Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 31
(1978)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 430]
| |||||||||||
Tendensen in de nieuwe Zweedse literatuur [1965-1977]In de loop van de jaren 1960 trad er een markante verandering op in het politieke en ideologische klimaat in Zweden. Het jaar 1965 wordt zowat aangezien voor het breukvlak tussen een periode van filosofisch relativisme en opkomende radikale tendensen. De radikalisering die na 1965 snel om zich heen greep en die vooral de intellektuelen, de kunstenaars en de jeugd mobiliseerde, was een onderdeel van de internationale opstand van ‘The new left’ tegen imperialisme en kapitalisme. In het naoorlogse koudeoorlogsklimaat, met zijn economische groei en stijgende materiële welvaart voor de brede lagen van de bevolking, was Zweden alras uitgegroeid tot een verzorgingsstaat waar ‘de ‘ideologieën dood waren’Ga naar eind1.. Het was de oorlog in Vietnam die de kritische geesten mobiliseerde en stilaan een groot deel van de bevolking tot een nieuw bewustzijn leidde. Inzicht in de rol die de Verenigde Staten van Amerika in Zuidoost-Azië speelde, leidde ertoe dat het vertrouwde koudeoorlogsbeeld met zijn dichotomie demokratie-diktatuur werd doorbroken, en vervangen door de tegenstelling kapitalisme-kommunisme, waaruit bleek dat kapitalisme nergens ter wereld een garantie biedt voor demokratie. De groei en de verbreiding van die radikale ideeën was mogelijk en werd geaccelereerd door de explosie die de massamedia en de informatie-industrie in de jaren '60 kenden. De informatie via de TV werd aangevuld door publikaties in goedkope pockets en paperbacks, zij het dan slechts in de ‘circuit lettré’. De stroom van publikaties over maatschappelijke, ekonomische, filosofische en politieke problemen in de jaren '60 getuigt van de grote interesse van het lezerspubliek voor de eigentijdse problemen. Een implikatie van de belangstelling voor fakta is, dat het begrip ‘kultuur’ ruimer gaat worden. De dagelijkse kultuurbladzijden in alle grote kranten ruimden plaats in voor politieke, economische en algemeen-kulturele probleemstellingen en debatten, naast de [voorheen overheersende] recensies van bellettristische werken. Ook | |||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||
het profiel van de literaire tijdschriften veranderde. Jonge radicale literatuurtheoretici publiceerden in groepsverband marxistische literatuurkritiek [hoofdzakelijk ideologiekritiek van het oeuvre van Zweedse romanciers] en verbreidden de theorieën van Lukàcs, Benjamin, Levy-Strauss, Goldmann en andere marxisten en strukturalisten via vertalingen en degelijk gedokumenteerde theoretische introdukties. Een andere implikatie van het geradikaliseerde kultuurklimaat was het ontstaan van nieuwe strukturen en distributievormen in de toneelwereld. Jonge akteurs vormden gezelschappen buiten de officiële theaters om. Een van de eerste z.g. vrije groepen, Narren [De nar], werd in 1965 opgericht, en in de loop van de volgende jaren is dat wat eerst een experiment was, uitgegroeid tot de belangrijkste inbreng in het Zweedse toneelleven: eind 1977 staat het 70-tal vrije groepen, die over het hele land werkzaam zijn, voor het merendeel der Zweedse teaterprodukties in, ondanks de zware financiële moeilijkheden waarmee ze konstant te kampen hebben. Vele vrije groepen werken op basis van een socialistische ideologie en beschouwen hun teaterwerkzaamheid als een deel van de strijd voor een betere maatschappij. Ze willen een breder publiek