weer staan het ontbreken van de astrologie in de romans.’ Toegegeven, Helena Burgers ontbreekt in de romans, maar de astrologie daarentegen in het geheel niet. Vestdijk noemt in de laatste vier Anton Wachterromans de astrologie vele malen. Heel vaak noemt hij haar als het ware tussen neus en lippen door, maar vaak speelt zij een grote en belangrijke rol. De vindplaatsen: De beker van de min, p. 114; De vrije vogel en zijn kooien, p. 87 (hier koopt Anton Wachter een astrologieboek en nu komen er dan ook opeens veel meer verwijzingen); De rimpels van Esther Ornstein, p. 57, 60, 63, 92, 105, 131, 184, 185 en 194; De laatste kans, p. 65, 90, 91, 95, 141, 142, 147, 148, 153, 154, 156, 162, 167, 169 t/m 174, 179, 188, 204, 213, 218, 224, 231 en 234. Niet elke passage is even belangrijk, maar het is dus zeker niet zo, dat de astrologie in deze romans afwezig is, zoals Wadman zegt. Ten slotte nog een opmerking. Op p. 32 zegt Wadman: ‘in oktober 1918’. De gebeurtenis waaraan hij hier refereert, de lezing van Hanns Heinz Ewers, heeft in het boek niet plaatsgevonden in 1918, maar in 1919. Dit beargumenteer ik als volgt. Zoals hierboven met behulp van passages uit De vrije vogel en zijn kooien en De laatste kans is aangetoond ligt Anton Wachters geboortedag tussen 1 en 20 oktober 1898. De relevante tijdsaanduidingen in De vrije vogel en zijn kooien laat ik nu volgen: p. 19 - zomerweer, p. 34 - augustusdag, p. 53 - begin november, p. 57 Anton Wachter is 20 jaar oud geworden (we zijn dus nu in 1918), p. 66 - even voor Sinterklaas, p. 67 - kerstvakantie, p. 76 - januari- ochtend, p. 131 - tweede helft van mei, p. 135 - juni- avond, p. 140 - julimaand, p. 162 - oktober. Hieruit blijkt dat De vrije vogel en zijn kooien begint in de zomer van 1918, dat tussen p. 67 en 76 de jaarwisseling 1918-1919 plaatsvindt en dat we op p. 162 zijn aanbeland in oktober 1919. Daar op deze p. 162 melding wordt gemaakt van de lezing van Hanns Heinz Ewers moet deze hebben plaatsgevonden in oktober 1919. Dit wordt bevestigd door de opmerking op p. 172: ‘thans was hij eenentwintig’ die aangeeft dat we op p. 172 in 1919 zijn. | |
4. ConclusieTijdens het schrijven van deze tekst heb ik mij meermalen een schoolmeester gevoeld. Het enige voordeel van dit gevoel is geweest dat ik mij tevreden kon stellen met de gedachte dat ik - net als een schoolmeester - niet gebaat ben bij een aanval op Wadman. Men beschouwe mijn tekst dan ook uitsluitend als een aanvulling op zijn artikel. Wadman moet doorgaan met zijn onderzoek naar het verband tussen het leven en het werk van Vestdijk, want de biografie moet er komen. Ik heb het boven al gezegd, maar ik vind het belangrijk genoeg om te herhalen: bij een schrijver als Vestdijk lopen werk en leven | |
[pagina 54]
| |
op een voor de lezer vaak onontwarbare wijze door elkaar heen. Het is noodzakelijk dat wordt uitgezocht hoe, en in welke mate dit het geval is, zodat eindelijk eens een keer de omgekeerde weg kan worden gevolgd: van levensbeschrijving naar werk. Een biografie is hierbij onontbeerlijk. Ik vind het tragisch dat de Vestdijk-biografie er wellicht niet komt, zoals bleek uit de commotie die ontstaan is na publikatie van A.C.M. Vestdijk-van der Hoevens artikel ‘De Vestdijk-biografie’ (Vestdijkkroniek 42). Naar mijn mening zijn zowel de geïnteresseerde leek als de professionele onderzoeker beter af met een niet geheel perfecte biografie die binnen afzienbare tijd verschijnt dan met de perfecte biografie die misschien pas over tientallen jaren zal kunnen verschijnen. De decennia die nog zullen verstrijken voor men Vestdijks oeuvre volledig heeft doorvorst, zoals A.C.M. Vestdijkvan der Hoeven het op p. 3 van haar artikel formuleert, zullen zeer gebaat zijn met een spoedige biografie. Overigens vraag ik mij af of het überhaupt wel mogelijk is iemands werk volledig te doorvorsen, net zoals ik mij afvraag of dit - vanuit literair-wetenschappelijk gezichtspunt bekeken - wel een zinnige invalshoek voor een toekomstig biograaf kan en moet zijn.
Groningen, maart-april 1984 W.S. Huberts |
|