Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35
(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdTantes: Cyriel Buysses meesterwerk?Toen Cyriel Buysse in 1924 Tantes liet verschijnen was dit zijn eerste roman die in Vlaanderen werd gedrukt en niet meer uitsluitend in Noord-Nederland was uitgegeven, zoals voorheen het geval was. Het feit is niet onbelangrijk: Buysse kreeg van dan af ook een lezerspubliek in Vlaanderen, hij werd er althans niet meer ongenadig afgewezen of nadrukkelijk doodgezwegen. Toch zou hij vrij kort daarna, in 1927, nog af te rekenen hebben met een zeer scherpe aanval in de invloedrijke Boekengids.Ga naar eind(1) Hij werd er veroordeeld als een ‘perverse decadent’ en over zijn werk werd een banvloek uitgesproken die zijn invloed zeer lang zou laten gelden in katholieke bibliotheken. Het virulente, eenzijdig sombere natu- | |
[pagina 332]
| |
ralisme was Buysse op dat moment nochtans al vrij lang ontgroeid: zijn zwartgallige kijk op de wereld had omstreeks 1905 al plaatsgemaakt voor een veel mildere levensvisie, getemperd door meewarige of liefdevolle ironie, terwijl de naturalistische schrijftrant was overgegaan in verschillende vormen van realisme: anekdotisch realisme én psychologisch realisme. Tantes bracht dus een kortstondige kentering in de waardering van Buysse: de roman werd in de eigentijdse kritiek vrijwel unaniem verwelkomd als een belangrijk boek, ofschoon het in het geheel van Buysses werk in feite niets nieuws bracht. En ook nu nog, nu de sterk vooringenomen, niet literair maar alleen levensbeschouwelijk gemotiveerde bezwaren niet langer op grote schaal aan het lezerspubliek worden opgedrongen, ook nu nog worden juist deze Tantes algemeen als Buysses meesterwerk beschouwd. Men hoeft het daarmee niet eens te zijn, zonder met deze restrictie af te willen dingen op de representatieve betekenis van het boek: Tantes is inderdaad karakteristiek voor het klassiek-beheerste realisme van Buysses latere romans. En het is hoe dan ook de roman Tantes die de eer heeft gekregen als een afzonderlijke herdruk uit het Verzameld werk te worden gelicht. Uitgeverij Manteau, uitgeefster van Buysses Verzameld werk, heeft deze aparte overdruk uit deel 3 laten voorafgaan door een vrij uitvoerige inleiding van de hand van de bekende criticus Kees Fens. Met de belangstelling voor en in de marge van het Verzameld werk, belangstelling waartoe ook de Noordnederlandse auteur en criticus Jeroen Brouwers op zijn eigen, heftig stelling nemende en polemische manier in niet geringe mate heeft bijgedragen, is Buysse nu wel aan een definitieve herwaardering toe. Met de voltooiing van dit Verzameld werk, voorzien voor 1982, d.i. meteen ook het jaar waarin het 50 jaar geleden zal zijn dat de schrijver overleed, zal het ook mogelijk worden dit werk op zijn juiste waarde te schatten dank zij de nodige historische afstand, én dank zij een overzicht van het geheel van zijn werk - veel is immers onbekend gebleven omdat het nooit herdrukt of niet gebundeld werd. Het is niet onwaarschijnlijk dat van dan af de belangstelling kan worden verschoven naar het vroege, naturalistische werk van Buysse, dat op de uitzondering na van Het recht van de sterkste en van Het gezin Van Paemel, bij het grote publiek van vandaag weinig bekend is. Het gaat om werk afkomstig van een Vlaming die zich tijdelijk distantieerde van zijn vriendenflaminganten en die bovendien nietkatholiek, in sommige details van zijn werk zelfs ronduit anti-klerikaal bleek te zijn: elementen te over dus opdat ‘men’ hem zou afwijzen, ook al was het veeleer Buysses naturalistische schrijvershouding die ‘men’ niet-sympathiek kon vinden. Streuvels, die 12 jaar jonger was dan Buysse en het bij de publieke opinie veel beter deed, vatte vermoedelijk wel het oordeel van een grote groep tijdgenoten samen toen hij bij de begrafenis van Buysse in zijn dagboek het volgende noteerde: De 29ste juli de begrafenis bijgewoond van Cyriel Buysse. Die was mij minder sympathiek omdat ik in hem altijd iets van de voorname mijnheer heb ontwaard die van uit de hoogte op | |
