| |
| |
| |
Marc Galle
11 juli 1980
Naar aanleiding van de 11-juliviering moeten nu eenmaal toespraken worden gehouden. Mij is de eer al dikwijls te beurt gevallen om ergens in Vlaanderen te worden uitgenodigd om te spreken over wat de inleiders dan plegen te noemen: het Vlaanderen van morgen.
Telkens weer heb ik er de nadruk op gelegd, dat mijn Vlaamse strijd niet zomaar gericht is op een abstract Vlaanderen, verdoezeld achter vendelzwaaien en gezang - hoe graag ik die ook zie en hoor -, zonder een reële inhoud die mijn algemeen levensdoel - het algemeen belang te dienen - benadert.
Het Vlaanderen dat VMO en tutti quanti willen, interesseert me niet (doet me wel rillen), ook dat niet van degenen die alleen hun eigen aandelen willen doen renderen, met staatshulp als het kan, die de putten van het privé-initiatief moeten vullen, die willens of nillens werden gegraven. Bij de bespreking van het zeer belangrijke dossier Intergem is eens te meer gebleken dat er voor het algemeen belang problemen rijzen die kunnen wedijveren met die van de faciliteitengemeenten. Alleen de S.P. heeft dit algemeen belang in de intercommunales consequent verdedigd, de P.V.V. was ook consequent bij de verdediging van de privé-belangen, de C. V.P. heeft zelfs geen last gehad van de lippendienst van ACWACV en stemde mee het algemeen belang weg. De V.U. stemde ondanks een congresbesluit verdeeld. Het fata morgana van een progressief front in Vlaanderen...
Dit en zovele andere dingen die er verband mee houden, zweefden me voor de geest toen ik op 11 juli jl. deze tekst neerschreef.
Wanneer men zich bezint over de toekomst van Vlaanderen, is het resultaat van deze bezinning natuurlijk sterk individueel bepaald.
Ik meen dat deze verschillende individuele reacties kunnen ingedeeld worden in enkele grote categorieën.
Aan de ene kant hebben we de leden van de groep die de huidige
| |
| |
evolutie in de gewestvorming als zeer negatief ervaart. Zij leiden hieruit dan af dat het met de toekomst van Vlaanderen maar somber gesteld is. Zij menen dat de via de grondwetsherziening ontvangen autonomie een zoethoudertje is en dat Vlaanderen op het punt staat zijn ekonomisch en demografisch overwicht te verkwanselen voor wat later zal blijken een hersenschim te zijn. Zij steunen dat oordeel o.m. op berekeningen waaruit ze afleiden dat Wallonië, berekend per inwoner, veel meer uit de staatsruif zal ontvangen dan Vlaanderen. Een Waal zal, ook in de toekomst, net zoals in het verleden, meer waard zijn dan een Vlaming, is hun conclusie.
Aan de andere kant hebben we een volgens mij veel grotere groep die de huidige evolutie wél goedkeurend bekijkt, zonder echter daarom te vervallen in een euforisch hoerageroep.
Een 11de juli is niet het geschikte moment om te polemiseren onder Vlamingen en ik ben dit dan ook niet van plan.
Toch acht ik het nodig mezelf even te situeren binnen de twee geschetste stromingen.
Ik wil vooreerst zeggen dat de huidige Grondwetsherziening en de uitvoerende wetten die eruit zullen voortvloeien, voor mij geen eindpunt betekenen. Ook in de politiek is niets definitief. We zullen dus in de toekomst moeten onderzoeken, aan de hand van de ervaring die we dan toch al zullen hebben met de nieuwe structuren, wat er moet veranderd worden, op welke vlakken wij verder moeten gaan. Intussen echter moeten wij binnen de in de maak zijnde structuren proberen ervan te maken wat ervan te maken is.
Politiek is de kunst van het haalbare op een bepaald moment. En dat is geen defaitistische houding. Wat haalbaar is, hangt immers voor een groot deel af van de macht, de overtuigingskracht en de motivering van de bevolkingsgroep die iets nastreeft.
