| |
| |
| |
Lucienne Stassaert
Algerijnse impressies (I)
Op uitnodiging van de Algerijnse regering en in verband met het Belgisch-Algerijns cultureel akkoord kon ik twee weken in dit land rondreizen. Twee werelden leven er op een intrigerende en verdraagzame manier naast elkaar: de traditionele islam met zijn sacrosante en liefst letterlijk te nemen leefregels en de nu sneller evoluerende, moderne maatschappij die een socialisme met een pedagogisch gezicht nastreeft en vooral op de inzet van de nieuwe generatie rekent waarvan 60% minder dan 25 jaar is. En om die symbiose voor iedereen aanvaardbaar te maken, waakt intussen de Partij als een geïnspireerde souffleur achter de schermen, al zijn er voldoende figuranten op de planken die hun rol uit het hoofd kennen: de ‘verantwoordelijken’. Vooral met dit sleutelwoord zal men mij tijdens de vele gesprekken willen overtuigen want ‘ook de auteur is in de eerste plaats een opvoeder. Hij kan niet anders dan geëngageerd zijn.’
| |
1. Sidi Ferruch
Verwelkomd door de secretaris van de Belgische Ambassade in Alger en door een Algerijnse gids word ik vriendelijk in de wagen geloodst die mij niet naar het centrum van Alger maar naar Sidi-Ferruch - een kleine badplaats op 27 kilometer van de hoofdstad - zal brengen. Het regent en de temperatuur bedraagt 16 graden. Twee beelden drongen zich meteen op: de gesluierde vrouwen in hun witte haik bij de uitgang van de luchthaven en de met didactisch lyrisme geschilderde panelen langs de autoweg waarop meer werkvaardige dan strijdlustige figuren prijken.
Mijn werkprogramma werd grotendeels aangenomen: contacten in het M.I.C. (Ministère de l'information et de la culture) en met auteurs, een bezoek aan de Bibliothèque Nationale, interviews bij het dagblad ‘El Moudjahed’ en bij de radio. Er is ook nog een tweedaags bezoek aan de stad Oran voorzien, een uitstap naar Cherchell en naar de Romeinse ruïnes van Tipaza. Tijdens de tweede week zullen we dan de stad Constantine bezoeken, de ruïnes van Timgad, de stad
| |
| |
Biskra en tenslotte het koepeldorp El Oued. Merkend dat er vanavond niets gepland is, veronderstel ik de kans te kunnen grijpen om Alger te verkennen en om eventueel naar een bioscoop te gaan. Mijn gids Bairi prikt die illusie door: ‘Nous irons ensemble au cinéma.’ In Sidi-Ferruch aangekomen, is het me volkomen duidelijk hoe ik zijn land zal bezoeken: met chauffeur en gids. Hij wijst me glimlachend op het historische feit dat net hier de Fransen zijn land binnenvielen in 1830. Ik vang nog andere gegevens op: dat er momenteel weer een campagne voor de hygiëne aan de gang is. Sidi-Ferruch blaakt echter van toeristische welvaart. Gebouwd door de Franse architect (en prozaschrijver van het boek ‘Les pierres sauvages’) Pouillon is het hele complex met zijn acht hotels een magistrale synthese tussen moderne architectuur geïnspireerd op Le Corbusier en Arabische esthetiek... Een fuga in steen voor de betere klasse? Nee, hier wonen vooral vreemdelingen. Russen, Fransen, Italianen worden hier o.a. ‘gelegerd’ en toeristen natuurlijk. Maar tijdens de zomermaanden wordt het strand door de stedelingen ingenomen, zegt Bairi. Hoe betalen ze dat? Limonade, water of pepsi-cola kunnen ze zich wellicht veroorloven. Dat zijn zowat de nationale dranken. Niet wijn of bier! Ook die dure prijzen zijn met een goede bedoeling vastgelegd: zeker niet het alcoholisme aanmoedigen. Van die morele bezorgdheid getuigen ook de teksten in het hotel... ‘L'ORDRE est un facteur de SECURITE. La SECURITE est un facteur de PRODUCTIVITE’. Of: ‘A chaque problème une solution, à chaque danger une protection.’ De tafelgasten zien er echter voldoende beschermd uit. Het zijn meestal zakenmensen of ‘délégués’, verneem ik. Is dat soms een sleutelwoord? Ik reageer maar niet op dat eufemisme.
