Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35
(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
Marc Reynebeau
| |
[pagina 348]
| |
Amerikaanse defensieminister Weinberger is de militaire junta in Turkije gaan feliciteren met het herstel van ‘recht en orde’ in het land, de flagrante en massale schendingen van de mensenrechten ten spijt. Op een ogenblik dat iedereen blijkbaar zo positief staat tegenover een vrije vakbondswerking in Polen, worden syndicale leiders in België als baarlijke duivels afgeschilderd en worden in het Britse en het Belgische parlement wetsvoorstellen ingediend die de vakbondsmacht moeten beknotten. Toen hij nog voorzitter van de CVP was, liep Leo Tindemans, die vast niet van travaillisme kan worden verdacht, rond met een kraagspeldje van de naar zelfbestuur strevende Poolse vakbond Solidarnosc. Het Russische imperialisme in de achtertuin Afghanistan is verwerpelijk, het Amerikaanse in de achtertuin Centraal-Amerika is een gerechtvaardigd optreden. Er wordt met dit alles niet eens een dubbele moraal gehanteerd, zoals men op het eerste gezicht zou denken. De kwestie is dat er een andere moraal in voege is. Goed en kwaad worden immers niet met maatstaven van rechtvaardigheid of mensenrechten afgelijnd, maar wel afgewogen op basis van het anti-communisme. Men steunt Solidarnosc omdat deze vakbond een bedreiging vormt voor het communistische bestel in Polen, en de vijanden van onze vijanden zijn onze vrienden. Het is een dubbelzinnige en dus vrij ontmoedigende en zelfs paralyserende situatie voor wie zelfstandig wil oordelen en voor wie zich keert tegen elke vorm van imperialisme of schending van de rechten van de mens. Tegen welke situatie men zich ook keert, in de internationale context is men altijd de objectieve bondgenoot van een andere tegenstander. Het is een bekende situatie voor West-Europa, waar men de zaken soms met een zekere kritische afstand kan bekijken. De vraag is echter hoe men zoiets aan de bevolking in die grootmachten zelf verkoopt. Men doet er goed aan te bedenken dat zowel de USSR als de VSA de vrucht zijn van een revolutie, van een bevrijding van een als verdrukkend ervaren overheid, die de vorm aannam van respectievelijk een semi-feodaal bewind en een koloniaal moederland. Theoretisch moet men in zulke landen, verwijzend naar de parallellismen met de eigen geschiedenis, sympathiek staan tegenover bevrijdingsbewegingen in het buitenland. De raison d'état, vooral die van grootmachten, zal | |
[pagina 349]
| |
allicht de essentiële vragen omtrent het gebrek aan dergelijke sympathie oplossen. Maar wat dan met de eigen geschiedenis? Van de Sovjetunie weet ik niet zoveel, maar ik kan me voorstellen dat men een continuïteit kan poneren tussen de feodale heersers van vóór 1917 en de vijandige, contrarevolutionaire, kapitalistische buitenwereld van vandaag. De Amerikanen daarentegen, hebben aan het eind van de achttiende eeuw echter géén revolutie gemaakt tegen communisten of wat men als voorlopers daarvan kan beschouwenGa naar eind(1). Van de Verenigde Staten weet ik iets meer. Vorig najaar heb ik er, tijdens die heerlijke indian summer, een paar historische plekken bezocht: Washington, Philadelphia, Williamsburg, Mount Vernon. In die tijd vierde men er een bicentennial, meer bepaald de slag bij Yorktown van oktober 1781, toen de Franse marine de pas vijf jaar onafhankelijke VS ter hulp kwam in hun onafhankelijkheidsoorlog tegen de Engelsen, die een beslissende nederlaag moesten incasseren. Het lijkt aantrekkelijk in deze blijkbaar zo vreugdevolle situatie eens enkele namen te vervangen: de Amerikaanse vrijheidsstrijders door pakweg guerrillastrijders in El Salvador, Frankrijk door Cuba (of desnoods de Sovjetunie), en Engeland noodzakelijkerwijs