bereiken door de straat als medium te gebruiken en door onderwerpen uit het arbeidsleven te kiezen. De teksten zijn bij hen van literatuur tot gebruiksgoederen geëvolueerd. In de vrije groepen en in de officiële teaters werd geëxperimenteerd met nieuwe strukturen, waarbij de akteurs gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het ontstaan van de tekst, het kiezen van de rollen, de regie van het stuk en de hele opvoering. Deze vorm van groepsteater was duidelijk een reaktie tegen de autoritaire strukturen in de toneelwereld, waar de akteurs iedere vorm van inspraak misten. De vernieuwing in de toneelwereld was een van de symptomen van de politisering van het kulturele leven. En ook de literatuur werd gepolitiseerd. In het koudeoorlogsklimaat van de jaren '50 was de literatuur geprivatiseerd geraakt. ‘Onschuldige idylles begonnen te kiemen zodra de rook van de moordpartijen hun neus niet meer prikkelde’Ga naar eind2., zo wordt de literatuur van de Zweedse 50ers wel eens gekarakteriseerd. De frontverandering geschiedde in het midden van de jaren '60 en werd voorbereid door skribenten als Jan Myrdal [1927] en Göran Palm [o1931]. Jan Myrdal, militant socialist en non-konventioneel schrijver, wees in zijn autobiografisch werk Samtida bekännelser av en europeisk intellektuell [1964, Hedendaagse bekentenissen van een Europees intellektueel] op de schuld die hij zelf en daarmee een hele generatie Europese intellektuelen hebben aan de koncentratiekampen, aan honger en ellende in de wereld, en op de verantwoordelijke taak die ze daarom op zich moeten | |||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||
nemen om de massa tot bewustwording te brengen. Göran Palm publiceerde in 1966 een werk waarin hij de ideeën van Myrdal doortrok. Dat En orättvis betraktelse [Een onrechtvaardige beschouwing] werd in een klap beroemd in Zweden als kortweg ‘Het boek’, het boek dat moèst verschijnen omdat het expliciet de gedachten vertolkte van de gemiddelde Zweedse intellektueel. Gewapend met humor en ironie trok Palm ten aanval tegen de hypokriete Zweedse sociaal-demokratie en tegen het zelfgenoegzame etnocentrisme van de bewoners van die verzorgingsstaat. De Zweedse intelligentsia was ontvankelijk voor de parolen van Myrdal en van Göran Palm, omdat het intellektuele klimaat in het teken van marxisme en strukturalisme stond. De wil bestond nl. om aan een revolutionaire praxis mee te werken door de mens ervan bewust te maken dat hij beheerst wordt door ideologie en dat hij de strukturen die hem gevangen houden, kan doorbreken. De meeste schrijvers gingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen en begonnen de literatuur en hun schrijversrol als iets problematisch te beschouwen. Ze wilden hun kunst ten dienste stellen van de maatschappij en meehelpen het beeld dat wij van de werkelijkheid hebben, te veranderen. Maar het verlaten van het burgerlijk-individuele standpunt gebeurde dikwijls slechts via een moreel-psychologische krisis. De esteet Sven Lindquist [o1931] heeft het dilemma waar de Zweedse schrijver zich voor geplaatst zag, op een unieke wijze verwoord in een klein werkje Myten om Wu Tao-tzu [De myte van Wu Tao-tzu], gepubliceerd in 1967. Daarin geeft hij beschouwingen over literatuur en engagement, die gebaseerd zijn op een lang studieverblijf in Mao's China. Zijn eigen estetische kunstopvatting illustreerde hij met de klassieke Chinese myte over de kunstenaar Wu Tao-tzu, die letterlijk in zijn kunstwerk verdwijnt als hij het heeft afgewerkt.
