Film
Toezeggen om over film te schrijven
Beste Patrick,
Toezeggen om over film te schrijven blijkt gemakkelijker dan het uiteindelijke verwoorden. Daar zit ik nu mee. Vooral omdat ik, na nogal wat getob, me realiseer dat ik mijn, vind ik zelf, ambiguë houding tegenover dit medium moeilijk in dit kort bestek kan omschrijven of verduidelijken. Ik ben een hoogst occasionele bioscoopbezoeker, lees filmrecensies diagonaal, koop zeker geen vakbladen, een enkele keer Filmfan, voor de column van Jan Mulder. In mijn bibliotheek vind je slechts ‘L'Histoire illustrée du cinéma’ van Jeanne & Ford, drie delen Marabout; wel weet ik in mijn atelier een album schitterende setfoto's van Hurrell, een boek dat Simone me vorige maand kocht omdat ik per se een portret van Gary Cooper nodig had voor het maken van een tekening: mooie, wat grijzende foto's, onwezenlijke schaduwen, en vooral de houding van die mensen, Het Poseren. En denkbaar, de retouche achteraf.
Ik probeer nu te ordenen, te nuanceren. Ik bekijk nooit - dat is wel absoluut - westerns, gangsters (of policiers), thrillers, zogenaamde psychologische drama's, en zelden filmische highbrow, ‘voer voor cinefielen’. Misschien lijk ik je nu wel een gruwelijke troglodiet, maar echt ik kan het niet verwerken.
Wat dan wel? Namen noemen, of eerst momenten.
Mijn verste herinneringen gaan naar jeugdfilmvertoningen op de zaterdagnamiddag in cinema Géant te Hoboken. Films met nobele ridders (King Arthur), chargerende brigades (Errol Flynn, het klaroengeschetter, de zwartwitte vlaggetjes, iedereen jubelend recht op de klapzeteltjes), Abott & Costello (De Onzichtbare Man), Jody en het Hertenjong.
Ook ontdekte ik toen mijn voorliefde voor de musical, de revue, de comedie: gigantische bouwsels en dus perspectieven, trappen, spiegelzalen, caleidoscopische balletfiguren - evenwel niet de swimmingpoolscènes met Esther Williams, die ik erg saai en trutterig vond. Maar vooral Astaire (Flying down to Rio, The Gay Divorcee, Top Hat) en achteraf het meer narratief gehuppel van Gene Kelly, ja die overacting, de melancholie, daar kreeg ik de krop van in de keel. Korte dribbelpasjes, bijvoorbeeld twee heren in een wit tweestuks, waarvan het jasje pastel gestreept, een rode anjer in het knoopsgat, die zingend én ritmisch flanerend de avenue op stelten zetten (de politieagent volgt fluitend en laat zo het verkeer in de knoei, de groenteman komt met zijn stootkar aangelopen, glazenwassers glijden van de ladder), zo'n vrolijk tafereel vind ik mooi, nog steeds.
Dan de televisietijd, klein scherm in zwartwit, of was het grijsgrijs. De vooroorlogse franse films, de Grote Acteurs. Louis Jouvet, die ogen en die lange, magere vingers, die zo typische stem in de onsterfelijke dialoog met Michel Simon ‘comme c'est bizarre... t'as dit, bizarre?’... Jouvet en Raimu (in de Pagnoltrilogie, maar vooral in Marius, en La femme du Boulanger) hebben mijn liefde en vertedering voor Franse acteurs opgewekt. Gabin, Simon, Brasseur, Meurisse, Blier (die ik vorig jaar in Parijs een wervelende Feydeau zag spelen, naast Danielle Darrieux en Ray-