Sandhiverschijnselen in de zuidelijke Nederlandse dialekten (Samenvatting)
In de zuidelijke Nederlandse dialekten komen een tweetal regels betreffende de assimilatie van stem voor. De eerste bepaalt dat een stemhebbende frikatief stemloos wordt door een voorafgaande stemloze konsonant (doet feel), de tweede dat een stemhebbende plosief een voorafgaande stemloze konsonant stemhebbend maakt (ob de kast). Uit oogpunt van beschrijving en verklaring opmerkelijk zijn de uitzonderingen en varianten die van beide regels bestaan.
In het Brabantse en Zeeuwse gebied geldt - als in het Nederlands - dat een stemhebbende slotkonsonant van een werkwoordsstam voor een verledentijdssuffix subs. een enklitisch pronomen met stemhebbende dentaal zorgt: wend-de, terwijl een slot-t, in strijd met regel 2, de d van een volgende lettergreep stemloos maakt: goettoen.
Een Limburgse uitzondering (op regel 2) is die waarbij de d- van een dertiental deiktische en pronominale woorden stemloos wordt onder invloed van een voorafgaande stemloze konsonant, tegen de tendens in dat plosieven dominant zijn ten opzichte van frikatieven: is taar, op te kast. Bij het verledentijdssuffix gebeurt in dat gebied juist het omgekeerde: dat heeft ten eerste een stemhebbende beginkonsonant als gevolg van de regel dat suffigale dentalen vóór vokaal stemhebbend worden: breejde (breedte), werkde (werkte). Die gedraagt zich daarna konform regel 2: werGde.
Een laatste bijzonderheid betreft het Brabantse verschijnsel dat sandhiregel 1 ook werkzaam is als de assimilatiefaktor (‘de voorafgaande stemloze konsonant’) in de oppervlakte niet (meer) aanwezig is: hij doe feul. Een synchrone verklaring hiervan is mogelijk op basis van het aannemen van een abstrakte onderliggende konsonant dan wel de veronderstelling dat in het taalvenwervingsproces uit de konstatering dat frikatieven stemloos worden als ze door een woord uit de kategorie da(t), wa(t), nie(t) voorafgegaan worden, een regel van deze strekking wordt afgeleid.
Dr. J.P.A. Stroop