Na een eenzame wandeling aan het strand stel ik mijn eerste vragenlijst op. Mijn gids heeft niet gelogen, er wonen inderdaad families in de hotels. Soms hoorde ik kinderstemmen op een balkon en verder was er na negen uur 's avonds geen mens te zien. Wel zwerfkatten en honden. En het decor lijkt nu meer op een Arabische versie van een schilderij van De Chirico. De zee is indrukwekkend: zij is echt.
| |
| |
| |
2. Op hoop van zegen
In het M.I.C. worden we ontvangen door een minzame, geschoolde ambtenaar die al zijn collega's ‘frère’ noemt. Pas als de heer Saidi - directeur des Arts et des Lettres - ons in zijn bureau uitnodigt, kom ik het rollenpatroon in een socialistische sfeer op het spoor. ‘Frère’ betekent hier zoiets als ‘Soeur’ in een nonnenschool. Het gesprek verloopt eerst in het Frans, hoewel een van de aanwezigen zijn vragen stelselmatig in het Arabisch stelt. Ik interpreteer die bewuste houding als een stille wenk dat zij de Arabische cultuur vertegenwoordigen, geïntegreerd in een socialisme naar Algerijnse maatstaven. Socialisme met een pedagogisch gezicht? vraag ik. Ze knikken heel enthousiast en het ijs is gebroken, men wil mij ook wel opvoeden of althans een inzicht geven in de tot nu toe behaalde resultaten, problemen en doelstellingen. Heb ik cijfers nodig? De eerste jaren na de Onafhankelijkheid werd er niet minder dan 30% besteed aan onderwijs en opvoeding. Tijdens de Franse kolonisatie bedroeg het percentage schoolgaande kinderen 2%... Nu: vier miljoen kinderen. Gemengd onderwijs vormde in het begin een niet te onderschatten probleem maar gezien de positieve mentaliteitsverandering ten opzichte van de vrouw, wordt gemengd onderwijs nu een vanzelfsprekend feit. En de emancipatie van de vrouw? Haar sociale integratie als werknemer is volop bezig... Aan de beleefd-verveelde reacties merk ik dat dit thema niet verder uitgediept moet worden, al beloven ze mij een onderhoud met de Vrouwenvereniging. Ik schakel dus over naar vragen die ze kennelijk van mij verwachten: welke functie wordt de schrijver toegekend? Wat zijn de publicatie mogelijkheden? Zoals ik vermoedde - toen mij gezegd werd dat het M.I.C. al de kranten superviseert - bestaat er ook een organisme dat de publicaties in de gaten houdt, zegent of niet, namelijk de Société Nationale d'Edition et de Diffusion (SNED). De boeken die
via de SNED worden uitgegeven of verspreid komen echter niet in Frankrijk terecht, het land waar vele bekende en franstalige Algerijnse auteurs hun werk publiceren. Ik denk hier o.a. aan Assia Djébar, Kateb Yacine, Mohammed Dib, Mouloud Mammeri, Rachid Boudjedra, Mouloud Feraoun. Maar de organisatie van de SNED laat helaas nog veel te wensen over met als
| |
| |
gevolg dat juist die belangrijke auteurs niet wachten tot de technische problemen opgelost zijn en publiceren bij Le Seuil, Maspéro, Denoël of zoals Mammeri en Djébar in co-productie SNED/10-18.
Hoe leven die auteurs? De meesten van hen werken overdag, hoor ik. Over een eventuele staatssubsidie wordt niet gerept. En als ze hun medewerking verlenen aan een of andere culturele activiteit? Nee, daarvoor worden ze niet betaald. Eigenlijk vindt men mijn vraag nogal verdacht. Hun gratis deelname is toch een bewijs van solidariteit met het volk? Dat echter niet alle auteurs even enthousiast zijn over de trage evolutie van hun maatschappij en ze de religieuze invloed soms als een remmende factor beschouwen, kon ik uit hun teksten afleiden. Vooral Rachid Boudjedra, auteur van ‘L'escargot entêté’ - een politieke fabel die in 1977 bij Denoël verscheen - is heel kritisch. Het gevaar van een symbiose tussen een gewetensvolle navolging van de tradities en de catechismus van de marxistische toekomstleer laat hij met veel grijze humor doorschemeren. Een citaat over de minaretten: ‘... Ils ne servent à rien puisque la voix du muezzin est diffusée par haut-parleur. Il n'y a plus besoin de minarets dans les mosquées. Les mauvaises langues disent que c'est un disque importé d'Egypte qui remplace la voix du muezzin. Il n'a plus qu'à brancher l'électrophone. C'est quand même du gaspillage. Ce n'est pas une critique des autorités municipales mais il vaudrait mieux construire des mosquées sans minarets pour augmenter le budget du centre de dératisation. De cette manière Dieu serait content et moi aussi! En ce qui me concerne je suis trop fidèle à l'état pour croire, mais je comprends le besoin de religion chez les masses...’
Toch kun je zijn boek in de boekhandel vinden, net zoals werken van o.a. Ernest Mandel, Wilhelm Reich, Trotsky, Jean Genet... Niet Mourad Bourbounes ‘Le Muezzin’, in 1968 verschenen. Maar een schrijver die beweert: ‘Il nous faut un autre livre’, waarmee hij bedoelt ‘l'Anticoran’... is een onverantwoordelijke. En geloofsgevaarlijk, zeg maar.
