| |
| |
| |
Michel Leclerc
Parafrase
0.
(van Aimer Schumann, de inleiding die R.B. schreef voor het boek van Marcel Beaufils over La Musique pour piano de Schumann; zin-naast, maar holofrastisch, citerend en vertalend; op dezelfde manier uit (i) Roland Barthes, (ii) Fragments d'un discours amoureux en (iii) La chambre claire en uit)
| |
1.
Der hohen Dichterin Bettina zugeeignet, bovenaan het eerste der vijf Gesänge der Frühe, op. 133; de Frühe van de waanzin (Componirt 1853); is de waanzin er eenmaal, dan verandert hij Bettina in Dio-
| |
| |
tima; de uitholling van de omvattende tonica-dominant-kwint door de ongeharmoniseerde natuurtoon, door de daaropvolgende dalende, ijle kwint b-e; de voortzetting van de secunde-stijging a-b in de omkering van een dalende beweging (van e-g-fis naar cis-e-d via d-e-cis, een reminiscentie aan a-b-e), een dalende beweging met een onzeker ritme (e-g-fis: 3/4; maar dan d-e-cis: 3/2?; waarna e-d een gesyncopeerd 3/4 in herinnering brengt, maar de d de aanzet blijkt tot een nieuw 4/4 (d-a-b), door verdere 3/4-draaiingen gevolgd)... Speel het even;
| |
2.
de metonymie van het lichaam voor de tering, de t.b. voor zijn gastheer; de tijd als afwikkelaar der reeks (1934: Hémoptysie; 1941: Rechute; 1943: Rechute; 1945: Pneumothorax...(i), en de symbolisering van het uiteindelijke samenvallen van de vernietigde longen met het volledige lichaam in een metafoor: het teken ∞ zelf, de plotse telescopering van bot en vlees, le déplacement; het stretto, het stricte: de textueel verdedigbare dood, de mooiere engel waartegen niet langer te vechten valt;
| |
3.
‘Goud de piano, als sociaal instrument’
‘goud Schumann is in werkelijkheid’
‘Goud (ook hier, ici encore) laat Schumann’
het goud der voortzettende tegenwerping; het δε; het contrapunt van de kommapunt; der parataxis/hypotaxis (hypo/para... [Parataxis (Adorno over Hölderlin)]; maar toch ook (Or) het ‘hoewel’ daarin, het ‘al...’; de als hypotaxis begrepen parataxis, de hypotaxis die zich als parataxis gedraagt; ...); de minor van het syllogisme (het geschrift dat niets dan minors...);
| |
4.
Adorno dus:
a. | het muzikale subject is anders geworden, het subject van muziek nù is niet dat van de muziek van de 19de eeuw; |
| |
| |
b. | ieder instrument belichaamt, geeft vorm aan een maatschappelijke functie van muziek; |
c. | de technische reproduceerbaarheid van muziek maakt de muziekuitvoering tot een prestatie, iets wat door wedijver bereikt is; |
d. | het luisteren naar muziek wordt niet langer verricht door hetzelfde subject als het uitvoeren van muziek; |
R.B.:
a. | Le sujet humain a changé; |
b. | tout instrument de musique implique une idéologie; |
c. | c'est maintenant, à cause du disque, une virtuosité un peu glacée (...) loin du corps; |
d. | Moi-même, je n'ai commencé à écouter les symphonies de Beethoven qu'en les jouant à quatre mains, avec un camarade aimé, tout aussi passionné que moi; |
(romein van mij, M.L.)
| |
5.
[Le sujet humain]
‘In plaats van innerlijkheid, intimiteit, eenzaamheid wil het’ des musiques collectives, massives, souvent paroxystiques, expres -
(hier draaien we het blad om; wachten voor we weten wat zulke muziek uit-)
zoals die van malère et brouquenère; maar de mens in plaats van het subject van muziek, deze uit zijn kunstsociologisch of semiotisch begrepen deelwerkzaamheid teruggekeerde, deze op zijn Eigentlichkeit teruggevallene (of daarbij ten slotte aangelande?), deze gemak (aise(i)) behoevende; is hij niet de door Mahler toegesprokene (O Mensch...): ‘ich bin so müde...’
‘-drukking van het wij, meer dan van het ik; Schumann is evenwel in werkelijkheid de musicus van...’
| |
6.
[une idéologie]
niet alleen kunstsociologisch, maar ook structureel: het blazen in een pijp, het behameren van een houten kast; het spoor dat het instru- | |
| |
ment in de bespeler nalaat, en dat wertuiglijk tot een idee wordt, en tant qu'elle domine(i);
| |
7.