Ik ben ervan overtuigd dat Vlaanderen thans voldoende sterk is om inderdaad te maken wat ervan te maken valt. En dat is heel wat!
Vooraleer ik daarop inga, zou ik toch kort willen antwoorden op het veelgehoorde argument, dat ik daareven reeds aanhaalde, dat
| |
| |
een Waal nog steeds meer waard is dan een Vlaming. Men doelt hier op de dotaties die door het Rijk naar de verschillende gewesten overgeheveld worden en die het de gewesten mogelijk moeten maken hun eigen politiek op een aantal domeinen te voeren.
Als men als enig criterium het bevolkingsaantal hanteert, ontvangt Wallonië verhoudingsgewijze meer als dotatie dan Vlaanderen. Het is echter absurd te beweren dat de bevolking in dat verband het enige criterium zou moeten zijn. Ik wil hiervan enkele voorbeelden geven. Wanneer een weg moet aangelegd worden, hangt de prijs niet af van het aantal gebruikers van die weg, maar wel van de gebruikte materialen, de lonen van de arbeiders en de natuurlijke hindernissen die moeten overwonnen worden. En men kan toch onmogelijk volhouden dat die verschillende factoren in Wallonië aanleiding zouden geven tot een lagere kostprijs. Integendeel, zou ik zeggen, gezien de vaak grotere natuurlijke moeilijkheden waarmee wegenaanleg gepaard gaat. Kan men bv. zeggen dat het zuiveren van de lucht, of meer algemeen: de strijd voor een zuiver leefmilieu, afhankelijk moet gesteld worden van het aantal inwoners dat erbij betrokken is?
Het lijkt mij dus de evidentie zelf dat men, naast het bevolkingscriterium, andere normen aanwendt om de dotaties te berekenen. En dat het criterium van de oppervlakte van een gewest hiervoor ook verdedigbaar is, lijkt mij duidelijk te zijn.
Laten wij ons dus niet te veel blindstaren op deze dotatiekwestie maar even nakijken wat er allemaal mogelijk zal zijn binnen de nieuwe structuren.
De gewesten krijgen, naast de uitvoerende macht die zij nu reeds hebben, ook een wetgevende macht. Thans hebben uitsluitend de gemeenschappen een wetgevende macht en dan nog op een zeer beperkt domein, nl. de zuiver culturele sector.
In de toekomst zal het mogelijk zijn, naast deze culturele sector, ook een eigen beleid te voeren in wat men noemt de persoonsgebonden materies en een groot aantal grondgebonden, d.w.z. gewestelijke materies. Die gaan van waterbeleid, via afvalstoffen, economische expansie, ruimtelijke ordening, tewerkstelling, leef- | |
| |
milieu, openbaar industrieel initiatief tot de voogdij over de gemeenten en andere ondergeschikte besturen. Het is uiteraard niet de bedoeling op al deze vlakken in detail in te gaan naar aanleiding van deze Vlaamse feestdag.
Het enige wat ik wil zeggen is, dat het van onszelf en enkel van onszelf zal afhangen wat wij met de macht doen die ons zal gegeven worden.
Het Vlaamse front bij de verdediging van de bevoegdheid van Vlaanderen voor alle persoonsgebonden materies in Vlaanderen, dus ook in de randgemeenten met faciliteiten, is een uiting van de vaste Vlaamse wil om zijn bevoegdheden en zijn grondgebied tot het uiterste te verdedigen.
Ook bij de regeling van het Brusselse probleem zal dit Vlaamse front een rol moeten spelen. De gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1982 zullen er immers vlugger zijn dan wij denken en het komt er dus nu op aan ons zo spoedig mogelijk samen te beraden over wat ons te doen staat.