Wij verwachten van de auteur dat hij zich met de werkelijke problemen van het volk identificeert, vertaalt de tolk. Met het woningprobleem bijv. dat met de dag acuter wordt. Wat te doen met twee miljoen mensen in een stad die geschikt is om er een zeshonderd duizend
| |
| |
te herbergen? Er waren twee uittochten: tijdens de Franse bezetting en meteen na de onafhankelijkheid. Zij die niet emigreerden, lieten soms alles achter om een nieuw leven te beginnen in de stad en kwamen bedrogen uit.
Studenten logeren nu meestal met een speciaal tarief in de Cité Universitaire waar ze voor 1,20 dinar een uitgebreid eetmaal krijgen (ongeveer 13 F.) En de anderen? Hele gedeelten van de casbah worden gerestaureerd en er worden enorme inspanningen gedaan op het gebied van de woningbouw... al betwijfelen we of we de mensen niet zouden moeten afraden om naar de stad te trekken, zegt iemand op een minder overtuigde toon. Het is nu mijn beurt om hen gegevens te verstrekken, o.a. over de Belgische, nederlandstalige literatuur. Ja, er zijn ‘geëngageerde’ auteurs. Ik noem Louis-Paul Boon als de meest bekende. Van de Waalse literatuur zijn ze beter op de hoogte, merk ik. We nemen afscheid met de belofte dat ik via mijn gids de nodige documentatie en statistieken zal krijgen.
Hoeveel verdient een ongeschoolde arbeider? vraag ik hem wat later. Ongeveer 800 dinar en een onderwijzer rond 1200 dinar. Maar de huur wordt aan het loon aangepast, vertelt Bairi die al tot de geëmancipeerde klasse behoort. Volgend jaar wordt hij magistraat. Hij geeft dan zijn functie bij het M.I.C. op (vijf jaar administratieve en culturele dienst als tegenprestatie voor de gedane studies). Mijn verbazing merkend, voegt hij er lachend aan toe dat men om magistraat te worden vooral de Code Pénal uit het hoofd moet kennen en Arabisch natuurlijk. Hij vindt mijn nieuwsgierigheid heel amusant, vooral dan in de boekhandel waar ik een voorraad romans koop. Kent hij Boudjedra? Ja, hij heeft samen met hem bij het M.I.C. gewerkt maar verleden jaar was Boudjedra ineens weggegaan.
| |
3. Boeken, bazooka's en een toeristenpaleis
Het stevige gebouw met moderne pretenties blijkt de Bibliothèque Nationale te zijn. Daar wacht een vriendelijke dame ons op die ons eerst de oorlogsdocumenten toont en de bazooka's die in de hall tentoongesteld zijn. Ze ziet er niet bepaald oosters uit en verbergt haar luchthartiger visie niet, noch haar kritiek: wij hebben hier een schro- | |
| |
melijk gebrek aan ruimte, bekent ze. Toch beschikt de Bibliotheek over 900.000 boeken waarvan 150.000 in het Arabisch. En die Arabische aanwinst is te danken aan de onafhankelijkheid, vroeger waren die boeken niet voorradig. Interesseer ik me voor de Algerijnse literatuur? Dan moet ik beslist het essay van Jean Dejeux lezen, verschenen in de reeks ‘Que sais-je’. Want die witte pater is een van de weinigen die hierover een goed gedocumenteerde studie schreef. Hoeveel romans verschijnen er jaarlijks bij de SNED? Hoogstens drie of vier, zucht ze. En poëzie daar spreken we maar niet over. De bibiliotheek koopt ongeveer 20.000 boeken aan. We lopen eindeloze zalen door en komen tenslotte terecht in een sjofele garage waar boeken en kranten ingebonden worden. Haar verlicht sarcasme werkt blijkbaar op de zenuwen van mijn begeleider: het is tijd om het prestigehotel ‘Aurassi’ te bezichtigen, een van de meest luxueuze hotels van Afrika. Een negerkoning stapt net uit zijn wagen als we het toeristenpaleis binnengaan dat door verschillende architecten werd gebouwd. Ik bestel er een biertje en begin over de nog te verwezenlijken welvaart van de stadsbevolking en over het openbaar vervoer. Dat is hier heel goedkoop, ook de trein en vliegtuigreizen. En de bioscoop? Vier dinar naargelang de plaats. Maar U kunt daar niet alleen naartoe, we zien wel, zegt Bairi plagend.
