| |
| |
| |
Michel Leclerc
Uit Elegische fragmenten
van mokers en drijfpinnen niet
in de vlezen der toekomst
het aangeilen der komende
vorken met kwijl nietmeer:
boordgeheugen bewaart luister:
het herinnert hoe vederbedschuim
de zenuwknoop koestert of
veringen in atletische taaiheid
onder zeilen zelfanamnese
strak denklichaam aan wat
plek waaruit het stollen doorstoot
en het smelten zich uitsmeert
van verfrommeld flanel spookt
het te voorschijn het baarlijke
waartussen haarvaatkracht,
daar de gen-pool van weggelurkt
| |
| |
spijs gelost uit genetische mallen
hergenereert door vertering wie er
gehurkt van bevalt, dit produkt
moffelt in lijkwade-luiers
vervolmaakt en weer aftakelt
adelt en zuivert en verloedert:
nog een kut tuk erop pik erop in
erin een pik slip en inslik
verrukking tikt uit het kit
van bruidegom en bruid wat
hom- en kuitpuik verpakt:
geschapen door recombinatie.
Dit unieke en eenzame oog
kristallen het spiegelen.
| |
| |
wentelt rond hun beider haard
een dubbelster is geboren.
maagd is die je jaagt en ment
met zijn bekken beteugelt
uit die schoot doe spruiten.
uitbreiding dier vleugel:
weer waar cyclopen staren.
| |
| |
Wat heb ik nodig? Een oppervlak,
twee spijkers gepend in het hout
touw daaromheen in een lus en in
een kleinere lus hangt het potlood
beschrijft, onderspannen door
driehoeken de baan der ellips
ook de kunst van het punt
schrijft aan deze figuur.
Midden onder de as hangend de
perfect gelijkzijdige driehoek
omklappen kan niet, slechts
glijden langs wat elk brand-
punt apart heeft aan veld.
Een lijnrechte pijl naar die
uithoek snijdt wat trianguleert
blijk van veilig op afstand
omknellen nog de omschrijver
wurgcirkels: excisie blindsteking
beknotting breekt de punt af.
| |
| |
die liever zich in het haardmidden werpt
dan ontwerpt schoonheid der glijdende zijde
bij contouren verwijlt hij toch, hoopt hem
te scherpen en verhoopt vervoering in
het smeltpunt vindbaar op zijn weg
doch zijn romp blindvliegt
en in zijn drift afstompt
Zonder verwisseling van geslacht
in 't uiteenneembaar lichaam
(spiraalde alles, centripetaal, dàn!)
in de bipolair maalstromende magneet.
noteerder in gyro-syntagma's
hun focus-alternerend magma
de satelliet die hun ovens
omtaxiet brandt esoterisch,
een golem onder de goden,
hem maakt in een athanoor
| |
| |
uit nietsheid te voorschijn
de spoorloze redt, anamor-
fotisch hem voortplant in tijd
binnenstebuiten in wijzerspel:
uit zijn wonde een dubbele pijl
gepunt naar een cirkelboog.
knip de voortvarende uren door met
je schaar, met het grotere wijzen
been wat daar klein van wordt
over, waar 't appendix van voortkruipt
het teken van voorbijstreeft en voortrent
het kaal tronende adelaar totemhoofd
en niet het amfibische vogelbekdier
geen tuimelend embryo daar, geen
zandloper zien in de ruimte
maar automatisch genaaide horloges
acupunctuur van het duren diep
in het wachtende aderwerk:
dat het wapen zich voortplant
het mes om nageslacht vecht
| |
| |
Bleef voor het opgezweept
paard deze circulaire arena
alleen bijzonder geval der
ovale renbaan voor eenhoorns,
toevallig, de ruin, de merrie
splijt je, die steigerend,
afgeschopt, of ontstijgend,
| |
| |
of onder de knie uiteenvalt,
symptoom, in gejaagde delen.
Waartoe dienen handboog en jou
verkittend geslacht onwendbare,
van wie ze zijn jou niet kenbaar?
Doel is daarom niet je telgen te
verdelgen doch spelend tenietdoen
respectieve allelen, elkaar wegdelend.
Kwart over twaalf is niet drie uur
nu de uilen van Athena...
gewei stulpt zijn kruis uit
waar nog Hubertus voor knielt.
| |
| |
vleder van leer sterrenwaarts
stormvast laveren met het
stuurroer der manen en neder
enkel belichaamt de foelie.
planeetschijn, somber infrarood
van de beschaduwde, donkere
's nachts lokken soms, slaan
om de lichtbron, om de spaak
van het uur plots verduisterende
rokken, de kaak van een draak.
Luisterloos wraakt karikatuur
aldùs wat zulke angel verlangde.
| |
| |
heeft dan niemand me...?’
verliest het oog dat hem rest.
Hem verlicht geen achterhoofdoog
achteruitkijkoog sinds zijn splitsing
geen pijnappeloog meer occipitaal
als een baken: keek een eenzelvige
spiegel voor zich uit of weerkaatste
een éénoog zijn eenzijdige ziel nog
zo gaapt hol zijn orgaan zonder kamer
nu, omschrijnd noch omschrijnend.
schrijnt de definitie van niemand.
