Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35
(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Georges Wildemeersch
| |
[pagina 358]
| |
bekend, tegenover dat in de jaren 70 een richting als het nieuwrealisme (met o.a. Herman de Coninck), een groepering als de Pink Poets (met o.a. Patrick Conrad) en apart staande figuren als Eddy van Vliet en Hendrik Carette soms sterk romantische trekken ontwikkelden. Voor wie geïnteresseerd is in de geschiedenis, achtergrond en verspreiding van de ‘stroming’, en met name ook in de figuur van Jotie T'Hooft, de ‘Jacques Perk van de Nieuwe Vlaamse Tachtigers’, verwijs ik naar de bundel opstellen van Hugo Brems Al wie omziet (1981). Uit de vrij beperkte groep dichters, die doorgaans tot de Vlaamse neo-romantiek gerekend worden, viel de keuze uiteindelijk op Miriam Van hee, Daniel Billiet, Luuk Gruwez en Eriek Verpale, vier auteurs die alvast hun twijfel aan de zinvolheid van het etiket ‘neo-romantiek’ gemeen hebben. Daar hun werk ook in eigen land nog betrekkelijk weinig bekend is, werd geopteerd voor een persoonlijke bijdrage in de vorm van een keuze uit hun poëzie en een beschouwing over eigen werk. Opvallend in de bijdragen van deze toch rechtstreeks bij het debat betrokken medewerkers is onder meer de nagenoeg totale afwezigheid van polemische geluiden. Dit kan niet worden gezegd van het artikel over de schilderkunst van Jean Clair, die in 1979 in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten de tentoonstelling ‘Nouvelle Subjectivité’ organiseerde, en bij deze gelegenheid onder dezelfde titel een sterk antimodernistisch gekleurde catalogus samenstelde. Daarentegen laten Jörg Drews - wiens bijdrage een bekorte versie is van een in 1979 voor het ‘Lyriker Treffen Münster’ geschreven tekst, die evenwel enkele stellingen herneemt uit de twee jaar eerder door hem in het tijdschrift Akzente op gang gebrachte discussie over de nieuwste Duitse poëzie - en Herman Sabbe - die het standpunt van de muzikale en ideologische avangarde verdedigt - zich kritisch tot polemisch uit over neo-romantiek en neo-subjectiviteit. Ook de andere medewerkers laten al eens een kritisch geluid horen, maar daarbij is, voor zover ik dat kan beoordelen, minder sprake van een directe betrokkenheid. Dit geldt met name voor de literaire bijdragen over Nederland en Frankrijk, van de hand van Jan van der Vegt en Eugène Van Itterbeek, en voor de andere bijdragen over muziek en schilderkunst, bezorgd door Leo Samama en Michel Baudson. | |
[pagina 359]
| |
Hiermee wil tevens gezegd zijn dat het in de bedoeling lag een zo breed mogelijke waaier van benaderingen aan te bieden, waarbij de klemtoon nu eens lag op de verschijnselen zelf of op bepaalde aspecten ervan en dan weer op de situering, nu eens op de kunstopvattingen en dan weer op de praktijk, nu eens op techniek, vorm en stijl en dan weer op inhoud en thematiek, nu eens op voorstelling en beschrijving en dan weer op duiding en kritiek. Om uiteenlopende redenen-maar voornamelijk toch wegens plaatsgebrek - kon veel niet in essayvorm behandeld worden. Wel wordt een en ander ter sprake gebracht in reeksen citaten die, samen met de reproducties van een vijftiental schilderwerken, uitvoeriger beschouwingen kunnen vervangen. Meteen kunnen ze ook functioneren als literatuurlijst, en in ieder geval worden ze geacht een aantal ideeën, die wezenlijk lijken voor de kunst in de jaren 70, nadrukkelijk in het licht te stellen en te illustreren. Bovenal moeten ze het kader van de kunst en de ‘beweging’ van de neo-romantiek in het bijzonder openbreken - een tendens die ten dele ook reeds in de keuze en de ordening der bijdragen aanwezig is -, door te verwijzen naar een veelvoud en een verscheidenheid van uitspraken die, hoewel nauw verbonden met de ‘neo-romantische problematiek’, afkomstig zijn van binnen-en buitenlandse journalisten, cultuurcritici, sociologen en andere wetenschapsbeoefenaars, alsook van schrijvers en essayisten die geen van allen tot de ‘beweging’ als zodanig gerekend kunnen worden. Behalve bij de reproducties werden de citaten - geordend volgens ‘onderwerp’ - zodanig tussen de bijdragen opgenomen dat zij, in de gegeven volgorde, een ‘verhaal’ vertellen, vol hernemingen, echo's en variaties. Nochtans meen ik dat de vruchtbaarste lectuur ontstaat door - uiteraard met inbreng van de eigen kennis - door het hele nummer heen, zeg maar te freewheelen. Ik geef daarvan een klein voorbeeld. Terwille van hun evidente belang voor ‘onderwerpen’ als ‘Het taboe op het verleden’ en ‘De literator als conservator’ worden enkele fragmenten geciteerd uit de autobiografie van Oscar de Wit Met koele obsessie; over de vogue van de autobiografie wordt elders gesproken, met name naar aanleiding van ‘De brandende kwestie van het subject’. In zijn werk wijdt Oscar de Wit onder meer een beschou- | |
