Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 32(1979)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] Hendrik Carette Drie gedichten Ben ik niet de laatste nog levende stadhouder van deze verdwenen stad? Ik, die de kreet ken van de uil bij dag, bij dag! En de heldere geheimen der langzaam brandende Catharen bewaar. Ben ik Hendrikje vermomd als sjofele Sjoerd niet de krankzinnige kroonprins van Uw Hindeloopen van Uw Moddergat en van Uw Sloten? Ik, die in de bakstenen huizen en stallingen O Eleonore van Stavoren van terp tot terp ben ik de meest verminkte de meest gevreesde van Uw bedelaars. Van Uw kuisheid draag ik al de tekenen ben ik de geketende. [pagina 207] [p. 207] En zo ruk ik mij omhoog (uit het moeras, uit de bezonken gronden) aan de knetterende haren van mijn echte pruik, aan de touwen van mijn met heesheid getooide stem die ik ontstijg. Boven de kruinen van de bomen en de wolk die ik bevolk. [pagina 208] [p. 208] Begraaf mij morgen haastig onder deze dijk waar de regen en het zweet van zwijgende boeren op de akelige akkers valt. Niet ver van deze modderweg waar ik gepleisterd heb. Begraaf mij dan haastig in de koude grond van mijn oude heerlijkheid, dit graafschap. Niet al te ver van deze duistere kreek en duinen dicht bij de wadden waar ik heb gewaad. Niet al te ver verwijderd van een grafheuvel of bijvoorbeeld een eenvoudige wilgenrij... Vorige Volgende