Sven Lindquist relativeerde zijn esteticisme door het te konfronteren met het socialistische standpunt van China. Maar waar hij het ineen land als China verantwoord vond om kunst te gebruiken om massale maatschappelijke moeilijkheden op te lossen, leek hem die metode zinloos in onze westerse maatschappij van louter individualisten. Toch begonnen de Zweedse schrijvers, ook Sven Lindquist, hun socialistisch bewustzijn uit te drukken in hun werk. De ‘esteten’ - de generatie van '50 - klommen uit hun ivoren toren en gingen net als de jonge generatie, politieke en maatschappelijke problemen tematiseren in hun romans en gedichten. Het eerste sein kwam van de jonge, gevierde Göran Sonnevi [1939]. Hij was de eerste dichter die het in Zweden waagde de oorlog in Vietnam publiek te kritiseren en een onpoëtische uitdrukking als ‘de walgelijke oorlog van Amerika’Ga naar eind3. in een gedicht te bezigen. | |||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||
Stilaan begonnen dan ook de romanschrijvers hun politieke engagement te verwerken, zij het vooreerst in impliciete vorm. Zo gaf b.v. Sven Delblanc [o1931] in 1967 een roman uit Nattresa [De nachtelijke reis], de ontwikkelingsgeschiedenis van een jonge arbeider van aliënatie tot bewustwording. Die bij uitstek politieke roman miste net zoals al de politieke romans van die tijd zijn doel: ze werden als literatuur beschouwd en gewaardeerd volgens literaire kriteria, zodat de politieke dimensie totaal verloren ging. Dit was mee de oorzaak van de aksentverschuiving in de Zweedse literatuur van fiktie naar dokument. Want om doeltreffend ‘kunst als wapen’ te kunnen gebruiken, zochten de schrijvers naar een vorm die bellettrie en politiek verenigde. De hybride vorm van literatuur die zo ontstond, en die onder de benaming ‘dokumentarisme’ de literatuurgeschiedenis is ingegaan, vertoont strukturele overeenkomsten met het dokumentaire genre in de Amerikaanse literatuur [Oscar Lewis, Truman Capote, Norman Mailer...] en in de Duitse literatuur [Alexander Kluge, Walraff...]Ga naar eind4..
Het Zweedse dokumentarisme vormt een heterogene groep: 1. Rapportboeken, d.i. verslagen, reportages, reisverhalen e.d. in een estetisch bewerkte vorm. Het grote voorbeeld van de Zweedse rapportboeken was in de eerste plaats Jan Myrdals Rapport från kinesisk by [1963; Nederlandse vertaling Rapport van een Chinees dorp, uitgeg. bij Bruna]. Dit werk vond ook grote weerklank buiten Zweden, maar dan voor de inhoud: een unieke bijdrage over het China van Mao, gezien uit het perspectiek van de Chinese boer, terwijl het in Zweden zelf de impuls gaf aan een nieuw literair genre. Het rapportgenre werd in de eerste plaats een literatuur over de onderdrukte en marginale groepen in de maatschappij. Hoewel er zo objectief mogelijk rapport werd uitgebracht, werden het toch indignatierapporten over de nood van hele klassen. Ze waren bedoeld om de lezer-in-zijn-verzorgingsstaat bewust te maken en dus niet om tot inleving in en medelijden met het lot van de minderbedeelden te inspireren. Sture Källbergs Rapport från medelsvensk stad: Västerås [1969; Rapport van een doorsnee Zweedse stad: Västerås] opende een lange reeks rapporten over binnenlandse wantoestanden. Er volgden rapporten die onderdrukte klassen in vreemde kulturen voor het voetlicht brachten. Sven Linquist bracht analyses van de situatie van Zuidamerikaanse boeren in o.a. Jordens gryning [1974; Ochtenschemering der aarde]. Sven Delblanc publiceerde in 1972 een rapport over het Perzië van nu: Zahak, een soort reisverhaal, waarbij de fakta | |||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||
over geschiedenis, aardrijkskunde en kultuur in een wijder verband werden geplaatst. De exakte informatie diende om de westerse beschaving en literatuur in vraag te stellen en weer eens om de lezer te mobiliseren. De rapporten die Göran Palm schreef, liggen in de lijn van de beruchte reportages van Walraff. Palm ging incognito bij LM-Ericsson aan de lopende band werken en publiceerde een drietal boeken over de toestanden daar. Zijn bedoeling was echter niet in de eerste plaats wantoestanden aan de kaak te stellen, maar wel een politieke analyse te geven. Een van de beroemdste Zweedse rapportboeken is Sara Lidmans Gruva [1968; De mijn], een antologie met delikaat en gevoelig bewerkte interviews met mijnwerkers uit de ijzermijnen in Kiruna en Svappavaara [Noord-Zweden]. In dit werk, dat een Zweedse variant is van het Duitse Protokolls Dokumentarismus sluit de bekende en geliefde schrijfster Sara Lidman [o1923] in toon en in onderwerp aan bij haar bellettristische romans over de individuele en sociale problemen van de armen in haar geboortestreek.