Hierbij zullen we moeten uitgaan van de vaststelling dat in Brussel twee cultuurgemeenschappen samenleven en dat het logisch zou zijn dat zij, elk voor zichzelf, hun eigen toekomst moeten kunnen bepalen.
Daarvoor moeten wij ernaar streven de politieke structuren in Brussel-Hoofdstad, op het vlak van de gemeenten, de agglomeratie, het gewest en de provincie te splitsen zodanig dat de twee gemeenschappen autonoom hun eigen culturele, onderwijs- en persoonsgebonden materies kunnen behandelen.
Bij een 11-juliviering en een herdenking van 150 jaar Vlaamse Beweging lijkt het mij passend te zijn dat ik als Vlaamse socialist, ook even inga op de plaats die de Vlaamse socialisten thans innemen in deze Vlaamse Beweging en op de rol die ze in het verleden in deze Vlaamse Beweging hebben gespeeld.
De Vlaamse Socialisten zijn er zich van bewust dat het harde werk naar een gemeenschapsakkoord toe, een belangrijke versnellingsfase is geworden en wordt in het historische proces van hun plaats in een nieuw België, in Vlaanderen en in de Vlaamse Beweging.
| |
| |
Op de flap van de prestige ‘Encyclopedie van de Vlaamse Beweging’ staat een merkwaardige voorstellingstekst. Men leest er: ‘De Vlaamse Beweging bestaat niet. De term “Vlaamse Beweging” is een fictieve benaming van een samenspel van factoren, een vlechtwerk van historische gebeurtenissen die door de beschouwer moedwillig geïsoleerd worden uit een bredere context: de geschiedenis van Vlaanderen, of, nog ruimer, de geschiedenis der Nederlanden’.
Dit is een prachtige, zeer lucide, erg volwassene en m.i. Volmaakt correcte verklaring. Zo iets is echter nog uiterst zeldzaam in Vlaanderen en het kwam alvast niet tot uiting in de conceptie van deze volumineuze uitgave, die zowat als de gezaghebbende ‘who's who’ wil doorgaan voor iedereen, die gisteren en vandaag belangrijk geacht werd en wordt in de Vlaamse Beweging. Neen, ondanks de mooie en intelligente uitgangsverklaring, kan men er in de keuze en in de totaliteit van de meeste notities niet ontkomen aan vooringenomenheid, historische gelijkhebberij en bekrompen perspectiefvernauwing van wat klassiek als ‘Vlaamse Beweging’ omschreven wordt.
Ook vandaag, zeker vandaag, draagt het grote en felle debat over het gemeenschapsakkoord de sporen van deze perspectiefvernauwing. En wanneer de Vlaamse socialisten met kracht en vertrouwen hun plaats innemen in deze nieuwe versnellingsfase, dan komt er toch ook in hun rangen een diepgaande bezinning op gang. Een bezinning over de oorzaken van deze perspectiefvernauwing. Een bezinning over hun rol en hun aandeel erin.
Laten we beginnen met een vaststelling, een bekentenis misschien. Breed genomen is in de socialistische rangen laat, misschien te laat, het bewustzijn gegroeid dat de Vlaamse Gemeenschap een deel is van een multinationale staat, die met zijn unitair karakter te lang de wezenlijke noden van de multinationaliteit heeft ontkend en afgeremd. Het is voor de constructieve sereniteit van dit debat en voor de wil om morgen een gemeenschapsakkoord in ons reëel politiek gedrag waar te maken, nodig om bij deze bekentenis stil te blijven staan.
Er is reeds zeer veel geschreven over een zogenaamde wanverhouding tussen de Vlaamse Beweging en het socialisme.
| |
| |
Het gaat eigenlijk altijd over hetzelfde: men wil wel al aannemen dat de Vlaamse Beweging in essentie een sociale beweging is, maar de socialistische arbeidersbeweging zou dit niet, of althans met onvoldoende consequentie, hebben ingezien. Deze basisredenering heeft in onze literatuur over de Vlaamse Beweging veel nuances. Soms is het een schuldig vingerwijzen: de socialistische beweging zou buiten en zelfs tegen de Vlaamse Beweging ontstaan en ontwikkeld zijn. De Vlaamse Beweging is hier een soort magisch-historisch begrip, een idealistisch referentiepunt waarop men kan steunen om vandaag meer achtenswaardigheid en meer aanspraak op leiderschap te verkrijgen in een Vlaanderen dat op talrijke vlakken zelfstandig wordt.