[Moi-même, je]
het beschouwende subject voert de eigen ervaring als bewijsstuk aan: ‘ik trouwens...’; trouwens: de beschouwing wordt een confidentie, het lichaam van de opsteller tuimelt uit de tekst, schenkt zijn trouw en eist hem op;
| |
8.
[... le musicien de l'intimité solitaire]
‘er zijn veel Wagnerianen, Mahlerianen, maar als Schumannianen ken ik alleen Gilles Deleuze, Marcel Beaufils en mezelf’ en Guyotat?
Guyotat, die in een interview uit Littérature interdite de ontroering evoceert, die Schumanns muziek op hem maakte; die stelt dat Schumann voor hem de belichaming is van de radikale romantiek, die enkel in Duitsland en in de muziek te vinden is
(immers, R.B.: ‘Berlioz is onze enige romantische schrijver’)
; die met één hand Eden, Eden, Eden schrijft, en met de andere L'Autre Main Branle;
| |
9.
[... de l'âme amoureuse]
‘Een romantisch schilderij toont in een polair lichtschijnsel een opeenhoping van verijsde brokstukken; geen mens, geen voorwerp bewoont deze desolate ruimte; maar juist daardoor, en in zoverre ik ten prooi ben aan de bedroefdheid der verliefden, vereist deze leegte dat ik er in spring; ik zie mezelf als een figuurtje op een van die ijsblokken, voor altijd verlaten. “Ik heb kou”, zegt de verliefde “laten we terugkeren”, maar er is geen enkele weg, het schip is gebroken. Er is een bijzondere koude van de verliefde: kouwelijkheid van het kleintje (van de mens, van het dier) dat de moederlijke warmte nodig heeft.’(ii)
| |
| |
| |
10.
[... et enfermée]
waar?
Hölderlin, die zo graag ‘auf dem Clavecin’ speelde, en fluit;
| |
11.
[... qui se parle à elle-même (...), bref de l'enfant qui n'a d'autre lien qu'à la Mère]
... speelt piano. Het kind leert de bladen omslaan, één maat voor het kritieke punt: de scharnier tussen de gelezen tekst en de onomkeerbare stroom klanken, of duikt onder het tegelijk ontzagwekkende en warme want gepolijste, gelakte en geverniste gewelf, waaruit als uit de natuur der techniek zelf omfloerste doch punctuele hamerslagen klinken; veel later dreunt het weer zo, midden in het klokkenspel op het Brugse belfort: het nochtans aan disco-decibels gewende toeristengros vlucht, hij houdt het uit - nee, hij is thuis in deze klankruimte, het hele wezen niets dan vibrerend membraan; veel vroeger murmelde hij mee in de klok van de buik, waarvan de handen het hout betokkelden en geluid ontlokten, dat veel later zélf moeder...;
| |
12.
[loin du corps] (lijfsvreemd)
‘Schumanns muziek reikt heel wat verder dan het oor; ze gaat in het lichaam, in de spieren, door de slagen van haar ritme, en als het ware in de ingewanden, door de wellust van haar melos’;
de Naakte Pianist is zwart; wit slechts als de klaviertoetsen zijn eikel, zijn oogwit, zijn zooleelt. Dit laatste kneedt het koper van de pedalen, zijn stromende zweet oliet het leer van de pianokruk, zijn oogwit reflecteren de tweevoudige, drievoudige en getorsadeerde snaren, en de verbrijzelende cluster uit Ives' Hawthorne slaat hij met het eboniet van zijn roede, de martellato's met zijn kloppend ivoor.
De aulische fluit uit Thoreau streelt zijn zachtjes tot bedaren komende lichaam;
| |
| |
| |
13.
[Moi-même, je] bis
‘Schumann laat zijn muziek slechts ten volle horen aan wie ze speelt, zelfs gebrekkig’; zo heeft R.B., toen hij in Comment l'entendez-vous?, de uitzending van Claude Maupomée op France-Musique, zijn selectie uit Schumanns werk voorstelde en toelichtte, gesuggereerd dat goede amateurs
- l'Amateur reconduit sa jouissance (amator: qui aime et aime encore)(i) -
diens muziek zouden spelen, eerder dan beroepspianisten: de eersten zouden er ‘meer ziel’ in weten te leggen dan de laatsten;
‘ik, ikzelf zou de Waldszenen wel willen spelen: lààt u mij de Gesänge der Frühe’;
| |
14.