2. Tot het dokumentarisme behoren ook de dokumentaire romans. De dokumentaire roman is een historische rekonstruktie in een episch verloop, en bevat dus een fabel net als de gewone historische roman Maar er zijn toch duidelijke verschillen. De dokumentaire roman is een techniek om over de werkelijkheid te kunnen diskussiëren: de schrijver geeft expliciet zijn bronnenmateriaal op en bepaalt nauwkeurig zijn eigen houding daartegenover. Op die manier wordt de dokumentaire roman een variant en een uitbreiding van de realistische roman en staat hij duidelijk in de Brecht-traditie: er wordt een uitspraak gedaan over de werkelijkheid en niet een werkelijkheid weergegeven. De beroemdste dokumentaire roman is Legionärerna [1968; De legionaires], waarin P.O. Enquist het waagde het delikaatste probleem uit de Zweedse buitenlandse politiek, de uitlevering aan de Sovjet-Unie van een groep Baltische legionaires die bij de Duitse kapitulatie in 1945 hun eenheid hadden verlaten en naar Zweden waren gevlucht. Een prachtig gedokumenteerde studie over de houding van de Zweedse regering, de reakties van de legionairs en van de opgezweepte publieke opinie. Maar het boek heeft een diepere dimensie. Enquist verwoordt naast een persoonlijk dilemma - de onmogelijkheid zich als mens volledig in te leven in het lot van de medemens - ook het dilemma van de marxistische geschiedsschrijver: de hele Baltengeschiedenis is zo'n aaneenschakeling van toevalligheden, dat er geen dialektisch monster in bloot te leggen valt.
3. Autobiografische geschriften vormen ook een onderdeel van het dokumentarisme, omdat ze ontstonden onder impuls | |||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||
van het radikale kultuurklimaat en omdat de schrijvers het gebruikten als alternatief van de traditionele roman. De beroemdste autobiografische geschriften zijn, behalve de Hedendaagse bekentenissen van een Europees intellektueel van Jan Myrdal en de Myte van Wu Tao-tzu van Sven Lindquist, Herr Gustafsson själv [1971; Mijnheer Gustafsson zelf] van de schrijver-filosoof Lars Gustafsson, en de dagboekroman Äsnebrygga [1968; De ezelsbrug], die Sven Delblanc schreef tijdens zijn verblijf als gastprofessor aan de universiteit van Berkeley in het woelige jaar 1968. Alle zijn het overpeinzingen over de rol en de taak van de Westerse intellektueel.
De ideologische ontwikkeling van de jaren '60 en '70 loopt van een de-ideologisering over politieke bewustwording en optimistisch geloof aan een betere maatschappij in de nabije toekomst, naar een algemene ontgoocheling. Die teleurstelling heeft echter in de Zweedse schrijversrangen niet tot defaitisme geleid. De progressieve literatuur wordt voortgezet. Het dokumentarisme is weliswaar grotendeels verlaten - enkel Jan Myrdal en Sven Lindquist hebben de weg naar de roman nog niet teruggevonden - en de revolutionaire gloed in proza en poëzie zijn verdwenen, maar de nieuwe parolen zijn kritiek en analyse vanuit marxistische visie. Het rapportgenre is overgenomen door arbeider-schrijvers die het gebruiken om te getuigen van een leven in hard labeur en sociale vernedering. Dat werken als Rapport från en skurhink [1970; Rapport van een emmer] van de schoonmaakster Maja Ekelöf en Du, människa? [1972; Jij, mens?] van de shiftarbeidster Marit Paulsen, gretig worden gelezen als ‘literatuur’, en zelfs literaire prijzen krijgen, is symptomatisch voor de verschuiving van de grenzen in de bellettrie sedert de bloei van het dokumentarisme op het einde van de jaren '60. Ze betekenen meteen ook het begin van een nieuwe bloei van de Zweedse ‘arbeidersliteratuur’ die we kunnen karakteriseren als een alternatieve memoireliteratuur. Geen grootse daden en belangrijke ontmoetingen zijn het onderwerp bij die oudere, gepensioneerde arbeider-schrijvers. Zij blikken terug op een leven in zweet en zwoegen en plaatsen daarbij niet het eigen individuele lot in de focus, maar wel dat van het arbeiderskollektief.Ga naar eind5.
