Veldekens visie op de vrouw. II
We krijgen in het heldendicht Eneide een andere Heinric van Veldeken en zijn kijk-op-hooggeplaatste-vrouwen te zien.
Naar onze schatting is de dichter omstreeks 1170 een dertiger. Populair gesproken kan hij dan weten, wat er in de wereld van vorsten en vorstinnen te koop en aan de hand is. Alvorens dit te ontvouwen een enkel woord over de bronnen door hem aangeboord.
In het bloeiende prins-bisdom Luik, waaronder ook het graafschap Loon ressorteerde, bezat vrijwel elk klooster geestelijke en wereldlijke literatuur. In menige abdij en kapittelschool beijverden zich bibliothecarissen in het verwerven van handschriften. Menig convent was een scriptorium rijk. Daar zaten monniken van uiteenlopende leeftijd aan hun schrijftafel, voorzien van welversneden pennen, veelal van ganzeveren, potjes rooie, zwarte en blauwe inkt, rollen perkament, linialen en ander gerief. Zo'n schrijfschool had een dubbel doel. Allereerst de voorraad codices voor eigen gebruik uitbreiden. Vervolgens kopieën vervaardigen voor koopgrage leken, adellijke personen die het grif konden betalen, of personen die niet beschikten over een scriptorium. Bekend zijn manuscripten met fabels van Avianus en Phaedrus, de Disticha van Cato, werken van Publius Vergilius Maro, vooral de Aeneis. Behalve een verloren gegaan afschrift van het Latijnse kunstwerk beschikt Heinric nog over een ander manuscript. Dit stamt uit Frankrijk en is circa 1160 geschreven in het Anglo-Normandisch. Als Benoît de Saint More de auteur is, kan Heinric via de graaf van Loon, verwant met de toenmalige vorst te Parijs, Lodewijk VII (1120-1180), een kopie ter bestudering ontvangen hebben: Roman d'Enéas.
En nu de visie van Veldeken op de vrouw, zoals hij ze voor zich zag en blijkt uit zijn Eneide. We leggen ons beperkingen op en wel in deze zin. Aandacht en belichting krijgen koningin Dido, heersend over Karthago, Lavinia, toekomstige bruid van Eneas, Kamille, de vorstin en generaal van de vrouwelijke cavaleristen, geheten Amazonen. Wat gebeurt er met de weduwe Dido?
Hoewel de vorstin bij het sterven van haar gemaal gezworen heeft nimmer te zullen hertrouwen, heeft ze toen niet gedacht aan de scherpe pijlen van Amor en de vurige Venusstralen. Vlak voor de ‘blijde inkomst’ van Eneas is zijn zoon Ascanius plus gevolg feestelijk in Karthago ontvangen. Eneas, kleinzoon van de godin Venus, ontvangt van haar een bovenaardse tongkus, waardoor in zijn binnenste een grote hitte ontstaat. Tijdens de omhelzing door Dido slaat de vlam in haar hart. In de lange avonduren weet de koninklijke gast Eneas dat vuur onopzettelijk aan te wakkeren. Zijn boeiend verhaal over de brand van Troje is daar debet aan. Zo hevig heeft de minnebrand Dido in zijn macht, dat ze het liefst met Eneas de luxueuze legerstede in zijn luisterrijke slaapkamer had gedeeld. Doch van uitstel komt geen afstel mede dank zij Moeder Natuur. Op fantastische wijze organiseert Dido een jachtpartij. Listig weet zij haar gast in het woud van de meute af te zonderen. Dan breekt een noodweer los. Beschut door een ondoordringbaar bladerdak vlijt Eneas zijn gloeiende partner aan de voet van de boom neer. En daar vindt de éénwording onder de mantel der liefde plaats. Veldeken knipoogt hier naar zijn lezend en luisterend publiek door ons allitererend in te lichten: ‘wir weten wale wat des gewilt’ (vs. 1856). Het eenmaal begonnen spel is niet enkel ludiek, maar ook erotisch. Heel het hof geraakt in opspraak door het gedrag van de vorstin. De dichter zegt het duidelijk:
‘Si wart du kune ende balt
openbare ende stille’ (vs. 1916-1918).
Vooral pretendenten die vergeefs de weduwe hadden trachten in te palmen zijn nijdig en afgunstig, dat de vreemdeling ‘here man worden was’ (vs. 1944). Het is de wil der Goden, die aan dit alles een einde maakt. Zij gelasten Eneas met zijn mannen het ruime sop te kiezen. Dramatisch en tragisch is het einde van Dido. In