Soms is het een manier om aan te duiden dat andere volksbewegingen, zoals bv. de christen-demokratie, beter zouden ingezien hebben dat ze zich bij de basiseisen van de Vlaamse Beweging moesten aansluiten.
Soms is het een uitdrukking van spijt, zoals we het lezen bij de Noord-Nederlander Willemsen, die in het langs elkaar glijden van flamingantisme en socialisme mede de verklaring zoekt van het geringe aandeel van de Vlaamse Beweging in de doorbraak van de demokratie.
Ik wil hier geen poging ondernemen om een andere waarheid te formuleren. Wanneer ik echter in mijn bibliotheek de grote reeks werken over de Vlaamse Beweging bekijk, kan ik - met alle oprechte waardering voor het werk van de meeste flaminganten-historici - niet anders dan sommige fixaties betreuren, van waaruit men steeds opnieuw vertrekt. Ik zie gelukkig vele tekenen die erop wijzen dat een andere generatie historici - zowel uit Leuven en Gent als uit Brussel - ook in het gelid treedt en gaat schrijven zoals de nog niet gerealiseerde wensdroom op de flap van onze dikke zwart-gele encyclopedie. Er is nog veel werk te verrichten om te ontgroeien aan een mentaliteit, die reeds talrijke generaties Vlamingen een soms onzinnige politieke energie heeft doen gebruiken vanuit een mooi, maar vaak steriel idealisme dat vendels zwaait, steeds heilig verontwaardigd is en zijn land laat beminnen zonder de sociale, economische en mentale grondlijnen te kennen
| |
| |
waaruit maatschappelijke beslissingskracht groeit. Een mentaliteit, die leidt tot de politieke leegheid, die men hier en daar op klevers kan lezen: ‘omdat ik Vlaming ben en daar ben ik fier op’.
De Vlaamse Socialisten willen zeer kritisch hun historisch handelen bekijken en analyseren, maar zij willen dit niet afwegen tegen een historische mythe, waaruit zij onze historische schuld en boete moeten afleiden.
In de lijn van deze bredere visie heb ik de meesterlijke studie van Jan Craeybeckx, de V.U.B.-hoogleraar, gelezen, over ‘Arbeidersbeweging en Vlaamsgezindheid’.
Hij komt er tot de geargumenteerde vaststelling dat de arbeidersbeweging in haar geheel inderdaad lang afzijdig of vrij onverschillig is gebleven t.a.v. de Vlaamse Beweging, die zij beschouwde als een aangelegenheid voor burgers en intellectuelen. Dit betekent allerminst dat deze arbeidersbeweging (in haar geheel en de socialistische in het bijzonder) geen groot aandeel heeft gehad in de groei naar Vlaamse gelijkgerechtigdheid in België.
Het gaat erom dat de Belgische Werkliedenpartij de nationale kwestie niet bewust heeft geïntegreerd in de sociale strijd omdat de Vlaamse Beweging met haar sterk kleinburgerlijke inslag zelf geen eigenlijke nationale volksbeweging werd, zoals in Polen, Bohemen, Catalonië of Ierland.