door... de VS. Dit klinkt toch niet zo onlogisch, nietwaar, Frankrijk hielp de VS indertijd wellicht ook in de eerste plaats om de Engelsen dwars te zitten, veeleer dan om de zaak van de Amerikaanse onafhankelijkheid te dienen? Wat dan met de Amerikaanse geschiedenis vandaag? Het moet lang geleden zijn, misschien wel tien jaar, dat het bekende maandblad Reader's Digest, deze onvolprezen propagandist van the American way of life, wellicht niet goed beseffend wat het aan het doen was, de resultaten van een enquête publiceerde. De proef bestond erin dat Amerikanen de tekst van de Amerikaanse grondwet, het juridische fundament van de idealen van het Vrije Westen, werd voorgelezen, zonder dat hun werd verteld dat het om hun grondwet ging, en waarbij de ondervraagden hun opinie over de voorgelezen tekst moesten geven. De meesten vonden het een extremistische, subversieve, ja, communistische tekst, misschien wel een uittreksel uit Das Kapital. De essentie van deze zaak is er een van degeneratie: hoe komt het dat de idealen van vroeger, waar men een vrijheidsoorlog | |
[pagina 350]
| |
heeft voor uitgevochten, en die vandaag nog altijd hoog in het vaandel worden gehouden, toch worden verworpen als men met de reële inhoud ervan wordt geconfronteerd? George Washington, de vader des vaderlands, wordt nog altijd the general of the revolutionary forces genoemd, Thomas Jefferson krijgt het epitheton rebelious mee, beiden, en vele anderen met hen, zijn patriotic heroes. Het zijn allemaal eretitels. Men kan echter niet zeggen dat de huidige Amerikaanse regering erg positief staat tegenover alles wat rebels of revolutionair is in de wereld, zelfs al wil men met deze opstandigheid principes realiseren die ook in de Amerikaanse grondwet staan ingeschreven. De cruciale kwestie is wellicht die van het Amerikaanse geschiedenisbeeld, dat eens (wanneer?) werd gefixeerd, en waar niet meer aan te tornen valt. Washington een belangeloze vrijheidsstrijder? In het museum dat in 1928 werd gebouwd op zijn landgoed in Mount Vernon, aan de Potomac-rivier in de staat Virginia, hangt een document aan de muur, waarop hij officieel heeft laten noteren dat zijn bevelhebberschap over het Amerikaanse vrijheidsleger ten koste ging van zijn gemoedsrust en van veel geld. Hoedanook, wie het prachtige landgoed op de glooiende heuvels (dat werd gerestaureerd en wordt beheerd door The Mount Vernon Ladies' Association of the Union) bezoekt en de verschillende uitbreidingsfasen van het landhuis in het museum afgebeeld ziet, moet toch wel beseffen dat hier geen arme dompelaar heeft gebivakkeerd. De eerste die de ‘idealistische’ theorie over de onafhankelijkheid, de grondwet en de Founding Fathers op losse schroeven zette, was de historicus Charles E. Beard met zijn studie An Economic Interpretation of the Constitution (1913), waarin hij de Amerikaanse grondwetgevers uit klassebelang in plaats van uit idealisme laat optreden, en waarbij hij de nieuwe Republiek als ondemocratisch omschrijft, omdat er de ‘conservatieve’ commerciële belangen mee werden bevorderd, ten nadele van de ‘progressieve’ agrarische belangen. Sindsdien was Beard een controversiële figuur en in de sfeer van onverdraagzaamheid tegenover progressisme en non-conformisme die in de VS de kop opstak met de Amerikaanse intrede in de Eerste Wereldoorlog, waarbij vanuit pacifisme aan de goede zin van die interventie kon worden getwijfeld, zal Beard zich in 1917 gedwongen zien ontslag te nemen aan de Newyorkse Colum- | |
[pagina 351]
| |
