Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35
(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd[p. 807] | |
Christine D'haen
| |
[p. 808] | |
6
Masker de mummie van de hemel voorgebonden
star mom versmachtend welk gelaat?
gaten of ogen, lippen of wonden?
7
Verraadster in je treiterig travestie
kwart, half, driekwart gemaskerd, ring in de oren,
je wimpers zijig lang, je haren weggeschoren.
Sām, Mâh, Mên, wie van de drie?
8
Die oordeelsdag als uw rood lichaam splijt
de zon opslokt en in zijn gloed verdwijnt
ontsteekt het schroeiend zwart een nieuwe tijd.
9
Na 't eerste sterven, vóór de tweede dood
mag de verwezen ziel uitwenen in uw schoot.
10
Wat buigt uit misten, mijn beurs gezicht
slinkende lippen, gevlekte huid:
kneuzing mij door jou aangedaan;
gestrekt onder damast der hemelen ligt
jouw eerstbegeerde, je bruid:
rimpelloos lichaam der maan.
11
De zon verwijdert zich van ons, wij kantelen
schuin weg, vallen in winters ijs.
Jij met je sluiks lantarentje geleidt
ons al terug, bevend en nevelgrijs.
| |
[p. 809] | |
12
Omheinde lustwarande van geheim verlangen,
gaarde met bleke ontbladerende rozen,
omhelzingen bij marmeren urnen waar de
tranen overstromend in beijsde vijvers vallen.
geheime lustwarande van omheind verlangen.
13
Schitterend geslepen glas bied jij
somber gefoelied mij
Jou, mij? Spiegel wie zie je
ik, mij of jou?
Ons licht geeft hij.
14
Glans verblindender dan
alle van
wat eindelijk schijnt
stralendst verlan-
gen en dan
verdwijnt
stalen balans van
hem en haar elkan-
ders paar.
15
Uw flank hijgt boven ons, uw brakken blaffen.
Gij ijlt met pijlen achter het hert in wolken.
De welpen zoogt gij voor de latere jachten.
16
Opgeheven beker bijna volgelopen
met een transparante stroop
steeds bitterder en hoofdiger, verdonkerend
tot de gegiste drab daaronder.
| |
[p. 810] | |
17
De slachters spijkeren het gekeelde lam
hoog op de horizon, de onzondige zoon;
zijn hoofd ligt op de schotel; drie nachten na zijn lijden
speelt hij herboren door de wolkenweiden.
18
De harde korrels en de koppige kruiden
breekt gij met bronzen stamper in uw mortier.
Over de rand druipt uit het gruis de olie
onsterfelijkheids stil elixir.
19
Dit offer voor uw ronde buik, doorluchte maan:
't gevlochten korfje met gebak en ooft,
zuivel en honingkoek; vergun mij kroost,
een zoon gelijk de zon, een dochter als de maan.
20
Dubbele wieg waar geliefden wiegen
schelpkleppen sluit uw scharnieren
binnen uw parelmoeren mantel
stolt onze slaap
21
Liggen neder gulden aren
door uw sikkelsnee geveld
hoort de nacht uw lemmet haren
22
Negerprinsessendiadeem
munt, gemma, amulet
Nonpareil in zevenkreits
der Sulamitische gezet.
| |
[p. 811] | |
23
Visch uw duizenden schubben glimmen
uw staart schuift door hoornachtig vocht
in zwart mica de visschen
weerschijnen van uw zwijgende tocht
24
Uw sluiers waaien voor uw hals
een vloeibaar kuras
marmeren van u af
druipt een gloeiende trap
25
Als je sperma uit de nacht druipt
in mijn palmen glanst je maagden-
vlies nog blanker
26
Aan je oorlel karbonkels
vingerringen uit onyx
om je pols bracelets van kristal
je enkels in boeien van barnsteen
27
Nu de maan klimt en de zon daalt
is hun huwelijk: nu is het uur
van ons waken onder hun bijslaap.
28
In je gedreven schede de kling
in je keurs geregen je torso
| |
[p. 812] | |
29
Verslagen verslonden maan u zogen
hellewaarts de duivelse moeren,
klagende vroedvrouwen voeren
u weer en uw doodzweet drogen.
