witte aarden kan, maar hij gebruikt die tegelijkertijd als urinoir of drinkt er zelfs de urine van Anna uit. Het naakte lichaam van Anna heeft in de eerste plaats een esthetische funktie, nl. als model, maar daartegenover staat dan weer het ingetoomde verlangen naar datzelfde lichaam als zinnelijk liefdesobjekt. Ook de plotse opwelling waarin Anna de ik-figuur op een brutale wijze tot een ejakulatie dwingt (p. 89), staat in felle tegenstelling tot de verfijnde en gracieuze manier waarop ze zich weet te ontkleden.
Kontrastwerking is in het werk van Wolkers altijd al een belangrijk gegeven geweest, waaraan de tekst niet zelden zijn tragiek en dynamiek ontleende. In Brandende liefde ligt het hoogtepunt op het ogenblik dat de zwangere Anna staat te poseren naast het bed van de pas gestorven vader Bonnema, waarvan zij denkt dat hij slaapt (p. 187, cfr. p. 159). De paradox van leven en dood wordt hier een ogenblik getranscendeerd, op het artistieke niveau. De hoofdfiguur bedenkt namelijk dat;
De mens moet doodgaan voor de kunstenaar leeft (p. 185).
En daarmee is meteen het eigenlijke thema van de roman aangegeven. Kunstbeoefening is hier geen vrijblijvende bezigheid, maar is dé manier bij uitstek om een absolute zuiverheid te bereiken die vanuit haar authenticiteit en autonomie een eigen draagkracht gaat ontwikkelen. In die zin lijken mens en schilder twee entiteiten te zijn van één individu. Wanneer hij alles klaarzet om de gestorven chirurg te schilderen wiens ogen nog de ‘verschrikking van het lege’ (p. 186) uitdrukken, weet hij zijn angst en afkeer te overwinnen, want:
Ik bekeek het van een afstand, al weer als een schilder. Alsof ik met de opstelling van een stilleven bezig was. (p. 186)
De existentiële bevrijding die in vroeger werk vooral een afrekening met het verleden betekende, ontstaat nu door een evenwichtige verhouding tussen mens en artiest, tussen leven en kunst.
Daartegenover staat een anti-figuur, nl. de Van Gogh-baard, die holle praatjes verkoopt over zijn heilige roeping als kunstenaar waarvoor alles en iedereen moet wijken, maar die in de nabijheid van de dode die hij wil tekenen, in een huilbui uitbarst en misselijk wordt, waardoor hij niet tot een artistieke kreatie komt. Tenslotte begint hij dan ook een kommercieel kitch-atelier waarbij hij zelf zijn handen niet meer hoeft vuil te maken aan verf, maar dat hem wel heel wat geld oplevert. Het is duidelijk dat de twee entiteiten elkaar hier niet langer in evenwicht houden en dat de materiële belangen van de mens primeren op een waarachtige, artistieke bevrediging.
Symbolisch wordt het wanneer de ik-figuur de oude chirurg tot aan zijn dood begeleidt en enkele dagen later in zijn schildersatelier (!) het kind van Anna ter wereld helpt brengen (p. 215 e.v.). De paradoxale relatie tussen kunst en leven die enerzijds afstandelijkheid, maar anderzijds weer nauwe betrokkenheid, engagement en vooral authenticiteit impliceert, wordt ook letterlijk weergegeven door de hoofdpersoon wanneer hij het volgende tot de Van Gogh-baard zegt: