Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 33
(1980)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Wim de Poorter
| |
De verschillende drukken van De Kapellekensbaan-Zomer te Ter-MurenIn zijn uitvoerig essay ‘over De Kapellekensbaan & Zomer te Ter-Muren van Louis Paul Boon’Ga naar eind(5) geeft G.J. van Bork een overzicht van de drukken van beide werken. De eerste druk van De Kapellekensbaan verscheen in maart 1953. Nadat in 1956 en 1960 het werk was heruitgegeven, kwam vanaf juni | |
[pagina 124]
| |
1964 de ‘door de schrijver geheel herziene druk’, voor het eerst in een grote oplage, 5.000 exemplaren, op de markt. De belangstelling groeide vooral na het verschijnen van deze nieuwe druk: in de eerste elf jaar kwamen er slechts 3.500 exemplaren van de pers, in de daarop volgende, tot 1976, 39.000 exemplaren. Van de roman bestaan er dus twee versies: de eerste, weinig verspreide, door bibliofielen gegeerde originele druk en de latere herwerkte d.w.z. vooral ingekorte, in grote oplage gedrukte uitgave. Ongeveer hetzelfde geldt voor Zomer te Ter-Muren, dat in mei 1956 verscheen. De originele uitgave - 1.500 ex. - werd in 1960 herdrukt op slechts 1.000 exemplaren. In maart 1966 verscheen dan in een veel grotere oplage, nl. 4.000 exemplaren, de herwerkte druk. Uit de oplagecijfers, die van Bork citeert, blijkt echter dat Zomer te Ter-Muren een veel geringer sukses kende dan De Kapellekensbaan, respectievelijk 16.500 exemplaren (tot augustus 1974) tegenover 42.500 exemplaren (tot mei 1976). De groeiende belangstelling voor Boons tweeluik kan men moeilijk een gevolg noemen van zijn ‘herwerking’, ze viel er wel toevallig mee samen. De uitgave van de herwerkte drukken ging gepaard met zijn meer verbreide erkenning, die in de loop van de jaren zestig plaats vond en zich tot vandaag doorzet. Aan de oorsprong van de ingekorte uitgaven lag een beslissing van De Arbeiderspers - een op louter ekonomische overwegingen genomen besluit van het uitgeversbedrijf - om het werk in paperback-uitgave op de markt te brengen. Omwille van het lijvig karakter van beide romans en om de prijs te drukken zette de uitgeverij de auteur ertoe aan beide romandelen in te korten. Vandaar dat het herwerken grotendeels tot schrappen beperkt bleef. | |
De KapellekensbaanIn tegenstelling tot de derde druk en de latere drukken van Zomer te Ter-Muren, waar Boon in ‘Bij de derde druk’Ga naar eind(6) een verantwoording voor de herwerking aan toevoegde, verschenen de herziene drukken van De Kapellekensbaan zonder toelichting over de aard van de door de auteur aangebrachte wijzigingen. Bij de onlangs verschenen integrale heruitgave laat Boon zich wel | |
[pagina 125]
| |
uit over de aard en de reden van de schrappingen: »Want in De Kapellekensbaan schrapte ik alles over het Belgies koloniegebied, dat Kongo heette, omdat de Kongo niet meer van óns was, en dus zand erover. Ik bedoel dat deze stukken niet meer zo aktueel waren. (...) Bovendien zei iemand: ‘Ik vind het niet mooi, dat je er het stuk “Klotensoep” hebt uitgegooid, want daar moest ik steeds zo bulderend om lachen’ (p. 8).
