Het beeld van de Turk in de zestiende-eeuwse Nederlanden (Samenvatting)
De Nederlanden lagen ver van de gebieden die vanaf de vijftiende eeuw te maken kregen met de Osmaanse expansie: de Middellandse Zee en Midden-Europa. Voor de vorming van een beeld van de daar geleverde strijd met de Turken en van de Turken zelf waren de Nederlanden aangewezen op informatie, afkomstig uit het buitenland, in de vorm van nieuwstijdingen, reisbeschrijvingen en dergelijke. Uit eigen ervaring kenden maar weinig Nederlanders het Osmaanse Rijk en zijn bewoners. Ten tijde van de als bijzonder bedreigend ervaren veldtochten van sultan SüleymÉ—n I in de jaren twintig en dertig van de zestiende eeuw sloten de publicistiek en de beeldvorming in de Nederlanden nauw aan bij die in het Duitse Rijk. Net als daar was de berichtgeving rond de slag bij Mohács (1526), het beleg van Wenen (1529) en de Hongaarse veldtochten van de sultan bijzonder geschikt ‘Turkenvrees’ bij de bevolking op te wekken en tegelijkertijd de rol van Karel V en zijn broer Ferdinand als heldhaftige bestrijders van het Osmaanse gevaar nader te belichten. In deze jaren was de Turkse dreiging voor de bewoner der Nederlanden niet iets dat ‘ver van zijn bed’ was. Integendeel, in de nieuwstijdingen werd aangetoond dat het gevaar alsmaar nader kwam; wanneer de christenen niet de handen ineen zouden slaan voor een krachtig tegenoffensief zouden de Osmanen het Duitse Rijk kunnen overspoelen en aan de grenzen van de Nederlanden terechtkomen. Zo stond het bij voorbeeld te lezen in de wijd verspreide profetie van de beslissende slag tussen de sultan en de keizer bij Keulen.
Deze angstgevoelens ebden later wat af. Het verbond tussen de Franse koning en de sultan wekte verontwaardiging, maar de geslaagde verdediging van Malta (1565), de slag bij Lepanto (1571) en de successen van de keizerlijke legers in Hongarije aan het einde van de eeuw moeten ook de bewoners van de Lage Landen een hart onder de riem hebben gestoken. De Turken werden gezien als geduchte militaire tegenstanders - woest en wreed, maar ook dapper en voortreffelijk georganiseerd - met wie ver weg slag werd geleverd, goed voor een spannend verhaal in een nieuwstijding. Dergelijke en andere publikaties bevatten aanvankelijk nog veel pro-Habsburgse en anti-Franse propaganda. Als de Nederlandse Opstand op gang is gekomen, is er ook sprake van anti-Habsburgse, tenminste anti-Spaanse tendensen in de pamfletliteratuur over de Turken. Er wordt dan gewezen op de tolerantie der Osmanen ten opzichte van aanhangers van andere religies dan de islam: ‘liever Turks dan paaps’ is een leuze die hiermee samenhangt. Men kreeg meer oog voor positieve kanten in de Osmaanse staatsinrichting en de maatschappelijke orde bij voorbeeld. Deze wijziging in het beeld was mede het gevolg van de sterk gestegen kwaliteit van de informatie over het Osmaanse Rijk, vooral vanaf de jaren zeventig te vinden in beschrijvende werken in de volkstaal. De Turken werden minder vreeswekkend, gewoner, als het ware ‘menselijker’. Terwijl in landen die direct met de Osmaanse expansie werden geconfronteerd de verschrikkelijke Turk nog lang bleef rondspoken in pamfletten, volksboeken, liederen en drama's ging het Nederlandse beeld - evenals dat in Frankrijk en mogelijk ook Engeland - meer een rationele kant op. Mogelijk is deze metamorfose mede tot stand gekomen onder invloed van de publicistiek rond de Nederlandse Opstand, waarin het Kwaad in de eerste plaats bij de Spanjaarden werd gelocaliseerd en het Spaanse juk ondragelijker dan het Turkse werd gevonden. Overheerste aan het begin van
de zestiende eeuw in de Nederlanden nog de angst dat de Osmaanse veroveringen niet bij de Rijn zouden stoppen, aan het einde van de eeuw was de Osmaanse gebiedsuitbreiding in Europa min of meer als gegeven geaccepteerd en begonnen de Nederlanders, in het voetspoor van de Engelsen en Fransen, te bezien of de Turken misschien goede handelspartners zouden kunnen zijn.
M.E.H.N. Mout