Ik spelde ze religieus uit, daar in de Himalaya's, op 3.500 meter hoogte, tijdens de eindeloze avonden, pierend op de bladzijden met behulp van een flikkerende kaars. Tot het niet langer te doen. was en ik onderdook in een partijtje schaak met J.G. of onze schrandere sherpa.
Eens uit de bergen teruggekeerd in de Vallei van Kathmandu, kocht ik alle boeken betreffende religie, kunst en antropologie waar ik mijn hand op wist te leggen. Het waren toegankelijker werken, van het type The Sherpas of Nepal van Christoph von Fürer-Haimendorf (van welke studie ik jouw exemplaar trouwens al jaren wederrechtelijk in mijn bezit heb; kom het maar eens ophalen als je weer in België bent). Ik heb er toentertijd ontzettend veel weetjes uit gehaald en, wat meer is, er een inzicht in de complexe Nepali bevolking uit gedistilleerd.
In 1976 trok ik naar Japan, waar ik mezelf als opdracht had gesteld een reeks radioprogramma's over de hedendaagse Japanse literatuur te vervaardigen. Uiteraard kwam in mijn talrijke gesprekken ook de gehele Japanse levensvorm aan de orde. Ik bezocht Kyoto, Nara, Nikko en Ise. Misschien was het omdat ik via mijn kennis van de moderne Japanse literatuur al over een invalspoort beschikte, maar met de verschillende soorten boeddhismen die men in Japan aantreft had ik veel minder moeite. Ook het Shintoïsme leek en lijkt me van een voorbeeldige helderheid, in vergelijking waarmee het Tibetaanse boeddhisme en de tantrismen van een ongehoorde duisterheid zijn. De levensvorm in een Zen klooster staat aan de antipode van de sfeer in een lamaïstisch klooster.
En over dit alles, met name over de wijsgerige stelsels en filosofische richtingen die met de verschillende soorten boeddhismen samenhangen, zouden we dan moeten van gedachten wisselen.
We hebben wel erg lichtzinnig besloten tot het voeren van een wijsgerige briefwisseling, vind ik, toen, bij jou in Kathmandu. De dunnere lucht en het ongeremde drankgebruik (dat laatste neem ik enkel voor mijn rekening aangezien je geheelonthouder bent) zal mij overmoedig gemaakt hebben. Ik voelde mij opgelaten, gelukkig dat ik met jou dit keer mijn dagen in Nepal niet in een epistemologische frustratie hoefde door te brengen. Onvermoeibaar legde je uit wat ik je verzocht te expliceren; er ging een wereld voor me open die tijdens mijn eerste verblijf in Kathmandu treiterend gesloten was gebleven.
Het antwoord op jouw inmiddels in deze rubriek reeds afgedrukte eerste brief heb ik ettelijke keren uitgesteld. Te weinig tijd, het is nog waar ook, maar tijdgebrek heeft me nooit verhinderd de dingen te doen waar ik echt zin in had. Waarom vlucht ik dit antwoord, het nadenken over de dingen die jij me presenteert? Dat hoeft toch geen moeilijke taak te wezen. Weet je wat Heidegger (jazeker, Martin, het is ook mijn favoriete denker niet) in dat verband zegt? ‘De toenemende gedachteloosheid berust (...) op een proces dat de hedendaagse mens in merg en been aanvreet: de hedendaagse mens is op de vlucht voor het denken. Deze gedachten-vlucht is de grond van de gedachten-loosheid.’ (in Gelassenheit, 1959). Heidegger helpt me dus geen stap verder, zoals steeds draait hij rond in diepzinnige cirkels (samsara's, zeg jij), bijt hij in z'n eigen staart.
Wat zou er vandaag en vanop deze plek filosofisch te zeggen zijn? Het is Pinksteren, een christelijk feest dat de verlichting herdenkt van een groep, naar men mag aannemen, overwegend onverlichte figuren. Ik zit deze brief te schrijven op