al spelende horen, luisteren: alles spelen wat we horen, het muzikale geheugen, het ‘absolute gehoor’ en het relatieve gevoel voor intervallen vormen; alles spelen wat in de muziekkast te vinden is, niet aarzelen ook langzaam het moeilijkste uit te proberen;
avec un camarade aimé: de geliefde als mede-musicerende, mede-amator; aan de geliefde noten-rekenkunde leren, motoriek der vingervaardigheid, schakering van de aanslag; te Frankfurt am Main (1968)
- en plein
trouble politique(i) -
in duo Beethovens romances spelen; gefantaseerd samenspel met vrienden;
niet gespeelde partituren doorsnuffelen: de lectuur van notenschrift reeds geïnterioriseerd handenspel, zoals de articulatie van het denken gesproken woorden na- of voorbootst; de fotocopie van het Appassionata-autogram, het Concerto pour la main gauche met Art-Déco-flap, Prokofjew's handtekening in zijn Toccata, en de vastberaden streep door de coupure;
| |
| |
| |
15.
... speelt piano. En plein trouble politique, il fait du piano, ‘als een kostschoolmeisje uit de 19de eeuw,’ inutilement, bêtement, pour elle-même, mais elle produisait(i); dit produceren: van inzicht onder het mom van vaardigheid; de alsmaar herhaalde aanzet van een hachelijke passus tot technische beheersing bereikt is een vorm van verwerving van intelligentie van de muzikale inhoud; het instuderen, het steeds weer hameren op hetzelfde een geleidelijk begrijpen; de curve der techniek de uitdrukking van de curve der lectuur; de geïrriteerde buren, de korzelige huisgenoten leesblinden; de tikkende bezemsteel tegen de muur het stilet van de censor, de parafrase van de cursor;
| |
16.
beluisterde muziek verschaft dan een genoegen dat voortkomt uit het (eventueel ingebeeld) anticiperen of zich herinneren van de eigen voortbrenging ervan; pas deze produktie is de ware verrukking: de harmonische tonen, meeklinkend in het verklankte, ruisen in de resonantieruimten van het lichaam, enthousiazein grijpt me; de materialiteit van deze taal, die ze is, wordt de ruimte waarin ik me arbeidend beweeg;
‘Steeds weer word ik getroffen door deze paradoks: een bepaald stuk van Schumann maakte me enthousiast als ik het speelde (of probeerde te spelen), en ontgoochelde me als ik het op plaat hoorde: het leek dan op mysterieuze wijze armer geworden, onvolledig.’;
mystérieux: muein, het geopend, in al zijn delen anders kunnen zijn van het werk waaraan de volledig musicerende zich zet, wordt weer gesloten; de stroom wordt onomkeerbaar;
| |
17.
[dans les muscles par les coups de son rythme]
[dans les viscères par la volupté de son melos]
de actief bewerkende van deze vereniging is androgyn, stoot (coups) en glijdt (volupté), discontinueert (ritme) en continueert (melos); doch ook hij die ondergaat en bezeten wordt is androgyn, bestaat uit spierweefsel en wekere, verzonken delen; de ene androgyne bemint de
| |
| |
andere, er is de mannelijke dubbele engel der muziek die mij, dubbele engel-vertolkster, bevangt en bezit;
de delen van deze androgynen beminnen elkaar homosexueel: het wellustige melos koestert de viscera, het fallische wordt geramd door het ritme;
tussen muziek en vertolkende is er liefde: ‘het stuk is slechts voor één persoon geschreven, voor degene die het speelt:’
le vrai pianiste schumannien, c'est moi;
| |
18.
[moi]
een schrijver, die zich als zodanig professioneel kan noemen, maakt muziek als amator (R.B.; F.H.; M.G.;...); projecteert zijn schrijvende en lezende arbeid op muziek, prent niet-lineariteit in wat zich in de afloop van de tijdsvector schikt;
muziek steekt daar wat van op, moderniteit ervan is schriftuurlijkheid;
schriftuur steekt wat van muziek op: het produceren van vaardigheid en invoelend inzicht leidt tot een produkt dat daarvan getuigt; de articulering van zin (in én van) tot een effet de sens; zelfs al ‘ontgoochelt’ dit degene die de handen van het werk terugtrekt, is dit op een ‘mysterieuze’ wijze in zich onvolledige toch het laatste lid;
| |
19.