30
Twee sultans op een purper tapijt:
horen wij van hun heilige woorden
wat een spreekt, de ander zwijgt?
31
Je nieuw zadel, breidels van ijzer
om hem te berijden,
geef mij
maantje van mij!
32
Wat jij volgend overdag onder het strak gewaad
raadt wiegelend 's nachts vol en naakt daarboven gaat.
33
Naakte toverkol plaatst de kom vol water
de Stralende daalt neder en baadt zich!
het water kookt en kolkt: een walmende minnedrank
om hem te vangen, te vangen, te vangen!
34
Badr-al-bodour, ronde
maan aller ronde
manen
35
Herfstmaan van krijt en chroom
Midwintermaan Koh-i-Noor
| |
[p. 813] | |
36
Serpent om je haar
je gelaat melaats
je blanketsel gemalen skelet
37
O kostbaar majuskel
(met vloeibaar verguldsel
op purper velijn)
des doods
38
Na sneeuwstorm van zand
caravanserail
na vlagen van passie
moucharabieh
39
Verwachte vijftiende: spiegel van schoonheid
vannacht onze paring volmaakt.
40
Uit zeeën van maan stuift schuim
dauw zwelt in de grassen
in ramen manen van water
maanzaad melkig hars
41
Fijn oortje, hoor je
in je strikt labyrinth
met juiste stemval
elk woordje van hem?
| |
[p. 814] | |
42
Twaalf manen
Pasiphae Phaedra Astarte
Ishtar Isis Diane
Kybele Selene Hekate
Helena Cynthia Phoebe
wassen en tanen
maar de dertiende
43
Het Wijf in de maan is aan 't weven,
de Oude op de maanstoel speelt schaak.
44
Soma, droesem der drinkende god
in uw vijzel verbrijzelde doden
Musa
45
De regen ritselt als rijst
witte seringen in je verandah
maken hitsig bloed
46
Armstrong en Aldrin
Juli de twintigste
69,
in je Mare Tranquillitatis.
47
Gelijk de kreeft
stuw jij je staart door de leegte, gruwend
| |
[p. 815] | |
48
Je bent er je bent er niet
je bent er
je bent er niet je bent er
n
49
De grond zonk weg onder je, een geel gat
50
Slons, zwerfster, avonturierster,
je hurkt bij rivieren in je lompen,
je kruimels mors je, vorstin,
je verachting voor ons
51
Verbijsterd over de bergen,
je horens rijten de voorhang
der drie rijken, je razernij lacht
op je heilig geil geitengezicht.
52
Lijkbleek ontwaak ik
al mijn bloed in je bek, vampier
53
Ik beloof jou mij, bij de maan,
mijn hand raakt ze aan.
54
Dit schaamteloos membraan
ontroofde, ontmaagder, hij
de nupturiënte.
| |
[p. 816] | |
55
Gods Eerste Woord
hoort de man in zijn droom
in uw idioom gefluisterd.
56
Brood van den dag, brood van de nacht
binnenste kruim van broodgeslacht
57
De goochelaar gooit zijn ballen van goud:
een op, een neer
altijd dezelfde weer
dezelfde nooit.
58
Haar halo verzwijgt haar
haar adem vervaagt
ook de vocalen
59
Hij raast door stugge lucht naar haar
zij gooit haar gulden ballen voor
zijn voet, hij raakt haar nooit.
60
Je vrucht klopt in je buik
je drukt ze uit, je verkwijnt
je dochter met dikke buik
komt achter je aan en verdwijnt
| |
[p. 817] | |
61
Vreemde meerdere minderende
Eerste vereeuwende wisselende
Archaïsch chimaerische gipsy
Bohême infantiele verdwaasde
Buikziek verdrietig bedrieglijk
Dievegge meinedig malloot
62
Achttiende arcane
van smarten verzade
tweeling der aarde
63
Nirwâna: de driften voldaan
daagt de genezende
neomenie
64
Granieten massief
zwarte maan
ik giet deze gave in de groeve
voor de droeve mâne
65
De haas met trillende pelsharen ziet
met wijdopen ogen de haas in de maan.
| |
[p. 818] | |
66
Over wankele brug
van bevroren sneeuwsel
langs wanden van jade
en groen glazuur
vlerkt de chamán
naar de torens en tinnen
der maankastelen
in ragdun azuur.