| |
4. Hoe het blijft
Deze Beckettiaanse titel geeft wellicht mijn Westerse interpretatie weer van de armoedige sfeer in de casbah. En toch is ook hier de werkelijkheid dubbelzinniger dan je zou denken. Naast misleidende, donkere holen zijn er in dit stenen labyrint perfekt gecamoufleerde, luxueuze woningen. Eerst zie je alleen de in de rotzooi spelende kinderen, de suffe bejaarden en je vraagt je af hoe die met veel hulpeloos geduld gedragen fataliteit in Allahsnaam nog leefbaar kan zijn en waar die kinderen de moed vandaan halen om dagelijks de weg naar school te vinden. Dan zie je vrouwen in hun witte haik de trappen oplopen als aan lager wal geraakte feeën, soms met een butagazfles op hun hoofd. In de piepkleine winkeltjes zijn intussen mannen bezig schoenen te lappen, koper te slaan en je herinnert je ineens de dui- | |
| |
zend en een beroepen uit deze en vroegere tijden. Het aantal slagerswinkels stemt bijna overeen met dat van café's in een Belgisch dorp, zeg ik lachend. Bairi verbergt dit keer zijn gevoelens niet: moi je ne pourrais pas vivre ici! Ik zie hem soms vlug een aalmoes geven of een van de voorbijrennende kinderen aaien. Uitgestalde geitekoppen of schapesmoelen bengelen voor de winkeldeuren en van ingewanden is men hier ook niet vies... Voeg daarbij de geur van de vuilnishopen, de melopeeënde cirkelgang van een stem op de radio, het uitgelaten geschreeuw van spelende kinderen met op de achtergrond het lawaai van de bulldozers en de sentimentele verontwaardiging die deze sterke armoede eerst opriep, deint weg met de melopee. Bedelen is dus niet verboden? Er zijn twee soorten bedelaars, Madame. Oude mensen en zigeuners. Aan de passieve silhouetten van die bejaarden ben ik intussen wel gewend. Tegen de stenen leunend van een voltooid verleden, kijken ze je nauwelijks aan. Ze wachten maar, vragen je niets. Eigenlijk vallen ze alleen je geweten lastig. Er zijn tehuizen voor hen ingericht waar ze niet steeds willen verblijven en sommigen
onder hen combineren die veiligheid met bedelen in de stad tijdens de dag. Maar de zigeuners, dat is wat anders! Ze vertikken het gewoon te werken. Bairi is nu echt verontwaardigd: dat zijn profiteurs. (Jullie hebben toch ook gezamenlijk geprotesteerd tegen een mogelijke tikklok in het M.I.C.? wil ik zeggen. De tikklok kwam er niet. En leraar wou hij niet worden want dat was een te vermoeiende taak. Ik onderschat haar niet... In klassen met soms 45 leerlingen dagelijks je engagement moeten meten aan de realiteit...)
| |
5. L'Union des écrivains
‘... Nous nous appelons tous frères, sans doute parce que nous recherchons désespèrement une fraternité qui nous affermisse nous-mêmes, au sortir de l'esclavage séculaire.’ Dit citaat komt uit Assia Djébars roman ‘Les alouettes naïves’. Vanmorgen hoor ik dezelfde term maar door leden gebruikt van de Union des Ecrivains. Ze komen als beheerste weduwnaars op mij over, alsof ze treuren om een gemiste kans. Of moeten ze zich verzoenen met het trage tempo van hun revolutie?
| |
| |
Hun siamese tweeling - traditie en emancipatie - kijkt voorlopig nog scheel: naar links en naar rechts.
| |
6. Er zijn geen gelukkige nomaden meer
Terwijl de avond bijna zonder overgang valt - een verschijnsel dat me de eerste dagen telkens deprimeerde zodat ik me begon af te vragen wat die heimelijke cafard betekende, - worden we naar een huis gebracht dat ideaal geschikt zou zijn als decor voor een detectivefilm met de Arabische onheilssfeer als ‘couleur locale’. (Mohammed Dibs beschrijving van zo'n zonsondergang stelde me intussen gerust: ‘Les choses accusaient toutes une netteté impérissable, menaçant, précisement pour cela, de se dissoudre dans la lumière à chaque seconde et proposant une présence toute de nostalgie...’).
Ik kijk even het programma na: onderhoud met de auteurs van het Polisario. De gewichtige sfeer - twee bewakers bij de ingang, weinig verlichting in de tuin en in de nog net niet verloederde villa die sporen van een rijker verleden vertoont - wordt nog beklemtoond als we in een eenvoudig ingericht salon even alleen gelaten worden en de samenzweerdersstilte ook Bairi imponeert. Maar de beleefdheidsformule van de jonge militant die ons verwelkomt, verrast me geweldig... Ze zijn heel vereerd dat ik gevraagd heb om persoonlijk contact te nemen met het Polisariofront. Dat misverstand helder ik maar niet op. Liever zelfbewuste militanten als gesprekspartners dan gefrustreerde auteurs... Als ik meer gegevens te horen krijg over hun strijd en als ze me uitnodigen om hun kampen ter plaatse te komen bezichtigen, wordt de situatie ronduit vervelend. Ze weten klaarblijkelijk niet wie ik ben: auteur en pianolerares om den brode maar geen journaliste. Terwijl ik hierover zit te piekeren - nog eens twee weken vakantie nemen is uitgesloten - neem ik notities. Oorspronkelijk waren de Sahraoui - men schat hun aantal nu op 750.000 - een nomadisch volk. Dat hun land goud waard is, hebben ze nu wel begrepen! Bodemschatten: zink, ijzer, fosfaat, gas, petroleum. Het Polisariofront heeft zich over het hele land verspreid en wil nu de steden veroveren waar het Marokkaanse leger nog stand houdt, ondanks de vele deserties die met de dag toenemen. Uit vrees voor nieuwe
| |
| |
bombardementen - reeds 25.000 slachtoffers tot nu toe - zijn de scholen in grotten gevestigd en ook in de kampen waar meestal vrouwen en kinderen leven gaat de alfabetisering gewoon door. In die bevrijde gebieden en in het zuiden van Algerije hebben de vrouwen nu volkscomités gevormd; ook daar wonen ze meer in loopgraven dan in tenten. We nemen afscheid met als laatste vraag of ik hun zaak in België wil verdedigen: ‘We weten hoe positief de Belgische bevolking onze strijd beoordeelt...’