Men kan er niet onderuit te moeten vaststellen dat in de grote doorbraak van de politieke democratie, tussen 1890 en de Eerste Wereldoorlog, het flamingantisme in zijn maatschappelijke argumenten en gestalte vaak een remmende factor is geweest. De meest bekende flaminganten stonden aarzelend of zelfs ronduit negatief tegenover het enkelvoudig algemeen stemrecht. In het parlement stemden ze niet voor de sociale wetgeving. Voor vele flaminganten kreeg toen het argument van de taal de waarde van een haast religieus instrument, ter vrijwaring van een traditionalistisch cultuurpatroon. Een religieus traditionalisme tegen het socialistische cultuurpatroon van een oprukkende, zich ook emanciperende arbeidersklasse.
Het is in deze generatie dat de enge en dogmatische leuze ‘A.V.V.-V.V.K.’ geboren werd. Flamingant zijn werd dan inder- | |
| |
daad ook ‘volksgezind’ maar ‘volk’ werd gezien als een onhistorisch en konservatief beeld van een noest, braaf en politiek onmondig volk.
Het is niet minder waar dat de meeste socialistische leiders - en vooral hier de macht-uitstralende Gentenaars rond vader Anseele - in een tegenreflex zeer slechte bondgenoten zochten door politiek te koketteren met en allianties te zoeken bij franskiljonse liberalen.
Vele jonge, vrijzinnige intellektuelen, die toen dicht bij het socialisme stonden, hebben dit slecht begrepen en verteerd. Het is wellicht een verklaring waarom er vrij veel socialistisch gezinde intellektuelen ook in het activisme terecht kwamen. Daar kom ik dadelijk nog eens op terug. Ik wil nu nog even opnieuw aanknopen bij de gedachte dat de Vlaamse Beweging in de 19de eeuw geen eigenlijke nationale volksbeweging werd. Daar zijn de historici het trouwens wel over eens. Ook H.J. Elias noemt het eerste gedeelte van zijn monumentaal werk ‘Geschiedenis van de Vlaamse gedachte’ en pas het laatste gedeelte, over de 20ste eeuw ‘Geschiedenis van de Vlaamse Beweging’.
Wanneer ik verder mijn politieke beschouwingen over deze materie confronteer met het werk van historici, dan treft het mij dat de klassieke generatie van flaminganten-historici weinig aandacht heeft geschonken aan de fundamentele breuklijn tussen het ekonomisch en cultureel rijke Vlaanderen en het ‘Arm Vlaanderen’ van de 19de eeuw. Ik denk hier aan de diepgaande structurele krisis van de jaren 1840.
De belangrijkste studies daarover waren die van franstalige Belgen en met belangstelling kijk ik daarom uit naar de resultaten van nieuw onderzoek ter zake in het seminarie van de Gentse Hoogleraar Herman Balthazar. Het gaat hier niet om een academisch probleem, maar om een uiterst interessante vergelijking met de achtergronden van onze huidige gemeenschapsdialoog.
Op dat moment dat het unitaire België tot een industriële grootmacht uitgroeide met alle zwaartepunten in Brussel en Wallonië, ging het traditionele Vlaamse economische leven helemaal ten gronde, op een Antwerps handelscentrum en Gents industriecentrum na.
| |
| |
Op dat ogenblik ontstond ook de traditionele Vlaamse Beweging en werd de Vlaamse Leeuw gecomponeerd.
Socialisten zoals Emiel Moyson en de eerste arbeidersleiders hebben toen met alle kracht geprobeerd Vlaamse strijd te binden aan sociale strijd. Het misprijzen van de dichter en Vlaamse socialist Moyson voor de Belgische Kongreskolom, doet mij denken aan het wantrouwen van velen onder mijn Waalse partijgenoten nu, omdat het unitaire Belgische kapitalisme zo weinig heeft gedaan voor de diepgaande structurele krisis waarvan Wallonië nu, 130 jaar na de Vlaamse miserie, het slachtoffer is. Als Vlaams socialist begrijp ik de Waalse socialist en ik voel er mij solidair mee, ook omdat ik in de geschiedenis van Vlaanderen de gevolgen van de economische teloorgang ken.