[pagina 360]
| |
wing aan zijn Franse vriend, de ‘Nouvelle Subjectivité’-kunstenaar Sam Szafran en met name aan diens pastelkunst, waarover gehandeld wordt in de bijdrage van Jean Clair, - dezelfde Jean Clair, die in zijn eerder vermelde catalogus niet alleen een ook door Oscar de Wit geciteerde uitspraak van Szafran had opgenomen, maar tevens een reproductie van Oscar de Wits ‘Zelfportret’. Oscar de Wit nam als beeldend kunstenaar, samen met enkele, ook weer in dit nummer vermelde schilders als Pat Andrea, François Barbâtre, Jim Dine en Ron B. Kitaj deel aan de tentoonstelling ‘Papiers sur Nature’, een soort voorloper van de Brusselse ‘Nouvelle Subjectivité’. Vanuit De Wits autobiografie over zijn Indische jeugd vertrekken nog weer andere lijnen naar weer andere - vaak niet aangeduide - delen van de kunst en de literatuur uit de jaren 70, zo bijvoorbeeld, erg opvallend, naar het eveneens op een Indische jeugd geïnspireerde, autobiografische werk van Jeroen Brouwers, wiens schoonheidscultus en wiens voorstelling van de onbereikbare, de dood incarnerende geliefde - evenals Eriek Verpales beeld van de vrouw als ‘princesse lointaine’ en ‘belle dame sans merci’ - ten nauwste verwant is aan het op de laat-romantiek geïnspireerde ‘Vleermeisje’ uit het werk van Luuk Gruwez. Werk aan de winkel dus voor de lezer die zijn eigen web wil weven van de kunst in de jaren 70. Tenslotte nog een praktische en een theoretische opmerking. Praktisch: vooral de vertaalde fragmenten kunnen geen aanspraak maken op het etiket ‘letterlijk citaat’. Terwille van de bondigheid en de duidelijkheid werden soms woorden, zinsdelen, of zelfs gehele zinnen en passages weggelaten (aangeduid door het beletselteken) en in enkele gevallen ook werden uit de context gelichte elementen toegevoegd (soms aangegeven door haakjes). Dit alles evenwel zonder de geest van de uitspraken geweld aan te doen. Uiteraard is het materiaal dat hier aangeboden wordt slechts een selectie. Toch kan het mijns inziens volstaan om de beoogde grote lijn van mijn ‘verhaal’ aan te geven, die gaat van ‘neo’ over ‘retro’ naar ‘post’, of, iets concreter: van neo-romantiek, met alles wat dit begrip inhoudt aan traditiebewustzijn, nostalgie en regressie, via vooruitgangspessimisme en crisis van de moderniteit naar crisis van de artistieke avantgarde en -tenslotte-naar postmodernisme. Wat bij dit alles aan de orde wordt | |
[pagina 361]
| |
gesteld, is de plaats van de mens in een door (de ideeën van) ongeremde groei, constante verandering en niets ontziende vooruitgang beheerste samenleving. Alleen de bescheidenheid en het gezond verstand weerhouden mij ervan de lezer het gehele nummer meteen ook maar aan te praten als één enkel essay van mijn hand in de vorm van korte en langere citaten. Veel liever dan thans méér te verantwoorden, laat ik het woord eerst aan het misverstand.
Nogmaals wil ik, als samensteller van dit nummer, alle medewerkers danken en met name Michel Baudson en Jean Clair, die mede instonden voor het illustratiemateriaal. Volgende mij bekende personen en instellingen zorgden voor de reproducties van de schilderijen: Michel Baudson (Longo, Mock), Alfio di Bella (Guccione), Galerie Isy Brachot (Dine), De Gobert (Andrea, Baselitz, Chia, Lüpertz, Penck), Joubert (Szafran), Bernd Urban (Dierickx, Lahaut). Ik betreur dat niet alle - in enkele gevallen op eigen initiatief ingezonden - bijdragen een plaats konden krijgen in dit nummer. Ik wens nadrukkelijk de auteurs ervan - waaronder met name W. Martin Lüdke en Etienne Barilier - van harte te danken. Ook aan allen uit wier werk geciteerd werd - naar ik mag aannemen: soms bien étonnés de se trouver ensemble - mijn bijzondere dank. |
|