In een artikel ‘Een vergelijking van twee drukken van De Kapellekensbaan’Ga naar eind(7) gaf ik een gedetailleerd verslag van de kollatie van beide drukken en poogde ik Boons motieven en selektiekriteria bij het schrappen te achterhalen. Daarbij viel in de eerste plaats het verschil in bladzijden op. De oorspronkelijke druk bevat 405 pagina's, de herwerkte - weliswaar in een kleiner lettertype gezet - nog slechts 291 bladzijden. M.a.w. het aantal weggelaten bladzijden beslaat zowat 100 pagina's tekst. Naast het ‘wegscheuren’ van niet minder dan 49 hoofdstukjes, waar ik verder op terugkom, bracht Boon ook wijzigingen van literairstrukturele aard aan. Zo bevatten de originele uitgaven twee eerste hoofdstukken nl. Hier begint het Iste hoofdstuk Lente te Ter-Muren (p. 11) en Hier begint definitief het Iste hoofdstuk: Lente te Ter-Muren (p. 102). Deze onderverdeling van het eerste hoofdstuk weerspiegelt zich in Zomer te Ter-Muren, dat eindigt met twee laatste hoofdstukken: Vierde en laatste hoofdstuk: Wij, enkelen in een wereld van barbaren (p. 775) en Alhoewel ons boek een einde heeft genomen, een definitief einde - schrijven wij, over de grenzen heen, nog een laatste hoofdstuk: Deemstering over het bos (p. 867). Bij het herwerken van De Kapellekensbaan verbrak de auteur onbewust (?) het parallellisme in de hoofdstukkenindeling van zijn tweedelig werk. Hoewel Boon steeds beweerde ‘alles over het Belgies koloniegebied’ te hebben geschrapt, stelde ik daarentegen vast dat slechts vier van de 49 weggelaten stukjes, die alle tot de aktuele roman behoren - aan het Ondine- en het Reinaertverhaal raakte hij niet - betrekking hebben op ‘Kongo’, nl. Mijn kleine congo (p. 82-83), Een nieuwe wereld (p. 83-84), Boontje werd niet verwittigd (p. 124-125) en De draad van ariadne (p. 251-252). De overige 45 stukjes behoren tot de anekdotische verhalen | |
[pagina 126]
| |
van het ge-personage (Boontje) en zijn vrienden, vooral van johan janssens, mossieu colson van tministerie en tippetotje. Grotendeels zijn het stukjes waarin johan janssens het (steeds maar) heeft over zijn moeilijkheden als journalist bij ‘het blad van de ultramarxisten’, mossieu colson a.d.h.v. zijn kranteknipsels uitweidt over politiek (Amerika, U.S.S.R., Engeland) en tippetotje meestal komisch cynische overwegingen ten beste geeft. Afgezien van enkele interessante beschouwingen o.m. over de burokratisering van de syndikaten (in Onverwachte omgekeerde reis van realistisch nihilisme naar nihilistisch realisme, p. 255-257) en over wilde stakingen (in Te laat voor de trein van 7 uur 58, p. 287-289), kon Boon heel wat van deze ‘hoekjes’ gerust weglaten. Boons schrappen gebeurde echter niet steeds nauwkeurig. Daardoor ontstonden er duidelijk enkele leemten in de roman, die veel gestruktureerder blijkt dan vele lezers en wellicht de auteur zelf vermoeden. Dit maakte het inkorten van De Kapellekensbaan tot een hachelijke onderneming.
Enkele voorbeelden. In Het verweer van siekegheest (p. 338-340), behouden in de verschillende drukken, reageert de student siekegheest tegen de talrijke stukjes die over hem geschreven zijn, nl. De draad van ariadne (p. 251-252), Pygmalion (p. 253-254), Problemen... al maar problemen (p. 324-325) en De hovenier (p. 332-333). Dit verweer van siekegheest is in de integrale versie gemotiveerd, echter niet in de herwerkte druk(ken), waarin de hierboven opgesomde stukjes ontbreken. Als siekegheest in de ingekorte versie zegt: ‘ge schrijft nu al enkele weken over mij’ (K p. 252), vraagt de aandachtige lezer zich af waar dit wel het geval mag zijn. In Wat is realiteit (p. 196) en De proefneming (p. 197) heeft johan janssens het over een zekere dr. pascalius prostituaan. Ook deze stukjes ontbreken in de herwerkte uitgaven. Wel is behouden De interpellatie, waarin de zin ‘op de Iste plaats stond dr. pascalius prostituaan’ (p. 209-210) zijn betekenis verliest omdat de lezer van de herwerkte druk zich afvraagt waar deze ‘prostituaan’ vandaan komt.