| |
7. Oran
Gekleed in hun mlaya doemen op de luchthaven van Oran de eerste zwarte spoken op. Wel of niet gesluierd doen die vrouwen me aan vleugellamme vogels denken. De stad ziet er vriendelijker uit dan het brutaal-dynamische Alger met zijn indrukwekkende boulevards, zijn grootburgerlijke bewijzen van voorbijgestreefd kolonialisme en nieuwe, socialistische zakelijkheid, grauwe buurten en witte flanken. Alger is een tweeslachtige stad, realiseer ik me, met de fausse grandeur van Amsterdam op het spitsuur en de gesmoorde eentonigheid van een Franse provinciestad die zich nog aan het uitbreiden is. Niet Oran... Als ik over een Spaanse invloed spreek, verbetert Bairi me: ‘Dit is nu de typisch Algerijnse bouwstijl.’ Weet hij dan niet dat hier omstreeks 1500 veel Moorse vluchtelingen uit Spanje aankwamen? Oran kende zowel een Spaanse als een Turkse en een Franse bezetter. Deze stad zou ik liever zonder gids verkennen. De ‘bezienswaardigheden’ staan deze namiddag op het programma, zegt Bairi. En ik weet al wat dit betekent: panorama, museum, winkelstraten. En vanavond Bulgaarse volksdansen in het theater waar we nu eerst naartoe gaan. Naast een met de pen geschreven tekst: ‘L'homme de culture vivant au milieu d'un peuple longtemps dominé et écrasé dans une masse d'ignorance, doit penser en fonction des réalités qui l'entourent. Tous ceux qui peuvent voir, doivent bénéficier de ses lumières. Il ne doit pas chercher une clientèle sélectionnée pour des idées de luxe qu'elle trouve partout ailleurs dans le monde...’, hangen ook nog de officiële bewijzen van de benoemingen en functies in de gang van het theater. We voeren om te beginnen een gesprek met een joviale directeur-met-
| |
| |
‘Onze vereniging - opgenomen in de “Association des Ecrivains à Foi Asiatique” - functioneert pas ten volle sinds 1974. Er zijn nu 180 leden en we bereiden twee gelijkaardige centra in Oran en Constantine voor...’ Met deze woorden opent Saidi het gesprek. En hij geeft me twee teksten maar vermeldt er niet bij dat hij de auteur is. De nogal fanatieke toon van de gedichten verrast me: ‘Vous êtes d'accord avec ces textes?’ vraag ik. ‘Mais madame... c'est moi l'auteur!’ Een directe aanval op de Franse taal en een ondubbelzinnige verdediging van het geloof zijn de voornaamste thema's die deze poëzie haar waarheidsgehalte zouden moeten verlenen. Twee voorbeelden:
1) | ... Cette langue est une souillure qui longtemps a fait souffrir le peuple, falsifié son histoire, défiguré l'homme dans la longue nuit de la déchéance. Comment ce langage, après tant de luttes, peut-il demeurer maître dans mon pays? Ote-toi de ma vue, ô rat, je n'accepte pas une langue qui servait de fouet pour battre le fellah sur la terre d'Algérie... |
2) | ... l'Islam c'est la voie vers Dieu
C'est l'action qui inspire la foi
C'est la science qui se garde d'être impie... |
Dan verneem ik dat het gedurende de Franse kolonisatie verboden was om Arabisch te leren en er sinds 1977 een sterke tendens heerst om Arabisch de voorrang te geven. (Ik was de enige van 8.000 kinderen die de kans kreeg om te studeren, zegt een van de aanwezigen die mij niet voorgesteld werd. Ik knik begrijpend met een mond vol tanden...) In het onderwijs komt die Arabische gerichtheid nu op het volgende neer: rekenen uitgezonderd wordt het onderricht in de lagere school in het Arabisch gegeven om dan vanaf het middelbaar onderwijs tweetalig te worden. Buiten de officiële school zijn er nog privéscholen (‘pour ceux qui ont échoué’) en een Centre National d'Enseignement Général (CNEG) voor schriftelijke cursussen. Men kan dan aan het einde van zo'n cursus een ‘certificat de scolarité’ behalen. Als de secretaris - een waardige, ietwat vermoeid lijkende man - het onderhoud komt bijwonen, stelt hij voor dat ik hen een overzicht zou geven van de Belgische politieke situatie en van de
| |
| |
