Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 33(1980)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 251] [p. 251] Marleen de Crée-Roex Als winter, liefste, als wind I en daar, in de morgen, na de nacht wordt ons geroep weerom gesloten, langzaam, als het beginnen van de dag in de trage weerschijn van licht. in de aarzelende kamers, en zijn wij stil voor eeuwen. van aangezicht tot aangezicht tellen wij onze stemmen. want niemand is zo plotseling als wij. een afscheid nader dan het spreken, als vallen vanuit de hemel van het woord. ik ben opeens en helder gewapend in je liefde. de stilte, voorzichtig een schaduw. [pagina 252] [p. 252] II. ons is geen land zo dierbaar, geen woord te fel. ik wil de tekens verdragen van taal naar stem, de kringloop gekleurd in de kransen van ons bloed. en tussen ons alleen gaan wij vernietigd, strompelend in de lange gewaden van angst blind voor allen en beademd van leven in de koele tussenruimte van de dood, waar alles eenmalig aan alles voorbijgaat en de nasmaak van liefde verrukt aan de aarde ligt verankerd als nachtschepen, de aarzelende lichten glinsterend in het loden gedein van de zee. [pagina 253] [p. 253] III. en jij verlegt ons minzaam bij het sterven. de liefde omringd van weerschijn, wantrouwig bij het spreken. teder gebaar ik vanuit al mijn zwijgen. ik heb je lief en kan weer schuilen bij mijn doden. de wolken van herinnering zijn in onze ogen verzacht. wij zijn geen voorgaanden van dit leven. wij worden in de splitsing van getijden de schitterende splinters van de nacht. de draden van de stem verscheurd door al dit ademloos gemompel. ik breek de wetten als weemoed voor mijn venster en stort en stotter in dit gemeenzaam gezang. [pagina 254] [p. 254] IV. aan deze omarming van eeuwen zijn onze lichamen verbeurd. verwonderd dralen wij bij de zeldzaamheid van onze dagen, wij, in dit zachte verrukken verdwaald. beginnen aan licht. wij zullen niet ontkomen. onze handen zijn als schemer uit de liefkozing gevlucht. ik adem in de paden van de liefde, omstuwd door mijn laatste gelach. en niets kan ons weerhouden van dit lichaam, de eerste blikken breken reeds aan de eerste stem, als droefheid. het vage gelaat van de nachtlucht omhult mij met schimmen, onze woorden worden voorzichtig gewapend met klank. Vorige Volgende