‘Ik maak een bandopname van mijn pianospel, aanvankelijk uit nieuwsgierigheid om mezelf te horen; spoedig hoor ik mezelf nietmeer; wat ik hoor is, hoe aanmatigend het ook moge lijken zulks te zeggen, het daar-zijn van Bach en Schumann, de zuivere materialiteit van hun muziek; omdat het om mijn uiting gaat, verliest het predikaat ieder pertinentie; hoe paradoxaal daarentegen dat er bij het beluisteren van Richter of Horowitz duizend adjectieven bij me opkomen: zij zijn het die ik hoor, en niet Bach of Schumann’(i);
| |
| |
| |
20.
[Alban Bergs sonate spelen]
‘Der Meister des kleinsten Übergangs’ (Adorno).
Zo ook Schumann;
zo ook R.B.
(een esthetische norm!);
| |
21.
‘want Schumann spelen veronderstelt’ une innocence de la technique;
[innocence]
geen goed noch kwaad; nog niet de val in de maalstroom der elkaar omschrijnende demiurgen, in de keten der elkaar als foedraal aantrekkende falli; geen Idee geblust in haar omgestulpte;
nog onschuld, nog rib zijn van Eva;
[de la technique]
die speels zichzelf heiligt, en niet het doel.
Dat juist als nevenwerkzaamheid of spel van de schrijvende, die een materie nodig heeft waarin de terugplooiing van de uit mannenlichamen geërigeerde barende principes over deze verwekkers heen moeiteloos geschiedt, zodat zulks het voorbeeld worden kan van een gereflecteerdere arbeid die niets is dan de eindeloze inspanning daarvoor; of het nabeeld: de ontspanning, het plotseling slagen van het zolang verbeten ingeoefende, en deça de ses moyens, de hypnagogische perfectie die schoonheid heet;
| |
22.
[renoncer aux arrogances de l'universel]
‘Soms betreurde hij dat hij zich had laten intimideren door taalgebruik. Iemand zei hem dan: maar zonder dat taalgebruik had u niet kunnen schrijven! De arrogantie doet als een bedwelmende wijn de ronde onder hen die bij de tekst aanzitten. De intertext bestaat niet alleen uit zorgvuldig gekozen, stilletjes gekoesterde, vrije, discrete,
| |
| |
genereuze teksten, maar ook uit gemeenzame, triomfantelijke. Je kunt zelf de arrogante tekst zijn voor een andere tekst.’(i);
het ene, waarnaar allen zich toekeren, haalt allen naar zich toe; hier echter
| |
23.
maakt quelque chose de radical, iets dus wat niet tot dat ene behoort, noch tot het allemaal dat er mee samenzweert (das sich mit ihm verschwört: dat ermee verzweert), dit ene ledig, black hole, en vernietigt de zijnen; en Schumann
(waarom nog ‘Schumann’? waarom niet)
Schumann verdwijnt daar mee in, die geistige Umnachtung
| |
24.
[Aimer Schumann, (...) c'est (...) assumer une philosophie (...) de la Nuit.]
Novalis; le pauvre Holterlin;
en in Brahms' eerste pianoconcert de vertigo-trillers vóór de sprong (uit de toren?) in het Rijnwater, en dan de inrichting;
et, tandis que les autres maladies désocialisent, la tuberculose, elle(i);
‘de wereld waarmee het subject Schumann een verhouding heeft die het geleidelijk afbreekt, terwijl de muziek poogt zichzelf op te bouwen’;
| |
25.
de ‘universaliteit’ van de kunst slechts als Individualphilosophie, inzover ze de totaliteit van het ene en zijn eigendom omzet in haar eigen articulaties, het geheel voor zich, Gekritzel/retentissements(i), inruilt; opgelet, nu nietmeer:
R.B. die Schumann speelt,
Schumann die Schumann speelt
| |
| |
(met zijn kapotte vinger!);
En dit lijkt ons dan de kern van het commentaar van R.B. over Robert Schumann, dat hij achter de drie elementen van Schumanns radicaliteit (het eigenzinnige van de intermezzo-vorm, van de tonaliteitsbehandeling, van het ritme) die telkens voor iets anders staan, dit ‘staan-voor’ te voorschijn haalt, deze wereld van le signe unique
- une musique à la fois dispersée et unaire -
deze pan-allegorische wereld van Klingsohrs Märchen waaruit Parzival wegvlucht
- die Wunde! die Wunde! dit Parsifal, en devenant par là ‘lui-même’(ii) -
omdat het subject slechts bestaat in de ruimte tussen het getrokken zwaard en het in zijn schede berustende, in de gapende of gedichte wonde: niet daar waar beide als verspiegelde verwijzingen gezien worden, en tijd terugspoelt aan de achterzijde;
| |
26.
