Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 2
(1984)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Jacob Geel over N.G. van Kampen: een afscheidsgedicht uit 1829Nicolaus Godefriedus van Kampen
Van Kampen! Hier zitten wij onder het lommer (mannen en vrouwen)
Niet van de boomen: want het is in November nog al kil en kaal te Lis, en ik wou liever, dat gij uwe dochter in de hondsdagen hadt laten trouwen,
Wanneer het bloed warm is en sneller loopt, en de lieve natuur
Onze verbeeldingskracht sterker doet werken, en de pas getrouwden...; maar al is het wat guur,
Wij zitten hier toch comfortable onder de schaduw - van uwe laauwren, waarmede ik uw hoofd begroeid zie als een oranjerie. Zij doen er mij aan denken, dat gij gaat verkassen
Naar Amsterdam. Dat doet ons leed en genoegen, man! Maar wij willen het leed om uwentwil dragen, en nu niet pruilen als uilen, en krassen.
Uw pen heeft het u bezorgd, vriend! die vijf letterzetters en twee drukkersgezellen kan doen zweten en blazen, en de medaille-munt aan den gang doet blijven.
Dat wist de Raad van Amsterdam ook wel! Het is de verstandigste zet, dien zij in lang gedaan hebben: zij willen hunne gemeente met werk en nijverheid gerijven;
Men zou anders somtijds vermoeden, dat er carrépruiken noodig zijn, om Stads-regerings-brein-kassen te kalefaten.
Gij laat wel veel in den steek: dat beroemde gezelschap, waar men afspreekt, wat men vandaag over vier weken voor de vuist zal bepraten:
En den Spaanschen Vrijdag, waar men zich oefent, om al wat bombastig en wansmakelijk is (onnoodig; want men ontmoet het bijna nooit) te kunnen slikken, verduwen en weer kwijt raken.
Het is gemakkelijk, die twee gaten met vleesch en beenderen toe te stoppen; doch waar vinden wij zulk een entrepôt-dok van wetenschap, zulk een hart, dat voor deugd en eerlijkheid als een kalkoven staat te vlammen en te kraken? -
Maar ga in vrede! Ik zal u niet veel wijsneuzigen raad geven;
Doch gij gaat beter met geleerdheid om, dan met de nietige dingen van het dagelijksche leven:
Daarom, pas op zakkerolders! vermijd, met een' omweg, naauwe straten en knippen: c'est le danger des grandes villes:
Steek uw armen niet door de mouwen, maar door het splitgat, als gij oreert: want zij dragen te Amsterdam de toga's als kielen.
Het overige weet gij zelf het best. Dat gij met Gods zegen gaat, zal, hoop ik blijken.
Wij zullen U lang achter na zien: en gij zult nog wel eens pijn in de nekspieren krijgen van om te kijken.
J.G.
In zijn onvoltooid gebleven levensschets van Jacob Geel bestempelde R.C. Bakhuizen van den Brink de periode 1830-1840 als ‘eene vruchtbare decade’, waarin de besten onder de studenten ‘een oog van eerbied en genegenheid’ gevestigd hadden ‘op een drietal hoogleeraren, die onderling innig verbonden, slechts voor elkander schenen te leven, maar wier driemanschap zich in onverpoosde werkzaamheid voor de belangen der Akademie kenmerkte en een meer gevoelden dan begrepen invloed op de studentenwereld uitoefende. Het driemanschap bestond uit Hamaker, Bake en Geel. Men zeide dat de goede van Kampen, destijds naar Amsterdam verplaatst, er ook tot die gemeenschap behoord had, en dat zijne herinnering er nog honoris causa toe behoorde’.Ga naar voetnoot1 Nicolaas Godfried van Kampen (1776-1839) was in 1815 benoemd tot lector in de ‘Hoogduitsche Taal- en Letterkunde’ aan de Leidse hogeschool, een functie die hij vanaf 1823 verenigde met een betrekking als leraar aan het instituut Noorthey te Voorschoten. In | |
[pagina 20]
| |
1829 werd hij hoogleraar in de ‘Nederduitsche Taal- en Letterkunde en de Vaderlandsche Geschiedenis’ aan het Athenaeum te Amsterdam, een benoeming die hij vooral te danken had aan zijn enorme produktiviteit: zijn bibliografie omvat tientallen werken over de meest uiteenlopende onderwerpen, vooral op het gebied der letterkunde en geschiedenis.Ga naar voetnoot2 Nicolaas Beets heeft ons een aardige beschrijving van Van Kampen nagelaten. Op 18 juli 1835 bezocht hij de geleerde te Bloemendaal, waar deze de zomer doorbracht. Beets noteerde in zijn dagboek: ‘Lieve hemel, wat is die H.G. toch afgrijselijk leelijk. Een groote leeuwenkop (zoo als gij er in steenen palen uitgehouwen ziet,) met gekrulde manen. Groove neus, groote mond, vuile tanden. Het geheele aangezicht groezelig. Flauw lichtblauwe oogen. Scheeve nek. Het hoofd overzij. De geheele gestalte naar de schrijftafel vergroeid. Zijn conversatie is belangrijk; maar hij spreekt over alles tegelijk. - Undefatigable on all things, except washing.’Ga naar voetnoot3 Op 7 januari 1836 typeerde Beets hem nog eens als ‘Neerlands groote veelschrijver, de bevallige Van Kampen.’Ga naar voetnoot4
Het door Geel geschreven afscheidsgedicht, dat hier voor het eerst in extenso wordt gepubliceerd,Ga naar voetnoot5 heeft te maken met Van Kampens vertrek naar Amsterdam. Deze had in Leiden actief deelgenomen aan het culturele leven. Hij was lid van het leesgezelschap Miscens Utile Dulce, hij las Spaans en Italiaans met Hamaker en Geel, en bezocht ook regelmatig de vergaderingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.Ga naar voetnoot6 Uit het gedicht kan men opmaken, dat de partij te Lisse plaatsvond; vermoedelijk in logement De Zwaan, waar ook promotiediners en vergaderingen van de Maatschappij werden gehouden. Tevens wordt er door Geel gezinspeeld op een huwelijk van de dochter; de twintigjarige Maria Johanna van Kampen was op 5 november 1829 in het huwelijk getreden met Cornelis Tiele, een vierendertigjarige boekhandelaar. De trouwakte op het Gemeentearchief te Leiden vermeldt als beroep van de vader van de bruid: ‘benoemd Professor in de Nederduitsche Letterkunde en geschiedenis aan het Athenaeum te Amsterdam’. Uit deze bron weten we ook dat de familie Van Kampen op Rapenburg 123 woonde, niet ver dus van Geel, die tot 1835 kamers huurde op Rapenburg 95. Voordien had Van Kampen als bibliothecaris van de Bibliotheca Thysiana op Rapenburg 25 gewoond - daar woonde hij althans in 1818. Kort na dit samenzijn te Lisse zal Van Kampen naar de hoofdstad vertrokken zijn; op 30 november 1829 aanvaardde hij zijn ambt met een oratie, getiteld Redevoering over den geest der Nederlandsche letterkunde vergeleken met die van andere volken.Ga naar voetnoot7
Peter van Zonneveld |
|