Anderzijds zag Boon zich genoodzaakt stukjes weg te laten omdat | |
[pagina 127]
| |
deze verwezen naar vorige, reeds geschrapte hoofdstukjes. Op die manier gingen soms zeer boeiende passages van zijn werk onder de hakbijl. Zo liet hij het knappe stukje Te korte beentjes (p. 261-262), waarin het ge-personage in gesprek met mossieu colson een hommage brengt aan Toulouse Lautrec en tevens aan zelfkritiek doet, weg omdat het verwijst naar een vorig geschrapt hoofdstukje, nl. naar Pygmalion (p. 253-254). Ernstige schade liep de roman ook op bij het weglaten van de stukjes waarin de verschillende personages van de aktuele roman kritiek leveren op hun eigen roman, De Kapellekensbaan. In En nu de streep getrokken is (p. 112-113) en het zopas vermelde Te korte beentjes bediskussiëren de romanhelden hun eigen boek. De WispelaereGa naar eind(8) beschouwt deze diskussie van het romanverhaal door de personages als een van de belangrijkste struktuurelementen van Boons anti-roman, die onder meer daardoor tot ‘ingeschakeld staat in een Westeuropese traditie van weerbarstige en complicerende romanschriftuur’. Onder deze 45 stukjes zijn er ook een zevental, waarin het centrale personage (ge, Boontje) zich met wrok over zijn miskenning als schrijver uitlaat. Toen Louis Paul Boon in 1964 De Kapellekensbaan herwerkte, hadden deze autobiografische stukjes voor hem hun aktualiteitswaarde verloren. Voor wat dit soort weglatingen betreft, is het volgende citaat uit Als alderheiligen voorbij is wel het frappantste voorbeeld: ‘(...) en wetend dat gij, schrijver, een nutteloos en schadelijk dier zijt in dit Vlaanderen, en honger lijdt, en geschuwd wordt...’ (p. 273). Het is duidelijk dat Boon, die in de loop van de jaren zestig de literaire onderscheidingen begon op te stapelen, dit soort uitspraken in juni 1964 erg relativeerde en er dan ook minder belang aan hechtte.
Een aparte verklaring verdient tenslotte het bij de herwerking weglaten van Brandende kerk (p. 128-129) en Klotensoep (p. 274-275), waarop Leus en WeverberghGa naar eind(9) de auteur indertijd attent maakten. Het eerste is fel antiklerikaal: ‘(...) een definitie van de kerk: een bos van pilaren met wierook en homosexualiteit, en een paster die voor god en duivel een mis doet, op aanvraag mits 1000 frank te betalen’ (p. 128); het tweede is een vrijmoedig staaltje van volkse humor: de mannelijke personnages van de aktuele roman zoeken naar zegswijzen waarin het | |
[pagina 128]
| |
woord ‘kloten’ - ‘iets waar ze moeilijk kunnen over spreken als hun vrouwen er bij zijn (p. 274)’ - voorkomt. Het weglaten van beide stukjes, volgens Boon ‘een vergissing’Ga naar eind(10), is het enige geval van schrapping dat overeenstemming vertoont met de wijze waarop de auteur in Mijn kleine oorlog wiedde. Zoals René Gysen indertijd vaststelde, was het Boons opzet ‘te verzoeten, te verzachten, de al te scherpe uitwassen van Boons agressiviteit te besnoeien, een eind tegemoet te komen aan de gemiddelde normen van fatsoen en intelligentie’Ga naar eind(11). Dit komt overeen met de mentaliteitsverandering die Boon in de jaren zestig meemaakte en die mede aan de oorsprong lag van het schrappen van wat uitdrukkelijk sloeg op zijn miskenning als schrijver. In 1968 kon L.P. Boon dan ook - in een interview met J. van den BergGa naar eind(12) - over zichzelf en zijn vrouw verklaren: ‘Die tijd van vroeger dat wij pestlijders waren, is opgeheven. Waar worden wij nog geschuwd? Wij worden onthaald als koningen. Er komen nu paters jezuïeten hier, al die mensen komen tot ons. Dan verdwijnt die opstandigheid vanzelf’. | |
Zomer te Ter-MurenAlvorens tot een algemene konklusie te komen in verband met de na 1964 verschenen drukken van De Kapellekensbaan en dus ook tot de evaluatie van de onlangs opnieuw uitgegeven integrale druk, wil ik eerst nog nagaan welk lot Zomer te Ter-Muren bij de herwerking te beurt viel. Zoals reeds vermeld schreef Boon bij het verschijnen van de derde druk in 1966 een ‘woord vooraf’, waarin hij wijst op het weglaten van ‘104 1/2 bladzijden’. Boons toelichting, die beperkt blijft tot de boutade van Kramiek, ‘de held uit dit boek’: ‘Wat in uw werk ontbreekt, is dat wat er teveel in is’ (Z p. 5), maakt de lezer echter niet veel wijzer. Dit van ironie doordrongen woord vooraf zette me er toe aan in 1969 beide drukken met elkaar te vergelijkenGa naar eind(13).