‘niets houdt lang stand, de ene beweging onderbreekt de andere: het is het rijk van het intermezzo, een eerder duizelingwekkend begrip als het zich over de hele muziek uitstrekt en de wereld slechts ervaren wordt als een uitputtende reeks tussenruimten (hoe gracieus ook)’;
Schönbergs opus 19, en niét Weberns steentjes der Wijzen;
in de tijd her en der rondgestrooide, door hem onderweg kwijtgeraakte brokjes tegen-tijd, die tezamen...: de intermezzi, en ook de texture de coups van het ritme;
sans cesse ‘mutants’: het verkittende telkens opgeheven, afgeschaft;
| |
| |
| |
27.
[rien ne tient longtemps]
niet lang de ene betekenispool van een semantisch veld, of zijn tegenpool bestrijdt hem reeds zijn geldigheid; niet lang het semantisch veld in het corpus, of metaforiserend verdringt een ander veld het reeds;
nog, nog! heterotopisch;
niet lang het semiologisch paradigma, of in de meta-semiologie der schriftuur verdringt het reeds een ander paradigma:
l'écriture est une science;
de wetenschap een schriftuur;
of de atopie(i), of de atopos(ii),
l'habitâcle en dérive(i);
| |
28.
[parfois, un élément pur et comme terriblement immobile fait sa percée:] de zuivere pijn, niet het pijn doen van iets, niet de pijn als beeld, neergeslagen in een of ander orgaan, een of andere knook, door een zenuw gepeild; niet de pijn als metafoor, greep van het zieke naar het gehele lichaam, of als metonymie traag daarin metastaserend en -morfoserend; doch de pijn als absolute allegorie, ontstegen aan zijn incarnatie, de pijn als idee, de transcendentale pijn:
de waanzin;
| |
29.
‘zulke pijn kan niet op muzikale wijze geuit worden; de muziek kan alleen het pathetische van de pijn uiten (zijn sociaal beeld), niet zijn wezen’;
dus er is een Tonsprache, en het pathos over de pijn hoort in muziek thuis die, gereflecteerd, als schriftuur reeds, over de waanzin handelt: Wolf, Mahler; maar Schumann beweegt zich, net als Mozart, nog buiten de reflectie, of binnen het spiegelglas, en zijn muziek uit van de zuivere pijn niet de pijn, maar de zuiverheid, of is deze zuiverheid:
| |
| |
is zuivere muziek, de zuiverheid van muziek als de zuiverheid van uit zichzelf te voorschijn gelouterde kwaal; reine Trauer, de aura der dissonant;
| |
30.
niets dan muziek, van hemelse engelen: geen roos meer als een meisje, het meisje van een meisje als een roos, geen meisje meer als dat meisje, geen engel meer als de engel van een engel van een meisje, geen engel als een meisje, maar een engel, de engel, de absolute Engel van Der Rose Pilgerfahrt
; en de muziek van de gevallen engelen, diep in mijn hoofd, wat anders kan ik dan dan
| |
31.
[donner à écouter un son pur]
stelling van R.B.: de thema's staan voor hun toonaard; de toonaard staat voor zijn tonica; de pure tonica staat voor de waanzin;
en de weg terug; geen positieve en negatieve dialektiek, maar een ‘analektiek’ en een ‘katalektiek’, naar de toon toe en van de toon weg, doch insisterend:
‘een massa die weegt, insisteert, zijn eenzaamheid opdringt tot de obsessie toe’,
waarin de ictus van het
| |
32.
ritme: ‘een textuur van klappen, veeleer dan van maatslagen’;
doet geweld aan; aan het melos; wricht het; de veralgemeende syncope bevrijdt het ritme van het metrum, maar dwingt de fluxus in een bochtige bedding; de zang, de roezige band met mijn complement, wordt mij met horten uit de longen gestoten; zang wordt gehoest, de periodische stuwing van het middenrif opgejaagd en afgeremd; spierweefsel valt hals over kop de welluidende ruimte binnen, longengepiep scharrelt zich een weg tussen het peeswerk;
nog enkel een piano.
| |
| |
Die tokkelt flageolettonen uit haar paviljoen.
Gesang der Frühe, Nr. 1.
Re-la, si-mi,...:
la dernière musique qu'écrivit Schumann, avant de sombrer, ce premier Chant de l'Aube qui s'accorde à la fois à l'être de ma mère et au chagrin que j'ai de sa mort(iii);
er is ik, en
| |
33.
[l'ombre lumineuse de la Mère],
maar daarover het laatste boek:
une autre histoire, dont le récit excéderait les bornes de la musique
(... Tombeau de Roland Barthes)
|
|