In de groei van het Vlaamse socialisme na 1850 is het Vlaamszijn een natuurlijk gegeven gebleven, maar steeds minder bleek dit natuurlijk gegeven een band te behouden met wat men ‘de Vlaamse Beweging’ ging noemen. Ik wil er nog één illustratie van geven.
Edmond Van Beveren, die naast vader Anseele, de belangrijkste socialistische voorman werd in het Gentse, was nog geen 18 jaar toen hij als militant in juni 1870 een brief stuurde aan ‘De Werker’, het blad van de Eerste Internationale.
Hij reageerde op een bericht over een meeting te Brussel waar de Gentse leider van de Internationale, Karel De Boos, zou gezegd hebben: ‘Wat kan ons het Vlaams baten? Kan geheel de wereld Frans dan zou onze vrijmaking veel gemakkelijker gaan!’ En de jonge Van Beveren schreef: ‘O broeder dan hebt ge niet rechtzinnig nagedacht: wat kan ons het Vlaamsch baten? Wel, wat is dan ons grootste recht te mogen spreken in onze spraak en bestuurd te worden door menschen die wij verstaan?...
...Gij zelven, mijn broeder, hebt gestreden tegen het schreeuwend onrecht dat ons, Vlamingen en werkers, aangedaan wordt wanneer men ons in eene vreemde taal beoordeelt voor de rechtbanken! Want Vlaamschgezind is volksgezind; willen wij wat winnen, wij mogen tegen de Vlaamschgezinden niet te velde trekken of onverschillig zijn...’
Spijtig genoeg is dit toch gebeurd. De groeiende Vlaamse Bewe- | |
| |
ging liep - sommigen bewust, velen onbewust - rond de eeuwwisseling naast het intense democratiseringsproces. Vele goedmenende, ook sociaal bewogen, flaminganten zijn mede daardoor in een politiek utopia gaan werken en geloven, buiten de zin voor het maatschappelijk haalbare, in een multinationaal land.
Het tekent tot op heden vele flamingantengeneraties, van de onzinnige en duur - veel te duur - betaalde vlucht in het activisme gedurende de eerste wereldoorlog over de valse droom van een autoritaire Vlaamse Staat in de jaren dertig naar de daaruit voortvloeiende collaboratie tijdens de tweede wereldoorlog.
Deze analyse kan misschien op bepaalde plaatsen scherp overkomen voor enkelen maar ik heb ook vraagtekens geplaatst bij een aantal socialistische visies uit het verleden.
Het lijkt mij een kenmerk van de politieke evolutie van de voorbije jaren te zijn, dat de klassieke flaminganten en de Vlaamse socialisten dichter bij elkaar zijn gekomen. Enkelen van de eerste groep hebben ingezien dat zelfs in een Vlaamse autonome staat sociaal-economische problemen kunnen rijzen en dat zij hieraan hun eigen visie moeten aanpassen. De anderen hebben een versnellingsproces ondergaan sinds de splitsing van de unitaire Belgische Socialistische Partij. Het veranderingsproces was echter al voordien begonnen. Zo beleefden wij in een recent verleden dat een Vlaams front, bestaande uit de verschillende partijen, zich solidair opstelde tegenover een aantal franstalige eisen, o.m. in verband met het Brussels randgebied.
Dit lijkt mij de politiek meest realistische oplossing te zijn: solidariteit in de verdediging van de Vlaamse bevoegdheden en het Vlaamse grondgebied, verscheidenheid inzake opinies wanneer het gaat over de voorstellen om binnen de Vlaamse bevoegdheden oplossingen te zoeken voor de eigen interne problemen.
Men kent hierbij mijn voorkeur voor oplossingen die het algemeen belang dienen. Wellicht komt ooit eens de tijd dat we hiervoor een meerderheid vinden. Dan zal de Vlaamse Beweging haar doel totaal hebben bereikt. En zal het fata morgana vervangen worden door een solide Vlaamse natie, waarop we eindelijk ‘trots’ mogen zijn.
|
|