[pagina 333]
| |
zijn dorpsgenoten neerzag en ze in gewild minder gunstige gedaante heeft beschreven. Hij was anders een uitstekende verteller, met fijne observatiegeest, maar bleef altijd laag bij de grond. Tegenover deze opinie stond echter die van een andere groep lezers, onder wie Achilles Mussche getuigde: Neen, niet uit literair snobisme, niet terwille van de schilderachtige effecten heeft Buysse zich naar het kleine volk toegekeerd. Wel zag hij, vanzelfsprekend, hun kant van onvervalschte natuur en feilen kleurrijkdom - hoe zou hij anders artiest zijn geweest? - maar hij hield er niet van bloot als modellen, hij had ze lief als menschen, als een soort van verloren broeders. En daarom, omdat hij ze broederlijk liefhad, heeft hij nooit de behoefte gevoeld ze schooner te maken dan ze in hun naakte werkelijkheid waren.Ga naar eind(2) De waarderingscurve van Buysse vertoont inderdaad een beeld van tegenstellingen en van een moeizame, complexe ontwikkeling. Maar daarover wil ik het hier verder niet hebben. Het volstaat te constateren dat Buysses eerherstel zich inmiddels volledig heeft voltrokken, óók in milieus die hem vroeger afwezen: niet alleen werd een aanzienlijke keuze uit zijn werk al op grote schaal verspreid door de Reinaert-uitgaven in de vorm van 4 omnibus-boeken, maar ook werd ‘de pittige antiklerikale saus’ waarmee Buysse bijv. een roman als 'n Leeuw van Vlaanderen overgoot, bij het verschijnen ervan in het Verzameld werk op zeer veel begrip onthaald in een toonaangevend katholiek tijdschrift.Ga naar eind(3)
Tantes, zoals gezegd verschenen in 1924, is het eerste van een reeks van drie boeken die duidelijk samen horen, ofschoon ze geen trilogie vormen. Met de twee volgende romans, Uleken (uit 1926) en De schandpaal (uit 1928) vertoont Tantes inderdaad opvallende gelijkenissen, zowel in de inhoud als in de structuur. In ieder van deze romans heeft Buysse nl. het contrast uitgewerkt tussen oud en jong, hij heeft twee generaties geconfronteerd en deze tegenstelling in Uleken en in De schandpaal bovendien uitgebreid door ze te enten op de tijdsomstandigheden: daar gaat het om een voor-oorlogse en een na-oorlogse generatie, om de tegenstelling tussen de oude en de nieuwe tijd. De confrontatie tussen generaties vormt het centrale motief in de drie boeken en is als thema ook karakteristiek voor de latere Buysse. In de drie romans wordt dit centrale motief ook structureel op dezelfde manier uitgewerkt: de opbouw van het handelingsverloop is gebaseerd op de ontwikkeling van contrasten en parallellen. Deze techniek is bij Buysse zeker niet nieuw - hij maakte er ook gebruik van in vroeger werk, zoals bijv. zeer duidelijk in Het leven van Rozeke van Dalen en in Op 't Blauwhuis, maar in de latere romans is het procédé veel strakker toegepast en centraal gesteld. In Tantes is de structuur het duidelijkst; men kan ook zonder overdrijven zeggen dat ze bijzonder doorzichtig is. De roman opent met een lange expositie, een knap uitgeschreven scenisch tafereel, waarin alle elementen die de geschiedenis vormen en ook alle personages worden geïntroduceerd. De handeling zet in op het moment dat het huwelijksfeest van Max Dufour ten einde loopt: alle belangrijke figuren zijn aan- | |
[pagina 334]
| |