Afgezien van het verschil in bladzijden (de oorspronkelijke druk telde | |
[pagina 129]
| |
572 blz., de herwerkte 396 blz.) stelde ik vast dat er in totaal 65 hoofdstukjes verdwenen. Terwijl Boon ditmaal de indeling van de hoofdstukken ongewijzigd liet, ondergingen enkele titels van de kleine stukjes lichte veranderingen: het stukje Een rups van een kind (p. 674-675) kreeg in de derde druk de minder beeldrijke titel Een kind (Z p. 228) omdat Boon het voorafgaande stukje De rups (p. 672-674) had weggelaten; Deze laatste wijziging was noodzakelijk omdat de schrijver in de herwerkte druk het stukje Vergissingen (p. 485-487), waarin verschillende personages een andere naam kregen, had geschrapt. Naast johan janssens, die er plots andreus mottebol heette, traden ook andere personages van de aktuele roman, nl. de kantieke schoolmeester en mossieu colson onder een andere naam op. Ze werden er respektievelijk meester oedenmaeckers en meneerke brys. Twee stukjes verder, in De interpellatie (p. 490), waarin ook tolpoets vervormd wordt tot polpoets, interpelleren de ‘romanhelden’ de schrijver (ge, Boontje) over deze naamwisseling. Hij beweert echter niets af te weten van een naamwijziging. Johan janssens brengt de oplossing: ‘hij (johan janssens, WdP) (...) heeft het aanvaard om hoekjes te schrijven in weeral een ander weekblad... maar niet over dezelfde helden waarmee wij reeds een ander weekblad vullen... en zodoende heeft hij de kantieke schoolmeester veranderd in meester oedenmaeckers, en zichzelf van johan janssens in andreus mottebol omgedoopt... hij heeft alleen maar moeilijkheden gehad met mossieu colson van tministerie, hij wist er geen enkele naam voor, buiten ene die we reeds hadden: meneerke brys. Maar onder ons gezegd, zegt johan mottebol, is ons boek er niet door opgefrist?’ (p. 491). In zijn verantwoording bij de nieuwe integrale uitgave geeft Boon een gelijkaardige hoewel onnauwkeurige toelichting over zijn vanaf de derde druk aangebrachte wijzigingen: ‘U weet het misschien niet, maar in de jaren toen ik deze boeken aan het schrijven was, moesten wij bij het noenmaal een droge haring in drie delen en had mijn zoontje | |
[pagina 130]
| |
een paar nieuwe schoenen broodnodig, en hierom stuurde ik zoveel mogelijk stukken en brokken van die beide boeken naar allerlei kranten, weekbladen en literaire tijdschriften. Maar om het redaktie-hoofd van de Vlaamse Gids niet te laten uitroepen ‘Hee, hij heeft het hier maar weer eens over dezelfde personages als deze waarover hij in Front schrijft,’ veranderde ik de namen der personages. En zo werd de Kantieke Schoolmeester uit Front, meester Oedemaeckers in de Vlaamse Gids. Tolfpoets werd Polpoets, en Kramiek werd Andreu (sic) Mottebol’ (p. 8). Daar Boon in de derde druk zowel Vergissingen (p. 485-487) als uiteraard dan ook De interpellatie (p. 490-491) wegliet, zag hij zich verplicht overal waar de vier hoger genoemde personages een andere naam hadden gekregen, deze wijziging weer ongedaan te maken. Van een naamverandering bleef er na de herwerking geen spoor meer. In zijn essay De structuur van De Kapellekensbaan - Zomer te Ter-Muren beklemtoont Paul de Wispelaere de betekenis van deze naamwisseling: ‘De personages zijn inderdaad zó weinig met levende personen te vereenzelvigen, dat zij op een bepaald ogenblik in de roman andere namen krijgen. (...) Steeds komt het op hetzelfde neer: de personages vervullen slechts een functie bij het schrijven van de roman, die in dit opzicht zichzelf tot thema wordt. Alleen in geschreven woorden bestaande, vertegenwoordigen zij slechts gezichtspunten in het boek. En die gezichtspunten zijn afsplitsingen van de schrijver Boontje, die daardoor uiteenvalt in een multipliciteit waar hij zelf niet helemaal de hand kan aan houden’Ga naar eind(14).