bia University. ‘Columbia's delivrance’ schreef The New York Times bij die gelegenheidGa naar eind(2). Wie nu in Philadelphia, in de staat Pennsylvania, recht tegenover Independence Hall in een paviljoentje de Liberty Bell gaat bekijken, de klok waarmee indertijd de onafhankelijkheid werd afgekondigd, zal daar een gids vrij lyrisch horen doen over hoge vrijheidsidealen, een ritueel uit de Amerikaanse vrijheidsreligie. Beard heeft nooit geleefd. In de National Archives in Washington D.C. zijn de originele Charters of Freedom te bezichtigen, zijnde de Declaration of Independence, de Constitution en de Bill of Rights. Door onzorgvuldige behandeling van de documenten in vroegere tijden werd de inkt fel afgebleekt waardoor de tekst nog nauwelijks leesbaar is. De aandacht van de bezoekers wordt dan ook vooral getrokken op de manier waarop de met helium gevulde bronzen kisten, waarin de documenten worden bewaard, bij gevaar zes meter diep onder de grond in een bunker van gewapend beton kunnen verdwijnen. En weet u waarom er in Washington geen hoge bouwwerken staan? Omdat er in het federale District of Columbia een wet bestaat waarbij het verboden is gebouwen neer te poten die hoger zijn dan het Washington Monument, een witte, obelisk-vormige piek die ruim 150 meter de lucht inpriemt. Dit soort formalismen, bedoel ik. Maar vormen moeten een inhoud krijgen. Om te weten welke inhoud de populaire (en blijkbaar ook officiële) Amerikaanse geschiedenisvisie stoffeert, reizen we van Washington bijna 200 kilometer naar het zuiden, naar Williamsburg, in de staat Virginia. Het landschap is prachtig in dit naseizoen, veel groen op glooiende hellingen (we passeren Mount Vernon), kortgemaaide grasvelden wijzen op duidelijke Britse invloeden. Williamsburg was ooit de hoofdstad van de grootste Engelse kolonie in Amerika; het werd tegelijk één van de voornaamste haarden van revolutionair verzet tegen de Britten. Het stadje dateert van de zeventiende eeuw en werd één van de eerste urbanistisch geplande steden op het nieuwe continent. Het oude centrum, dat nu Colonial Williamsburg wordt genoemd, werd in zijn laat-achttiende-eeuwse stijl gerestaureerd; 88 gebouwen zijn origineel, een vijftigtal andere zijn reconstructies op basis van teruggevonden plannen. De gehele restau- | |
[pagina 352]
| |
ratie werd gefinancierd door John D. Rockefeller jr., bekend bezitter van veel geld, die in 1926 met het goede werk begon. Het valt op dat de restauraties in Mount Vernon en Williamsburg ongeveer tegelijkertijd begonnen. Was het historisch werk van Charles E. Beard controversieel, door zijn wetenschappelijk gehalte kon men er moeilijk naast kijken, temeer daar hij volgelingen kreeg met een progressieve historische stroming (die van de New History) aan de universiteiten, die zich allen kantten tegen de hagiografische en idealistische tendenzen die de Amerikaanse geschiedenisbeoefening in de negentiende eeuw kenmerkte. Wilden Rockefeller en de vrouwenbond van Mount Vernon tegen deze ‘vergiftiging van de geesten’ een dam opwerpen met het promoveren van een ‘ander’ geschiedenisbeeld, dat door zijn populair karakter veel gemakkelijker toegankelijk was dan wetenschappelijk werk met voetnoten? Men kan het zich afvragen. De gebouwen in Colonial Williamsburg omvatten woonhuizen, cafés, restaurants, winkels, een apotheek, een kapper, een bakker, een drukker, een munitiedepot, een Courthouse, een kerk, een paleis van de gouverneur, enzovoorts. De bedoeling is wat leven te brengen in de historische brouwerij. Er lopen in achttiende-eeuwse kledij gestoken meisjes in rond, paarden trekken open koetsen door de (niet geplaveide) straten, op een avond ben ik, onder het verorberen van aardnoten, in de King's Arms Tavern punch gaan drinken, op zaterdag trekken de fifers and drummers erop uit, op gezette tijden wordt met het kanon geschoten, enzovoorts. Niets is echt, het lijkt alleen maar zo. Een flink pak van de drieduizend werknemers in deze historische fancy-fair bestaat uit