De geëtableerde romanciers en de nieuwe generatie die omstreeks 1970 aan het woord kwam, schrijven vitale, maatschappijgerichte, epische literatuur. De debutanten [Gunder Andersson, Per Holmer, Göran Hägg, Ulf Lundell, Ann-Charlotte Alfverforss, enz.] hebben geen ‘vadermoord’ gepleegd, maar hebben gewoon tradities verenigd. Ze hebben de socialistische wereldbeschouwing van de oudere | |||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||
generatie overgenomen en sluiten formeel aan bij de vooroorlogse generatie van epische vertellers. Zij zetten de progressieve literatuur van '60 voort onder nieuwe vormen. De literatuur van '70 gaat de geschiedenis in als ‘strijdend realisme’ en als ‘nieuw realisme’. De jonge auteurs en de oudere generatie ‘vertellen’ weer, maar het accent ligt niet meer op mimesis, maar wel op analyse. De onderwerpen worden bij voorkeur gezocht in de arbeidersklasse en in het verleden. Sven Delblanc heeft een epos geschreven in vier delen over de Zweedse maatschappij in ontwikkeling van agrarische staat tot moderne industriestaat. Met die zgn. ‘Hedeby’-serie, zo genoemd naar het Zweedse plaatsje Hedeby waar de hele geschiedenis zich afspeelt, is Delblanc een van de populairste moderne auteurs van Zweden geworden.
De poëzie maakte in Zweden in grote lijnen dezelfde ontwikkeling door als het proza: vanaf het midden van de jaren '60 was er een verschuiving merkbaar weg van estetische en metafysische problemen naar kritische analyse van de omgevende werkelijkheid. Bij vele dichters ontaardde dat in poëzie zonder dimensie. Dat soort ‘slagzinnen-poëzie’ heeft nu enkel nog historisch belang. Maar de belangrijkste dichters van de vijftigers slaagden erin esteticisme en politiek engagement in hun gedichten te verenigen. De meest gewaardeerde vijftiger, Tomas Tranströmer [o1931], schreef intensief doorleefde rapporten over de toestand in de wereld, en behield daarbij zijn beroemde hermetische beeldspraak. In tegenstelling met de prozaschrijvers was het uitgangspunt van Tranströmer echter veel minder rationele analyse van de werkelijkheid, dan wel het mystieke beleven ervan. De meest bewonderde dichter is ongetwijfeld Göran Sonnevi. Sonnevi componeert zijn gedichten als jazz-muziek. Sonnevi. is, net als Tobias Berggren [o1940], een intellektualistisch dichter. In hun beider gedichten is het overheersende thema: taal en kommunikatie. Met als uitganspunt die andere grote Zweedse dichter, Gunnar Ekelöf [1907-1968], en als wetenschappelijke bagage de strukturalistische taalwetenschap en marxistische dialektiek, dichten zij over het ik, de taal en de maatschappij als hindernissen voor adekwate kommunikatie en kennis. In het laatste gedicht, opgedragen ‘aan o.a. Naom Chomsky’ van de bundel Och nu! [1967; En nu!] zet Sonnevi zijn ideeën over de strukturele gevangenschap van de mens als volgt uiteen: ‘Wat vermogen
de strukturen van de liefde tegen de witte
tegengestelde strukturen
die nu
| |||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||
de wereld ondersteunen?
Het is nu drie dagen geleden dat wij
samen waren, zonder bescherming
voor elkaar
De cellen in jouw lichaam zijn misschien
vermenigvuldigd
volgens hun speciale
strukturen?
Ze zijn nog pure vorm, zonder werkelijkheid!