‘Ik bén niet blind van geboorte
het lijkt of niemand me blindstak
maar niemand dat is de knipoger
knijpt in het licht een oog dicht
ik zag het z'n laser brandt
perspectief in z'n trechter
anderhalfslachtig gekiekt
tegelijk als die kijkt...
| |
| |
dit woord niemand verbergt?
Als net omgekeerd in dit niemand
de iemand waar wie om vraagt
zich verbergt loopt rechtop
de mens in het andere raadsel,
na een omwenteling antwoordt de
vraag, verminkt wordt de vrager
toch hinkt de antwoorder na op
zijn voorsprong en aan zijn oor-
sprong ontkomt hij niet: vraag
antwoord verminking verwisselen
van plaats en geslacht de verminker.
In de sphincter der sfinks steekt
als pook krijg jij 't bij
en in z'n ticje stijf komt
geeft te laat geen kik meer
aan mijn trekken en het woord:
in de kissende poel smeulende
houd ik de as van het heelal
| |
| |
hoe ook door zeven sferen
ik er niet in aanroep meer
hem die de balk niet voorzag doch
steekt in zijn evenbeelds oog:
nog hindert hem niet het stuk
spalkend waar het aan pulkt
Het oceanische bolvlak verrukt
diep wie zijn oog erop keilt
of het bereist in zijn eenzame zeil
met wat vliegende vissen.
| |
| |
blindelings en kathartisch
hoe het die ook oproept.’
vademend miskent geweten haar en
willens kunde die mimetisch overmant
het in weefsel en scheepvaart
noch roeispaan klotsend in haar zout
noch klos in haar getouw gespeten
onderhoud die waan: wat ik onthoud
wordt zichtbaar ook al zoek
listig vergetelen tóch ik die
| |
| |
hou van wat wegwist, zelfs zich
en dan weer verband aanbrengt;
wat onder scheert, inslaat daarop
wat scheurt, dicht doordat
die ze heeft gezaaid: bol
Onomslurpt door de nap de ontzenuwde tap?
De zin van de verwijzing omstulpt wie
zich omdraait, innig zich inwendig
wendt naar het begin en vindend
zijn gewenteld gen daartoe ontgint
dat het als ent in het rechte
zijn windingen wijzigt: het echte
bevindt wel hier maar wat het
pakbaar ophoudt is zelf elders.
Garen tussen knoop en kanvas:
je bedrading blijft niet on-
ontwikkeld, wordt allegorie:
ding dat de eigen verrichting
verandert van richting en
aangeboord wat zich keert
zichwaarts niet maar naar hem/
haar ja dit onderschept scheppende/
geschapene door laten stromen in
kielspoor en uit in tuigage
| |
| |
subject elkanders dividu,
het kort waarin tekort gesprek
wordt (in welks verlengde verlangen)
elliptische trek die de liefde bestrijkt:
vergelijk van ding met personage strekt
tot vergelijking, werkt tot voor zich-
zelf verdinglijkt de persona opkijkt
naar het peil der beelding.
Tast weze zelf niet het inzicht!
Toch zend je me, reikende weefschacht
die jachtig je inertie aanvult en
compenseert, wetenschap tot wat
druk bezig zijn perverteert.
als door het patroon voortgedreven
te voorschijn rijst uit de schering
het nedere rein en onschuldig
verlost je besef ook letterlijk.
dan verraadt zich in mijn zending
wraak op zijn terugkeer, namaak van
zijn drift, en leedvermakend vlucht
je mee met hem in veroveringslust
mijn liefhebben vaart, onbegrepen;
ambacht onderneemt geen reis nu.
| |
| |
uitgestippeld traject wend-
baar aan het moment aangepast
is dat zelf flitsende semantiek
zeemanschap het ontslag, schipper
wie getuige was ooit van de
brakke geboorte van de boot.
Niet eerder incarneert zich
nautisch het gesnok, het stampen
gedachten even als dolfijn:
waar komt de stroomlijn van?
Kielhaal je: vochthappend
spoelvorm, het gemouleerd
vaardig wel imiteer schijnbaar
ik je vaarkunst doch beeld je
geen zeerat geteeld naar je
beeld in. Techniek in leen
| |
| |
u tempert liefde als motief,
het kenmerk van het meer:
zeer in haar handwerk de meerwaarde
de gepulseerd aanzwellende en
weer afnemende structuur-
droom in dat parallel ritme!)
tekst maakt ze met textiel
dan met wat inderhaast bij
elkaar heeft ervaren de radde
sprookjes vol heldhaftig schoon
die zijn verborgen uitvinder terloops
hem voorfluistert vanuit verhemelte.
| |
| |
Geen list verschalkte wie zulk
speelgoed vergenoegt als hem neukt
deze halfgod, verschaft hem genot
nu wie zijn trots zich inbeeldt
als zijn schaduw, waar hij
vermoedden de droombeelden
in elkaar dromers soms die
gewiekst dromen onder dat mom?