67
Je begeeft het, mijn hart staat stil -
hij wil mij niet begeren
68
Jij bronstige stier spiest
je dromend-koeogige op
69
Mijn doodsgetal
driemaal drie
uit jouw loterij
zo gauw al!
70
Toen hij wat geen man zien mag zag
Haar ongeslacht, - haar gramschap brak
zijn schedel met de hevige slag
der horens en zijn meute vrat
zijn herte-ogen en zijn hart.
71
Je straft mij, rechterin.
Als mijn krijsen verstomt
artsenij
| |
[p. 819] | |
72
Het Oog wordt gevonden door Thoth
gedroogd en verbonden.
Het leest de tekens
doorziet de dood.
73
Met een hoed op zie ik hem liever,
zijn oog beschaduwd, zijn haar wat lang
halfgladde wang en maankralen
74
Pomander, fossiel reliek
Ambergris ruikend naar muskus
Uit bast druipend amberbalsem
75
Je weidt je sterren
herderin
de Maagd van het Water verschijnt je
lavend je lammetjes
76
Palet
wit waarmee alle
waterverftinten
werden
gebet
77
Bewaaiert gij, dromend, uw borst
één tepel aait gij
met uw toegevouwen ivoor.
| |
[p. 820] | |
78
Rosse meimaan, verontrustend
vloeiend altijd
nieuwe maan, rusteloos
oude, berustend
79
Oui
tendrement écrit
sur le non de la nuit
80
Haar wijzerplaat zonder genade
haar wijzers om onzentwil achter
81
Douce servante tu marches
sans bruit et te couches
sous lui
82
Verrezen eerste overledene
zwachtels nog reeuws
zwaaien ons tegen
83
Mijn zeeën zuivert zij met drift
mijn meren met geduld
84
Strelend bereikt je mijn schijn
bleek als assche
als jij, kleine maan, verzwakt
| |
[p. 821] | |
85
Al half ontwaakt, één schouder uit
het laken, het haar
nog wak
86
zo, kruip jij op de haan
de koperen daarboven
onkuise maan?
87
Volle maan overal volle maan
De Chinese een ideogram
88
Voor mij voor jou
eenmaal per maanmaand
dezelfde volmaakte
89
Ik mis je niet immer beminde
ik nader
wij paren wij stralen
Soluna!
90*
Wat doe je maan aan de hemel?
Zwijgzame maan?
's Avonds stijg je, je gaat
Kijkt op woestijnen, dan rust je.
Ben je moe, verzadigd
van altijd gelijke paden?
| |
[p. 822] | |
Pelgrimeerster, peinzende
jij begrijpt het misschien
dit leven op aarde
dit lijden van ons, dit zuchten.
91
Droom van geslacht
eerste snede, welke streng, wat
werd om- en ter wereld gebracht?
Doolhof zonder fissuur
kern, rad.
Weerstand, kwetsuur,
zilveren schild en navel der nacht.
92
Door jouw dooier
Ovoïde
Coïtus
93
De vuurstenen sikkel
behandde jou Moeder
ontmande jouw Vader
94
Gouden gesloten poort
van leven, van dood
95
O Dochter zoveel kraters in uw zachte vlees!
O Moeder zoveel kraken in verdoft vernis!
| |
[p. 823] | |
96*
Giftige min, groenogig en bleek
waster van lijkwaden,
vreetster van maden
Je snoert, kamenier, om je schouder
je sterrensjaal van kasjmier.
97
faerie Queene
Titania, Godes
en hier Colombine
98
Pierrot, wit, wit
wenend gelaat
zit vergeten
alleen op straat.
99
faerie queene
Door
donker drijf je, volmaakt
rond, mooi
borst zonder
tepel en laaft ons nooit.
Als de zon het begeert
drijf je, vlijm, door de hemel
volmaakt mooi, klaar
sikkel waarmee je
je cirkel afmaait.
Maar ons hier behoor
een keer je knie aangeraakt
jij godin bij ontstentenis ook.
|