De naamwisseling is aldus een gevolg van de ingewikkelde situatie waarin het ge-personage, Boontje, zich tegenover zijn medepersonages bevindt. Als schrijver en samensteller van ‘ons’ boek is hij het mikpunt van hun kritiek. In zijn funktie van schrijver kan hij zijn personages vaak niet de baas; i.v.m. de naamwisseling handelde johan janssens totaal autonoom. Doorheen heel de Iste en 2de druk, de originele versie, spelen de naamwisselingen een rol, zodat de lezer telkens gekonfronteerd wordt met de komplexiteit van de schrijfsituatie. Als struktuurelement van de anti-roman past dit in het geheel van de problematische verhouding auteur-personages. Boons motivering van de naamwisseling, die haar oorsprong zou vinden in de moeilijkheden die hij als schrijver van 1942 tot 1953, de | |
[pagina 131]
| |
periode waarin hij aan zijn tweedelig epos werkte, ondervond, is beslist aanvaardbaar. Zoals bekend bestaat De Kapellekensbaan-Zomer te Ter-Muren trouwens voor een groot deel uit het verwerken van autobiografisch materiaal. Daar de naamwisseling perfekt geïntegreerd is in de romanstruktuur van Zomer te Ter-Muren, was er echter romantechnisch gezien niet de minste reden om ze te schrappen.
Hetzelfde geldt voor de Jan de Lichte-fragmenten. Zoals De Kapellekensbaan bevat Zomer te Ter-Muren in de aanvankelijke versie een derde vertellaag: naast het Ondine-verhaal (1918-1940) en de aktuele roman (1942-1953) is er, als tegenhanger van het Reinaert-verhaal in De Kapellekensbaan, de geschiedenis van Jan de Lichte of Vlaanderen anno 1750. Zowel het Reinaert-verhaal (Vlaanderen tijdens de middeleeuwen) als de belevenissen van Jan de Lichte illustreren Boons cyclische opvatting van de tijd. Voor het weglaten van de Jan de Lichte-fragmenten - in totaal 20, i.e. bijna een derde van de verdwenen stukjes - geeft Boon de volgende reden op: ‘(...) door de tijd achterhaald was die Bende reeds een apart boek geworden, en wou ik de lezer geen boek opsolferen dat reeds verschenen was’ (p. 8). Afgezien van het feit dat de 20 hoofdstukjes over de bende van Jan de Lichte slechts een gering deel vormen van de roman De bende van Jan de Lichte, gepubliceerd in 1953, is deze motivering weinig steekhoudend omdat Boon het Reinaert-verhaal in De Kapellekensbaan steeds behield, hoewel hij ook dit verhaal in een afzonderlijke roman, Wapenbroeders (1955), vóór het verschijnen van de ‘geheel door de auteur herziene druk’ had gepubliceerd. Nu is het wel zo dat het Reinaert-verhaal doorheen de hele roman De Kapellekensbaan gemonteerd is, terwijl het Jan de Lichte-avontuur hoofdzakelijk in het tweede hoofdstuk van Zomer te Ter-Muren voorkomt. Boon was er blijkbaar niet in geslaagd het verhaal van de bende van Jan de Lichte een volwaardige plaats te geven naast het Ondineverhaal en de aktuele roman. Omwille van het geringere aandeel van deze fragmenten besloot hij, gedwongen tot het inleveren van een ingekorte roman, het geheel dan maar weg te laten. Dit betekent niet | |
[pagina 132]
| |
dat van de ‘bende’ in de herziene druk(ken) niets meer overbleef. Herhaaldelijk verwijzen de personages van de aktuele roman naar het Jan de Lichte-verhaal: ‘(...) zegt johan brams: en ook hebt gij het gemakkelijker, gij schrijft over cartouche en jan de lichte, over mannen die aan de rand van onze samenleving hokken. (...) gij schrijft over hen, maar ik behoor tot hen. Dat is het verschil. En gelijk reinaert en jan de lichte zich vroeger gereedmaakten (...)’ (p. 555); ‘Ik was in amsterdam, zegt andreus mottebol (johan janssens in de herziene druk, WdP) tot polpoets (tolfpoets, in de herziene druk, WdP)... ik was daar om een voordracht te geven over uw jan de lichte en zijn bende, (...)’ (p. 564); Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de talrijke allusies op het verhaal van de roversbende. Vooral het laatste citaat wijst op het opzet om Zomer te Ter-Muren van drie vertellagen te voorzien. Ook hier was het de auteur ten gevolge van de hechte romanstruktuur - allesbehalve ‘Een zee, een plas, een chaos, een bak specie die van een stellage naar beneden kwakt’ (p. 8) - niet zo maar mogelijk om zonder de roman schade toe te brengen de Jan de Lichtefragmenten af te schrijven. De verwijzingen naar het weggelaten verhaal verloren in de ingekorte uitgaven dan ook voor een deel hun funktie.