wezig en de onderlinge verhoudingen meteen verduidelijkt. Naast mijnheer Dufour, de vader, zijn er zijn drie zusters, de Tantes, die in een jongere versie en met andere voornamen al aanwezig waren in Buysses autobiografische roman Zoals het was... (1921). Ze worden hier nadrukkelijk getypeerd, met een paar rake maar stereotiepe trekjes, die verder ook telkens terugkomen. De oudste, Clemence, is hard en stug. Tante Estelle daarentegen is goed en zacht en liefelijk. Haar leven is lang ontredderd geweest door een pijnlijk liefdesverdriet. De jongste, tante Victoire, ziet eruit alsof ze de oudste was: ze is lastig, bleek en lelijk, en heeft een grote, voortdurend door een vals gebit blazende mond. Deze drie zure, karikaturaal getekende verbitterde oude vrijsters zwaaien de plak in de familie: zij zijn namelijk rijk en dreigen met onterving wie niet aan hun normen van deugdzaamheid en fatsoen beantwoordt. Tegenover deze rijke kwezels wordt, volledig parallel, het jongere stel van de nichtjes geplaatst, de zussen van Max: Clara (30), Adrienne (29) en Edmée (25) hebben al sinds lang de rijpe, huwbare leeftijd bereikt. Tegelijk wordt Max' boezemvriend Raymond geïntroduceerd, die tijdens de feestmaaltijd zit tegenover Adrienne, d.i. de mooiste van de drie zussen, die een heimelijke verliefdheid voor hem koestert. De combinatie is goed gekozen: de tragische ontwikkeling van het verhaal zet immers in op het moment dat Max, door zijn huwelijk, ontsnapt aan de verstikkende dorheid van het eenzame bestaan in het dorp en dat de meisjes als gevolg hiervan tot het inzicht komen dat ze in ‘hopeloze eenzaamheid en verlatenheid’, in ‘de triestheid en verveling van het ogenblik’ alleen maar kunnen verworden tot een tweede stel Tantes. Ook hier werkt Buysse een bekend motief uit: pogingen om los te breken uit de bekrompenheid en dorheid van de bourgeoisie, de gegoede burgerij op het platteland, waren al uitvoerig aan bod gekomen in zijn vroeger werk, o.m. met zeer heftige, hartstochtelijke aanvallen in Sursum corda (1894) en veel milder, ironischer in de novelle ‘De steunpilaren der “Ope van Vrede”’ (uit: Tussen Leie en Schelde). Aan de zes juffrouwen Dufour wordt echter een compensatie verleend: hun enige troost en toevlucht was de kerk, die zij trouw tweemaal per dag bezochten - zo trouw en geregeld, voegt Buysse eraan toe, als de notabele drinkebroers hun vaste herbergen bezochten. In de kerk vinden ze een dieper leven, daar vinden ze ‘een soort bedwelmende, mystisch-sensuele extase’ (p. 31). Het parallellisme (tussen de tantes en hun nichtjes) en het contrast (tussen de broer en zijn zussen) zijn in dit eerste uitvoerige tafereel volledig gepresenteerd en meteen ook de inzet van de handeling: de scène sluit af met een uitbarsting van verzet bij het oudste nichtje. Het verhaal wordt verder vrij snel en sober verteld. Max en zijn echtgenote Marie sturen berichten van hun huwelijksreis, waarbij ze o.m. een bijzonder indrukwekkend bezoek aan de Paus brengen en waarvan ze al even indrukwekkende gezegende rozenkransen - voor de Tantes - meebrengen. Parallel en contrastief wordt de handeling voortgezet door Max' vriend Raymond, een vrijgezel, die verneemt | |
[pagina 335]
| |
dat Adrienne op hem verliefd is en die zich door dit eenvoudige bericht voor haar begint te interesseren. Hij zoekt toenadering, wat opzien baart in het dorp en stuit op de onwil van de zussen en van broer Max, en ook, belangrijker, van de Tantes. Adrienne zal uiteindelijk ongeneeslijk krankzinnig worden, net vóór ze de bevrijdende vlucht, samen met Raymond, weg uit haar gruwelijke bestaan van dagelijkse banaliteit kan verwezenlijken. In de lijn van het naturalisme ligt het voorstellen van dit lot als een noodlot: ‘Een somber noodlot had het zo gewild’ (p. 125), - zo laat Buysse Raymond denken - maar de uitwerking van dit op zich vrij melodramatische, in ieder geval tragische gegeven, is niet meer naturalistisch maar veeleer realistisch omdat het geheel zeer sober is gehouden. Het wroeten in de duistere diepten van de door liefde of anderszins verstoorde ziel, zo kenmerkend voor de naturalistische roman rond de eeuwwisseling - we hoeven hier slechts te denken aan Couperus' Eline Vere, aan Frederik van Eedens Van de koele meren des doods, aan Van Deyssels Een liefde, aan Buysses eigen Mea culpa, Wroeging of Het volle leven - de ‘studie’ van het pathologische geval als apart literair genre is hier ontdaan van zijn voorheen gebruikelijke rijkelijk gedetailleerde stoffering met psychologische analyse. De karakters zijn niet