Nederlandstalige literatuur. Mohammed Bel Kacem richt zich ook tot een tolk... die meteen overschakelt naar de taalstrijd en bij elke vraag een conclusie voegt waarmee ik het eens zou kunnen zijn. Nee, niet alle belangrijke Belgische auteurs brengen de taalstrijd te berde in hun werk. Zijn ze dan niet geëngageerd? Op alle gezichten dezelfde afkeurende verbazing. Ik vermeld om te beginnen weer L.P. Boon, Hugo Claus en Ivo Michiels. Nooit van gehoord, is het antwoord. Toch werden de werken van o.a. Claus en Michiels in het Frans vertaald, zeg ik. Waarom schrijf ikzelf nog in het Nederlands? Ik zou toch een veel groter publiek kunnen bereiken via de Franse taal, insinueert een journalist aan mijn zijde. Nu begint de klassieke litanie: ‘Wij verwachten van de auteur...’ Ik noem Assia Djébar, Boudjedra, Yacine. Maar zij raden mij Abdelhamid Benhedouga's roman ‘Le vent du Sud’ ten zeerste aan. Ik zal het zeker in elke boekhandel aantreffen... waarop de journalist wiens ironische glimlach mij opgevallen was, voorstelt om met mij mee te gaan na het diner. Nu is het hun beurt om vergenoegd en toch een beetje op hun hoede verder uit te weiden over de vele festivals en culturele activiteiten die de vereniging op touw zet. Elk departement is gespecialiseerd, mevrouw. In marionetten bijvoorbeeld of noem maar op... Geëngageerd zijn wordt hier als een bewijs van goed gedrag en zeden opgevat, denk ik. Eerst de sociale deugdzaamheid en dan de literatuur. En liefst niet teveel erotiek want dan spreekt de censuur - vooral in de bioscoop - een woordje mee. Reden temeer om Djebars tactiek te bewonderen die in haar roman een tweede, veel korter hoofdstuk inlast waarin de lichamelijke liefde in geuren en kleuren beschreven wordt. Het verhaal speelt zich af tijdens de strijd voor de onafhankelijkheid maar zij somt al bij voorbaat de problemen op van haar personages na de overwinning. Als een dichterlijke strateeg bezingt ze
de Eros, om haar lezers te overtuigen dat man en vrouw gelijke genieters zijn en Allah hen daarom nog niet straft. Of zijn de mannen hier bang voor Eva? Ze loopt er als een spook bij, verbergt haar charmes tijdens de dag maar ik zag zelden zoveel kitscherige, doorschijnende nachthemden als in de winkels van Alger. Ook die ambiguïteit is typerend. Feministen zullen hier een andere tactiek moeten aanwenden en zeker niet de westers-progressieve tirannie van de sex-in-eigen-buik verheerlijken.
| |
| |
sigaar die een levensechte toneelauteur blijkt te zijn. Als we daarna in een Arabisch restaurant gaan eten en de talrijke allusies van de heer Kaki op de noodzakelijke theatraliteit, inherent aan een goed toneelstuk, mij op dreef helpen... neem ik de kans waar om over Jean Genet te spreken. Hij knikt, weet al van wanten. Niet de vraag die ik stel - zijn er hier soms verboden thema's - is vervelend. Wel het antwoord, zegt hij met de brede glimlach van een voldane verantwoordelijke. Hoffelijk - ironisch weidt hij verder uit over de primordiale problemen waarmee een auteur eerst en vooral rekening dient te houden. Ik ken die litanie uit het hoofd, dus gun ik hem een welsprekende glimlach. En zoals ik verwachtte, geeft hij toe dat er nog andere problemen zijn - l'homosexualité, ça existe - en dat hij geweigerd heeft om mee te werken aan de regie van een toneelstuk van Genet. Zijn taak in de Partij, begrijpt U? Daarop volgt de programmaverklaring van de directeur. Jaarlijks monteren ze vier producties waarmee ze ook op tournée gaan: creaties van Algerijnse auteurs of collectieve creaties en een universeel toneelstuk. Eveneens jaarlijks is er een amateurtheaterfestival. Het kindertheater loopt prachtig, er zijn soms twee voorstellingen per dag en wel duizend toeschouwers. Deze toneelstukken zijn echter in ‘arabe parlé’, dus niet in ‘arabe littéraire’. Vroeger had een valse, Franse cultuur het hier voor het zeggen. En dat was een geïmporteerde cultuur, daar rekenen ze nu mee af... Een groot succes van het kindertheater was onze produktie ‘L'abeille’, zegt Kaki. De organisatie van de arbeid - bij de bijen en bij de mensen - werd via dromen, liederen en muziek scenisch uitgebeeld. Al wat minder enthousiast praat hij nu verder over de Algerijnse auteurs die aangemoedigd zouden moeten worden om voor het toneel te schrijven. (Hij gebruikte de term ‘réveiller’.