Minder erge gevolgen had het schrappen van de overige 43 stukjes. Ze behoren tot het derde en vooral tot het vierde hoofdstuk. Naast de losse stukjes die - gebaseerd op een of ander krantebericht - zich afspelen in verschillende werelddelen en aldus de universaliteit van het menselijk tekort, een van Boons kernmotieven, illustreren, onderscheid ik twee soorten ‘hoekjes’. Enerzijds zijn er deze waarin de auteur via zijn personages vaak al te nadrukkelijk en te vaak zijn zienswijze uiteenzet, anderzijds deze die betrekking hebben op de aktualiteit van de ontstaansperiode van de roman. Zo verwijst Boon in Ja (p. 569-570) expliciet naar de koningskwestie en het daaraan gekoppelde volksreferendum. In Hoever staan we nu? (p. 648-649) evoceert hij de Duitse bezetting, terwijl hij het in Dode blaren (p. 715- | |
[pagina 133]
| |
716) over zijn toenmalige persoonlijke moeilijkheden i.v.m. de publikatie van zijn werk heeft. Tot de eerste soort behoren heel wat stukjes die revelerend zijn voor de aard van Boons engagement als kunstenaar. Dit komt het duidelijkst naar voor in Welke bek kiest ge? (p. 741-743), De bek van het oosten (p. 743-744), Het masker van het westen (p. 744-746) en Ik ben tippetotje (p. 749-750): ‘Ik kies niets, zegt andreus mottebol... ik heb meer dan genoeg aan mijn eigen kunst’ (p. 742); Het weglaten van dit soort stukjes heeft nu eens te maken met de bekommernis van de auteur om bij het inkorten de romanstruktuur te verstevigen (‘Alles werd nu net afgewogen’, Z p. 5), dan weer met zijn in verband met de herwerking van De Kapellekensbaan reeds aangehaalde mentaliteitswijziging in de loop van de jaren zestig. | |
Wat in uw werk ontbreekt, is dat wat er teveel in isDeze in Boons toelichting Bij de derde druk (Z p. 5) opgenomen en door hemzelf historisch genoemde uitspraak wordt in het woord vooraf bij de nieuwe integrale uitgave in één band herhaald. Tevens wijst de auteur op de kritiek die naar aanleiding van zijn herwerking is gerezen. Zoals ik hoger trachtte aan te tonen, probeerde hij op een nogal oppervlakkige, voor de kritische lezer weinig overtuigende wijze zijn werkmethode te rechtvaardigen. | |
[pagina 134]
| |
Redelijker is het wellicht aan te nemen dat Louis Paul Boon niet zoveel zin had om op verzoek van zijn uitgever beide romans in te korten. Hij deed het toch, maar ging op een vrij slordige manier te werk. Het tweeluik De Kapellekensbaan - Zomer te Ter-Muren werd bij deze herwerking dan ook romanstruktureel gehavend door het verbreken van de parallelle hoofdstukkenindeling, het weglaten van de voor de anti-roman fundamentele diskussie van de romanpersonages over hun eigen boek (o.m. naar aanleiding van het eigenhandig ingrijpen van johan janssens in verband met de naamwisseling) en tenslotte ook door het schrappen van het Jan de Lichte-verhaal. Daarenboven bevatten vele van de door Boon indertijd om roman-technische redenen - ‘Zomer te Ter-Muren is te verward, daar stond te veel in’Ga naar eind(15) - weggescheurde stukjes belangrijke gegevens over het wereldbeeld en het sociaal engagement van de vroegere Boon. De publikatie van de integrale druk door de uitgeverijen De Arbeiderspers en Querido is dan ook, in weerwil van de auteur te zien als het literaire ‘standbeeld’ dat de schrijver zich ironisch in het voorwoord bij de uitgave van de herziene druk van Zomer te Ter-Muren toewenste. |
|