Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 31(1978)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 441] [p. 441] [Nummer 6] [Vier gedichten] Negen De eerste tinteling (een beetje spanning in de tepels) nauwelijks merkbaar enkele weken na de eerste proef. Later, wanneer het ronder-worden dag aan dag belangrijk, overdrachtelijk, halfweg pathetisch wordt en met een zeker ongemak, de haren dierlijker, de aders brozer, de gevoelens instinktief - en o! de durende, durende dagen zo gevuld als jezelf met witgoed en speentjes en borstkolfjes. De baringlessen lijken ongepast en de spiegel wat obsceen. De plaats tussen fornuis en tafel, het bed, het bad, de schoenen en de trouwring worden te eng, benauwend het gevoel van snelheid in de doorgang. Gedrenkt in bloed en water de laatste dagen van het kind en daarna weent hij eerst (bijna verdronken) - wordt geboren, en verloren, losgeknipt, totdat hij drinkt en ademt. [pagina 442] [p. 442] Dan, middenin de pijn (gevreesd, gewenst, gelaakt) loop je langzaam weer leeg - tot aan de laatste druppels melk enkele maanden later. Meteen lijkt het wel zonde om niet te herbeginnen. [pagina 443] [p. 443] Weet je het nog: het nauw van Calais? Toen ik hier nog niet zo lang woonde en de eerste baby amper wat geluidjes maakte in zijn witte wieg vond ik het keukenraam te smal om vér te kunnen kijken. Vandaag scheen me de witte tuin een wijds geval, met zoveel leegte na het opruimen van blokken. Een kwestie van gezichtsveld: het lijkt soms of een vrouw na jaren bovenaan steeds nauwer onderaan steeds breder wordt. [pagina 444] [p. 444] Bijna dertig Jij beweert van niet maar toch zijn die kleine rode adertjes definitief geworden op mijn been - jaarringen na het derde lot - en ook de groetjes in mijn buik, als ik er wat zonnecrème op wrijf denk ik wel eens terug aan mijn benen en mijn buik van toen en aan mijn klein overbodig behaatje dat er toen eigenlijk alleen maar was om door jou losgeknipt te worden in het bosje na schooltijd of om zichtbaar te zijn onder mijn truitjes voor de banken achter mij. [pagina 445] [p. 445] Een korte storm in november De ruiten rammelen het paarse licht sluipt in de kamer binnen en de wind komt uit de kelder. Al mijn zonen slapen nog - ik, ongewoon klaarwakker daal behoedzaam van de trap. De roze stengels van de wilde wingerd liggen als gebeente opgehoopt tegen de muur: een ochtend om te huilen. In mijn vaders huis zouden verkoolde blokken dennehout nog smeulen in de haard: met kleine rukjes zakten ze ineen en werden waardig as. Op zulke dagen wachtte ik het vallen van de wind en liep dan in de natte tuin. De rozen rilden en de hoge sparren haalden achteloos hun schouders op. Even na schemering stopt dan de regen, de dunne wolken jagen door de lucht en overal hoor je het sijpelen van goten. [pagina 446] [p. 446] Toen ook stierf hij. Uit de plastieken buisjes druppelde nog nodeloze vloeistof in de aders van zijn gave handen, en dan vielen ze gorgelend stil. Terwijl hij trager ademde, al aan het einde van de weg werd door spaarzame handen de verwarming alvast lager gezet en daarna hoorde men nog uren het getik van afkoelend metaal in de bleke kamer. Patricia LASOEN Vorige Volgende