meer uitgediept, maar eerder schraal, zelfs stereotiep getekend, een schematische typering die dan nog wordt geaccentueerd door de parallellen en herhalingen. De milde levensvisie van de rijpere Buysse laat bovendien ruimte voor verzet tegen het noodlot: in Clara is inderdaad de opstandigheid ontwaakt en zij zegt de Tantes in een opwelling van verkropte emoties de waarheid: zij, de Tantes, hebben zich vergist in hun veto tegen een liaison van Adrienne en Raymond, maar hun oordeel werd ontzien uit berekening. Het moment van de waarheid kent echter een open einde: Max, die meent voor zijn politieke carrière het fortuin van de Tantes nodig te hebben, holt ze achterna en de beide zussen blijven snikkend achter. De kracht van dit verhaal ligt in zijn beperking: Buysse suggereert meer dan hij uitschrijft en ironiseert de gehele toestand op een zeer subtiele manier. De oude vrijsters en zelfs het jongere stel nichtjes zijn ongetwijfeld karikaturale figuren, maar toch niet lachwekkend omdat ze in hun onmacht tragisch zijn. Ook de almacht van de pastoor over de kwezels en, vooral, de almacht van het fortuin, d.i. de basis van de almacht van de Tantes, wordt met lichte, afstandelijke ironie gesuggereerd. In het centrum van de romanwereld van Buysse staat dus de mens, de mens met zijn gebreken en zwakheden, de mens in zijn strijd om een menswaardig bestaan. En deze strijd is bij Buysse niet een strijd met of tegen de natuur, maar een strijd van de mens met de mens, een strijd tegen sociale of morele, psychologische onderdrukking. Het kan dus wel enigszins misleidend, of op zijn minst onrechtvaardig worden genoemd, dat juist in de inleiding tot deze roman, typisch een roman van het psychologisch realisme, nadrukkelijk aandacht wordt gevraagd voor het feit dat de Natuurvisie van Buysse niet dezelfde mythische, alles beheersende macht of kracht heeft als bij | |
[pagina 336]
| |
Streuvels. Dat is inderdaad ook zo. Maar dat bij Buysse ‘Natuur meestal hoogstens decor (is), maar niet mede de kracht die leven en lot van de roman- of verhaal-figuren bepaalt, als bij Streuvels, in wiens werk alles in één groot verband is opgenomen’, zoals door Kees Fens in zijn inleiding tot Tantes wordt aangestipt (p. 7), lijkt op juist deze plaats weinig relevant, indien het al correct zou zijn. Want de natuur is bij Buysse een deel van de kosmos waarmee de mens zelf, die centraal staat in Buysses romanwereld en wereldbeeld, in harmonie is of waarin hij zijn stemmingen projecteert. Zijn natuurlijke omgeving is vaak in overeenstemming, maar dikwijls ook in tegenstelling met zijn stemmingen. De natuur mag dan wel illustratief zijn in Tantes, of fraai maar vrijblijvend zoals Fens het stelt (p. 17), er zijn daarentegen vele voorbeelden in ander werk van Buysse waarin hij zijn vreugde om de rijkdom van de natuur jubelend en verheerlijkend heeft uitgeschreven, zoals in de novelle Lente, in de vele korte stukjes gebundeld in Stemmingen, in het lyrische dagboek Zomerleven, waarin Buysse van de eerste tot de laatste bladzijde als natuurmens aanwezig is. Ook zou hier kunnen gewezen worden op aangrijpende natuur-bladzijden in zijn romans, zoals in Het leven van Rozeke van Dalen, en vele andere. De steeds terugkerende vergelijking met Streuvels lijkt dan ook ietwat geforceerd en ook wel onnodig: ze laat weliswaar blijken welk kosmisch levens- en natuurgevoel bij Streuvels wel en bij Buysse niet aanwezig zou zijn geweest, maar ze maakt niet duidelijk waarin de grootheid van het schrijverschap van Buysse dan wél ligt: namelijk in zijn echtheid, in zijn machtige greep op het leven en op de mens, die hij uitbeeldt in al zijn aspecten: in zijn verdierlijking en in zijn morele foltering, in zijn primitieve of naïeve eenvoud en in zijn complexiteit.
anne marie musschoot Cyriel Buysse, Tantes. Ingeleid door Kees Fens, Antwerpen/Amsterdam, Elsevier Manteau, 1981, 136 p.
Een licht gewijzigde versie van deze tekst is ook opgenomen voor BRT 3. |
|