Neen, ervan onbewust blijven ze.
Op zichzelf toekijken als
laat staan zich als vreemde
het occulte: plaatsvervangend
voor de spinsters van de draad
zijn nachtmerrie te worden:
van het diep geologisch doorgronde
het wondere omslaan in vuur
door liquide lagen translucide
graalwand heen zich spuwend amper
| |
| |
hoe dan hààr, onkundig dat haar
arbeid woordelijk de zijne schept:
van schering tot weveling
glijdt de tektonische ark
uit haar vingers de zee in.
kneedwerk der batterij roeiriemen
wel verdiend, kronkelend in hun dol:
krimpt soms niet je pupil de vliegende
Hollander steeds weer in beeld die
je vrijers op hol nog zal jagen
is waard je nachtelijk gezwoeg
herhaald anticipeert je opzet
dat hij thuiskomt, uitgesteld
als je uitrafelt andermaal:
zijn tredende teen je bekent
afstevent het complex vaartuig
op zijn object, maathamer als metriek
zondvloeden die zijn romp uitspoelen
getrotseerd hebbend met talent
virtuoos in het golfdal zich rollend
en kapseizend haast op waterscheiding.
| |
| |
Beschik ik dan niet over taal
de truuks der demiurgen kalt te stellen
dik in mimicry hun schik en leedvermaak
voor beide stuks marionetten duidelijk?
hunzélf hùn slavernij aan het beeld
van zichzelf dat ze maakten.
Betekenis is getrapt; kenbaar
liefheeft de creatuur, uiterste
wat je afvuurt treft niet
uit het oerwater opduikt:
| |
| |
ach hoe je breidelend neerkomt
je verkrachtende kruis op
zijn delikaat staartstuk!
onder gejuich kunstenmakend.
Misschien vrolijkt hij in je buurt
hunkerend naar je hands strelingen
weliswaar niet waar hij dan
in opgaat: op 's mensen peil.
Onder de moker, afgestroopt,
zal hem de chaos opengaan,
als zijn zoon in zich bergen
| |
| |
waaraan openbaart de grijper
wat hij handen oplegt: ‘aan
steekt geen hand aan wie slaat toe
wie reikt aan wie toeslaat de hand
Vleeswordend in een vuist
thuis zijn die ik niet eer.
heenbrekend met het hoofd
de vermoeder van méér verdiepingen:
een kinkhoorn schroefdraait
| |
| |
in omschrijnende taaldozen trekt
tussen klaarheid en duister
je huis zoekt, ‘meer licht’
geleidelijk in lommer overgaat
Het evenwicht laat ons niet reddeloos.
gen-pool: (Eng.), de genenvoorraad. |
anamorfotisch: meer bepaald zoals in de kegelanamorfosen voorgesteld. |
daar het zo niét is: cfr. F. Kafka, Auf der Galerie. |
allelen: paren van niet identieke genen op de overeenkomstige plaatsen (loci) van de homologe chromosomen. |
Djai Singh, Djaipoer: Djai Singh, de Zegevierende (, jay), vorst van Rajasthan, maakte van zijn hoofdstad Djaipoer (, jaypūr) de beroemde ‘rose stad’, en bouwde er het merkwaardige Djantar Mantar (, jantar-mantar) of observatorium. |
de Bij Velen Roemruchte: letterlijke vertaling van Poluphèmos (Πολνφημος): Polyfemus, de cycloop die Odysseus blindstak. |
splitsing: cfr. Plato, Sumposion (Σνμποσιον) |
pijnappeloog: cfr. G. Bataille, L'Oeil Pinéal. |
niet iémand: in het Grieks mè-tis (μητις), woordspeling op metis (μητις), list. |
kennis: gnosis (ɣνωσις)? als tegengestelde van mètis. |
dit woord: niemand: in het Grieks oudeis (ον̓δεις), woordspeling op Odusseus (Ὸδνσσενς). |
de mens: het antwoord op het andere raadsel, door de sfinks aan Oedipus gesteld, waarbij de mens Oedipus door het oplossen zelf zijn menszijn ontdekt én vestigt. |
omwenteling: cfr. J. Lacan, Le temps logiqe et l'assertion de certitude anticipée. |
de sphincter der sfinks, en later: het oceanische bolvlak: cfr. G. Groddeck's brief van 9 mei 1922 aan S. Freud, gepubliceerd in hun Briefe über das Es. |
Odradek: cfr. F. Kafra, Die Sorge des Hausvaters. |
mij: Telemachus spreekt afwisselend tot Penelope en tot Odysseus. |
het peil der beelding: de ‘ālam al miϴāl (). |
de spinsters van de draad: de Moiren. |
uiterste bevelwoord: het amr fi'li () van Shaykh Ahmad Ahasā'ī, de konandegi () van Abū Ya'qūb Sejestānī. |
aan wie toeslaat: cfr. F. Kafka, Das Stadtwappen. |
|
|