In hun genen
is ook
het vermogen tot taal
Hoeveel tijd is er nog voor iemand
begint
de taal der liefde te spreken?
Als ik mijn oor tegen je buik leg
hoor ik de cellen fluisteren
bijna onhoorbaar
achter het geluid van de darmen, het kloppende
geluid van het bloed
De tegenwoordige witte, geluidloze strukturen
zijn ook in je lichaam
De taal wacht om
zich uit je lichaam te breken en
de wereld te veranderen
Hoeveel tijd is er nog?
Witte, spraak-loze
genen geven nu de wereld een vorm!
De onmogelijke
taal der liefde moet nu spreken
met wapens!
Zij die twee keer zo vlug sterven als wij
kunnen niet wachten
gedurende maanden, jaren, op een nieuwe taal
Zonder beschutting
voor de strukturen van de witte bommen spreken ze
het spraak-loze,
met een liefde die
alle strukturen transformeert!
Daarom moet het kind dat we misschien verwachten
een hele nieuwe taal
leren
voor die werkelijkheid
die weldra wordt gebaard.’
Naast epistemologische en linguïstische problemen, verwoordde Sonnevi dus ook duidelijk zijn politieke overtuiging. In de bundel Det oavslutude sproaket [1972; De onvoltooide taal] hamert hij op een tegenspraak, de nu nog onvoltooide taal die de onderdrukte voort moet uitbouwen | |||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||
tegenover de bestaande taal die de macht-taal is van de overheersers.
De jonge Bruno K. Öyer [†1952] protesteert ook tegen een wereld van onderdrukking en geweld. Öyer is revolutionair, pacifist, dienstweigeraar en anarchist. Als literaire persoonlijkheid sluit hij het meest aan bij de dada-poëet Arthur Cravan die vlak vóór en tijdens de eerste wereldoorlog Parijs op stelten zette. Öyer deelde, net als Cravan indertijd, gratis een literair tijdschrift uit, en hij liet zich wel niet K.O. slaan door de beroemdste bokser van zijn tijd zoals Cravan, maar liet zich tijdens een poëzienamiddag [schijnbaar] doodschieten, dit allicht geïnspireerd door de zelfmoordkomedie die Cravan in Parijs opvoerdeGa naar eind6.. Als dichter spuwt hij zijn verachting uit over de literaire institutie en over het hele establishment in een stroom van beelden en onverwachte associaties. De literaire kritiek wijt zijn stijl en vorm aan invloed van het Franse surrealisme, maar zelf ziet hij het anders: Ik ben voor een extatische, geëlektrificeerde poëzie. Je moet je innerlijke beeldmogelijkheden accepteren, niet jezelf censureren. Ik schrijf in beelden, niet omdat een of andere school in het verleden dat heeft gedaan, maar omdat ik in beelden denkGa naar eind7.. Met de drie bundels die Bruno K. Öyer tot hiertoe heeft gepubliceerd, heeft hij al de naam verworven van een van de belangrijkste dichters van de jonge generatie van zijn land te zijn. Van de vele andere belangrijke jonge dichters - die bijna allen kritische lyriek schrijven, noem ik nog Gunnar Harding [†1940]. In tegenstelling met zijn generatiegenoten sluit Harding formeel niet aan bij de inheemse Zweedse traditie van modernisme [Ekelöf, Lindegren, Tranströmer...], maar bij buitenlandse stromingen als surrealisme en beat, en bij een dichter als Majakovsky. Het is Harding geweest, die na een lang debat over inhoud-en-vorm van de moderne poëzie in de kranten tijdens de zomer van 1976, een knappe karakteristiek en tegelijk een samenvatting gaf van de moderne Zweedse poëzie van de jaren '70: ‘bewuste vorm en bewuste inhoud’Ga naar eind8. als erfenis van de politieke poëzie van de jaren '60, die immers had bewezen dat geëngageerde poëzie goede poëzie kan zijn. Die synthese van politiek en estetisch bewustzijn is werkelijk het belangrijkste kenmerk van de Zweedse literatuur van het laatste decennium. | |||||||||||
Literatuur
|
|