Slapen de auteurs dan? dacht ik. Maar zo'n eufemisme kun je beter niet bijlichten.) We hebben jammer genoeg veel te weinig toneelauteurs, bekent hij. Dank zij de collectieve creaties vult men die leemte nu op. Drie commissies (artistique, d'écriture, de mise en scène et d'agencement technique) en een persoon die als bemiddelaar fungeert, brengen zo'n creatie tot stand. Een van de eerste thema's ontleenden ze aan de agrarische revolutie die in 1972 van start ging. Een decentralisatie op theatraal gebied werd toen een cultureel streefdoel met als gevolg dat
| |
| |
o.a. ook studenten werden aangesproken om samen met acteurs enquêtes te houden die in de tekst zouden worden geïntegreerd. Ook vandaag nog wordt een dergelijk toneelstuk in 3 stadia opgebouwd: pré-texte/ texte/ analyse critique en kan in principe iedereen aan een kritisch debat deelnemen. Een tweede collectieve creatie van het T.R.O. (Théâtre Régional d'Oran) had te maken met het beheer en met de socialisering van de bedrijven. Staat er een derde creatie op het programma? vraag ik. Momenteel is er een schrijversduo van twee acteurs aan het werk, antwoordt Kaki ontwijkend. Hijzelf is bezig aan een nieuw toneelstuk dat morgennamiddag tijdens een debat besproken zal worden.
Weer duiken we de auto in, op weg naar de bezienswaardigheden. En de schoonheid van het perspectief neemt toe... Daar ligt de stad die Albert Camus beschreef, denk ik. Maar Camus heeft de armoede niet gezien die hier heerste op hetzelfde moment dat hij over de zon schreef, poneert Bairi. Zijn opmerking is juist en toch ook onrechtvaardig, vind ik. Camus kun je toch niet verwijten dat hij niet, weliswaar op een gespleten manier, geëngageerd was? Dat klinkt te Westers, merk ik. Het valt mij op dat hoewel de oosterse dubbelzinnigheid voor vele netelige gevoelens een alibi in petto houdt, er soms een danig letterlijke veroordeling gereed ligt voor de Andere. We stappen uit en bewonderen het panorama in de omgeving van de Santa Cruzkapel die als een afgetakeld bewijs van de Spaanse godsvrucht in de schemering opdoemt. Iets verder ontdek ik dan een ‘marabout’... enkele huizen die een vesting vormen met een bidkamer als meditatieruimte. Een bedwelmende geur zweeft me tegemoet vanuit de met zijden lappen versierde kamer. Meteen daagt er een norse vrouw op die er als een verfomfaaide zigeunerin uitziet. En een magere hond. Maar gegevens over deze verlaten woningen krijg ik niet los van mijn gids. Le maraboutisme? Ca n'a rien à voir avec l'Islam. Een man en een vrouw houden ons nu ook zwijgend in de gaten zodat ik me afvraag of er hier een of meer families wonen. Ils ont une caisse noire, zegt de chauffeur. Et ils sont partout... En Europe, même en Russie. Hun duidelijk geïrriteerde stemming ebt pas weg in de auto. De stad Oran is mooi als een geheim en raadselachtig sereen vanuit de verte. Vanop 800 meter hoogte, strekt de haven haar tentakels uit.
| |
| |
| |
8. En de literaire waarde?
Een twintigtal mensen wonen de lezing van Kaki's toneelstuk bij. Terwijl het op band opgenomen auteurswerk in het Arabisch beluisterd wordt, lees ik verder in Djebars roman. Het debat zal in het Frans worden gevoerd, uit hoffelijkheid jegens de Belgische schrijfster. Aan hun gezichten te zien, heb ik de indruk dat de betrokkenheid van de aanwezigen nogal miniem is. Zijn er arbeiders in de zaal? Dat betwijfel ik. Kaki steekt weer een sigaar op en troont boven de bijeengeroepen studenten en acteurs als een met woorden gewapende, literaire dictator. Nee: als een op rust gestelde revolutionair die de vragen met een breed gebaar wegwuift: ‘C'est votre opinion...’ Die neutrale, zelfbeschermende houding wekt tenslotte de agressie op van een student die de aanval opent met de vraag waarom hij een verband trachtte te leggen tussen de oorlog in Viëtnam en de Algerijnse strijd: ‘C'est une mystification au point de vue politique...’ Nu komen de anderen los en verwijten, conclusies en voorstellen om de tekst te wijzigen regenen op het zelfbewuste auteurshoofd tot iemand de zuiver politieke discussie onderbreekt. ‘Ce n'est pas de l'art et puis la pièce ne divertit pas. Les gens vont s'ennuyer...’ Nog reageert Kaki niet maar als hem verweten wordt dat zijn taal nu ook verouderd overkomt, geeft hij toe dat er een kwalitatief verschil is met zijn vroeger werk. Hij zal dat zeker noteren en ermee rekening houden als hij het toneelstuk zal herwerken. Al deze mensen hebben echter genoeg ervaring om zich een tekst op de scène voor te stellen. Mag men nu een dergelijke soepelheid van ‘de man in de straat’ verwachten? Van het volk, om hun termen te gebruiken. Ook deze opmerking van mijnentwege neemt Kaki niet ernstig op. Hij twijfelt er geen seconde aan dat zijn werk zal opgevoerd worden volgens zijn visie en theaternormen.