beroepsacteurs. Hier wordt toneel gespeeld, het is allemaal cinema. Wie het volledig heropgebouwde Royal Governor's Palace wil bezoeken, wordt niet zomaar rondgeleid in het gebouw, welneen, de bezoekende groep moet de rol spelen van een stelletje morrende burgers uit het naburige Jamestown, dat een petitie komt afgeven waarbij het zijn ongenoegen wil uiten omdat de gouverneur, Lord Botetourt, iets van plan is met het tolhuis van Jamestown. Elk wordt verzocht zijn rolletje mee te spelen in dit spektakel, en wordt zo het hele paleis rondgeleid. Alles wordt heel nadrukkelijk voorgesteld, als varianten op de bekende ride into the past, waar | |
[pagina 353]
| |
in onze oude steden (maar ook in pakweg New York) de mogelijkheid toe bestaat. Een dergelijke vorm van nadrukkelijkheid bestaat overigens ook in Mount Vernon. Alsof het bordje ‘voorraadkamer’ bij een gebouwtje niet volstond, moesten er hoogstnodig wat plastic hammen en worsten aan het gebinte worden gehangen. En ofschoon iedereen wel weet hoe een haard in een keuken eruit ziet, achtte The Mount Vernon Ladies' Association of the Union het toch noodzakelijk er een elektrisch lichtje in te installeren, om de illusie van brandende houtblokken op te wekken. De illusie. Als men de vergelijking moet maken met televisie, dan is Mount Vernon of Colonial Williamsburg docu-drama, een op ware feiten gebaseerd verhaal, dat deze feiten moet duidelijk maken. Zoals sommige historische romans, of geromanceerde biografieën. Wat in Amerika's historische plekken gebeurt, is het benadrukken van pittoreske feitjes, waarbij elk zingevend kader wegvalt. Bovendien wordt niets aan de fantasie van de bezoeker overgelaten, men wordt met details doodgeslagen: het vuur in de haard hoeft men er al niet meer bij te denken. Zelfs van een minimum aan abstrahering is absoluut geen sprake. De geschiedenis heeft hier geen zingeving naar het heden meer, de bezoeker kan zich slechts aan het verleden overgeven en erin verdrinken, het verleden zoals het hem wordt opgedrongen. Het is datzelfde verleden van de heroïsche dagen, van de onbaatzuchtige patriotten, het is hier dat ‘the spark of liberty smouldered and burst into flame’ zoals een brochure meldt. Geschiedenis wordt gereduceerd tot een decorum voor de grote idealen. Het is deze romantiek, dit pittoreske, dit nostalgische, deze hang naar voorbije roemrijke dagen, die nooit hebben bestaan, die jaarlijks door één miljoen Amerikanen wordt ondergaan. Colonial Williamsburg is een Hollywood-decor. De geproclameerde idealen kunnen slechts tegen een dergelijk echt lijkende, maar in wezen totaal fake zijnde achtergrond floreren; het is onmogelijk om aan de materiële getuigen van het verleden een andere interpretatie te geven. Het is bekend, onbaatzuchtige idealen versluieren het bestaan van belangen en van de machtsstrijd tussen belangengroepen. Slechts in een gemeenschap van gekken en heiligen immers kunnen idealen en absolute tolerantie bestaan. | |
[pagina 354]
| |
Het was nacht en koud in Washington toen ik in het Thomas Jefferson Memorial deze inscriptie zag staan: ‘I have sworn upon the altar of God eternal hostility against every form of tyranny over the mind of man’. Post scriptum. Gecharmeerd door de soms schattige prullaria in de winkeltjes van Colonial Williamsburg heb ik er een pakje tabak (‘Best Virginia’) gekocht in de Pasteur-Galt Apothecary Shop. ‘Patrons and Others may rest assur'd that this TOBACCO has been withdrawn from Casks upon which all Excises and Impots have been paid’, staat erop. Thuisgekomen opende ik de papieren verpakking en haalde er een cellofaanzakje uit, gevuld met sterk geurende tabak en bedrukt met een Schots ruitjesmotief en met de tekst ‘Manufactured by Philip Morris, Inc.’. Het léék echt, dat wel. |