| |
9. De heilige achterdocht
In het vliegtuig naar Alger neem ik Bairi op de korrel. Hij heeft het debat niet meegemaakt maar herinnert zich mijn vragen omtrent Genet heel goed. Weer dezelfde onwennige reactie als seksualiteit wel of niet zijdelings ter sprake komt. En homoseksualiteit doet gewoon
| |
| |
de deur dicht. Dan maar een mopje over de erfzonde. Hij kent ‘zoiets’ niet, gunt me zijn mooiste glimlach: daar zitten wij mee opgescheept. Jullie westerse interpretatie van de gesluierde vrouw is veel te eenzijdig, zegt hij. En die opmerking betekent meteen het einde van het gesprek. Hij zal slapen, ik zal lezen. Achterover leunend in zijn zetel, gunt hij mijn boek nog een goedkeurende blik: Feraoun? Dat is een belangrijk auteur. Want Djebar... is dat echt interessant?
Maar hoe gecompliceerd dat seksuele netwerk is - erotiek in een spinneweb - heb ik intussen wel begrepen. Je hoeft er hun auteurs maar op na te lezen om voortaan een zwart-wit visie te vermijden. Twee citaten als voorbeeld:
1) Mouloud Feraoun (in ‘La terre et le sang’. Editions du Seuil 1953)
‘... Et Kamouna se souvient de ce bon temps. Elle aime le rappeler quand on l'oublie. D'autres encore purent, au gré d'une fortune plus ou moins durable, connaître ce privilège de rester à la maison et de ne plus se montrer aux hommes qui vous connaissent bien pourtant. C'est, chez nous, un titre de gloire. On peut se l'offrir à bon compte, oui, à bon compte, au point que c'en est devenu ridicule aux yeux des families aisées de fellahs qui vivent constamment chez eux. Les Issoulah, par exemple, ou les Aït-Abbès ne cloîtrent jamais leurs femmes malgré le dêsir de ces dernières qui voudraient prouver, tout de même, qu'on tient à elles. ’
2) Assia Djébar (in: ‘Les alouettes naïves’. SNED - 10/18 verschenen in 1967)
‘... Une méfiance ténue, celle que gardent à mon instar la plupart de mes compatriotes, mais qu'ils sacralisent en jugement moral, lorsqu'ils parlent des femmes.’
Deze bedenking van een mannelijk personage vat heel goed de heilige achterdocht samen van Profeten, imams en mannelijke gelovigen. Want de verleidelijkheid van de vrouw wordt als een uitnodiging tot de zonde begrepen en als een blinde kracht die Allah liever afremt. Dat veel vrouwen die morele bescherming best kunnen verdragen, is een van de oosterse raadsels waarmee ik de eerste dagen geen raad wist. Niet alleen oude of gehuwde vrouwen lopen er als gesluierde geesten bij. Je ziet ook veel jonge meisjes die zo'n geheimzinnige ano- | |
| |
nimiteit nu nog verkiezen. Wagen ze de stap niet of is het uit onverschilligheid? De meest krasse uitspraak vond ik wat dit betreft in een door de SNED gepubliceerd buitengewoon interessant boek: ‘L'Islam Contemporain’. Een zekere Abbâs Mah'mûd al-Aqquâd zegt namelijk: ‘Dans les périodes d'autoritarisme le plus absolu, on a vu le serviteur, l'esclave ou l'opprimé se répandre contre l'oppresseur en exaltations vengeresses (la satire politique, par exemple). Or nous ne trouvons rien de tel qui provienne d'une femme par rapport à l'homme! La femme reste incurablement attachée à son seigneur et maître. Alors que sa spécialité, bien connue dans les enterrements, est de se lamenter, on ne voit pas du tout que sa condition maritale lui arrache de tels pleurs!’
Nu het socialisme de vrouw als een produktieve kracht in dat produktieproces wil betrekken, zal de patriarchale mentaliteit wel voor die nieuwe realiteit moeten zwichten. Ze levert nu niet alleen meer borelingen af... Maar in de louter voor mannen bestemde café's was er nog geen vrouw te zien: ‘Er zijn theesalons voor de koppels’, antwoordde Bairi toen ik hem hierop gewezen had. Ikzelf werd beslist teruggewezen toen ik in een van de armzalige kroegen, met stenen vloer en tafels en stoelen als enig decor, naar een toilet zocht. Je zou van minder feministe worden.
[november 1979]
(Slot volgt)
|
|