Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 28
(1975)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 743]
| |
Creatio versus mimesis?Het vraagteken achter deze titel staat er o.i. terecht. We proberen dit even in een aantal opmerkingen bij de referaten van Weisgerber en De Deugd duidelijk te stellen en een alternatief voor de vraagstelling te formuleren. 1. Het lijkt ons niet opportuun in het kader van de problematiek ‘creatio versus mimesis’ de begrippen kopiëren en selecteren tegenover elkaar te stellen, daar elke werkelijkheids-beschrijving immers selectie impliceert en anderzijds elke selectie uiteraard moet gezien worden op een achtergrond waaruit gekozen wordt. De correlatie van deze beide begrippen wijst er o.i. reeds duidelijk op dat de probleemstelling ‘creatio versus mimesis’ ongerechtvaardigd is. 2. In de beide referaten wordt vooral het begrip creatio erg extreem geïnterpreteerd. Weisgerber omschrijft het als het uitdenken van een nieuwe taalcode [voorbeeld bij uitstek: de dadaïsten], waarbij de werkelijkheidsachtergrond zou worden uitgeschakeld [cf. p. 706]. De Deugd van zijn kant interpreteert het begrip vrijwel uitsluitend vanuit een romantisch-religieuze invalshoek [een schepping ‘ex nihilo’, p. 719] en wijst het op grond daarvan af. Of zijn historische kijk op de zaak juist is, laat ik in het midden, ik wil aannemen dat hij het bij het rechte eind heeft. Het komt me echter niet gerechtvaardigd voor op grond van deze eng-romantische, of moeten we zeggen absoluut-romantische, visie te stellen dat ‘literatuur... een door en door mimetisch karakter vertoont’ [p. 714]. Wij kunnen deze stelling natuurlijk wel bijtreden voor zover daarmee de referentialiteit van de taal [ook de literaire taal] bedoeld zou zijn. Maar dan ‘zegt’ zo'n bewering ook niets meer, daar het begrip ‘mimetisch’ hierdoor allesdragend en allesomvattend wordt. 3. Wij zijn daarom de mening toegedaan dat in het huidig literatuurwetenschappelijk onderzoek het begrip creatio aan de orde moet blijven, zij het nu als verwijzend naar het selecteren en combineren van taalelementen waardoor een stuk werkelijkheid | |
[pagina 744]
| |
‘anders’ kan worden gevat, zowel door de schrijver/maker als door de lezer/mee-maker. De Deugd zal zulks niet ontkennen, integendeel, hij schrijft letterlijk: ‘Uit een literair werk kunnen we de werkelijkheid heel anders ervaren, d.w.z. anders dan we tot nu toe bepaalde werkelijkheidsverhoudingen hadden ervaren’ [p. 724]. Maar wordt precies daardoor, zoals hij er onmiddellijk aan toevoegt, het mimetisch karakter van de literatuur bevestigd? En mag de synthetic power van de kunstenaar waarop hij eveneens alludeert, geen scheppingskracht meer worden genoemd? Mag men zomaar stellen dat, waar in een literair werk iets wordt uitgedrukt door déze woorden op déze plaatsen, we iets anders ervaren dan in gevallen waarin we andere woorden op andere plaatsen... ook kunnen gebruiken, ‘zonder dat er aan de communicatie iets wezenlijks verandert’ [p. 716]? Door werkelijkheidselementen op een andere manier te combineren in de taal [cf. Jakobsons omschrijving van het begrip ‘poëtische functie’ waarin door selectie en combinatie de taalboodschap de aandacht voor zichzelf vraagt zonder dat daardoor de referentialiteit van de taaluiting - de referentiële functie - uitgeschakeld wordt!] kan o.i. een andere betrokkenheid op de werkelijkheid ontstaan die bezwaarlijk nog ‘mimetisch’ mag worden genoemd, tenzij misschien in de vóór-platonische betekenis van het woordGa naar eind1.. Het betreft hier nl. een betrokkenheid op de werkelijkheid die, we aarzelen niet om het woord te gebruiken, ‘scheppend’ en ‘herscheppend’ is, die iets nieuw [niet iets nieuws!] maakt. Deze werkelijkheidsbetrokkenheid heeft men in de loop van de literatuurgeschiedenis met tal van woorden trachten te omschrijven; wellicht is de term symbolisch die Teesing ervoor reserveerdeGa naar eind2., hoe beladen ook, nog het sprekendst, althans wanneer men hem vat in zijn oorspronkelijke betekenis van het ‘samen-werpen’ van werkelijkheidselementen, i.c. via de taal [vgl. ook met de aanverwante betekenis van ‘metaforisch’ taalgebruik, waar betekeniselementen op grond van gelijkenis op elkaar worden overgedragen]. 4. Precies door haar symboolfunctie, waarbij een | |
[pagina 745]
| |
aantal relaties tussen referentiële taalelementen niet worden uitgezegd maar bijeengeworpen, op elkaar geworpen, krijgt de literatuur o.i. een uitdagend, provocerend karakter voor schrijver en lezerGa naar eind3.. Het steeds veranderend produkt werkelijkheid dat uit die relaties ontstaat in de diverse lecturen mag niet zo maar gelijkgesteld worden met de som van werkelijkheidselementen die het ‘telt’. Het is dan ook onze overtuiging dat het begrip creatio, als ‘naam-woord’ voor een creatief gedragspatroon, in een receptie-theoretische optiek moet worden benaderd, nl. als het op een bepaalde manier coderen en decoderen van taalboodschappen, en dat het dienvolgens niet moet gesteld worden tegenover mimesis, maar veeleer tegenover, of juister, in [een wisselende] verhouding tot consumptie. Met dit laatste bedoelen we nl. een gedragspatroon dat gebaseerd is op duidelijk voor-geschreven, reeds in taal omgezette, vertaalde [cf. de latijnse term ‘imitatio’ in de enge zin van het woord]Ga naar eind4. en/of voor-geleefde, geobserveerde en zo getrouw mogelijk gekopieerde [cf. de z.g. spiegelbeeldtheorie] relaties tussen werkelijkheidselementen die hun rendement reeds voldoende hebben bewezen. Hiermee wil allerminst iets denigrerends gezegd zijn over het begrip consumptie; immers al onze gedragingen, ook de meest ‘creatieve’, zijn in meerdere of mindere mate gebaseerd op zo'n consumptief, gekend gedragspatroon. 5. Het begrip fictionaliteit in de zin van ‘echt of niet echt gebeurd’ [cf. De Deugds voorbeeld i.v.m. Eline Vere, p. 726] is dan ook in deze optiek slechts van secundaire betekenis, al kan het de schrijving/lezing van een tekst ongetwijfeld beïnvloeden. Primair staat dat de fictionele wereld die opgebouwd wordt via de taal, in zijn onbepaaldheid [cf. de begrippen ‘Unbestimmtheit’ en ‘Leerstellen’ bij Wolfgang Iser] voldoende bekend [mogelijk, reëel...] overkomt. Immers, een fictionele tekst is en blijft een beschrijving van reacties ten aanzien van de werkelijkheid, die perspectieven kan openen, de lezer kan aanzetten en uitnodigen om de werkelijkheid met nieuwe ogen te bekijken. Die ‘wereld in woorden’ kan schommelen tussen de extremen van | |
[pagina 746]
| |
fantastiek en trivialiteit en onze evaluatie zal naar verhouding zijn. In het laatste geval wordt de tekst zonder meer geconsummeerd: hij zegt ons niets ‘meer’. Anderzijds wordt de verbeeldingskracht van de lezers sterker aangesproken naarmate de graad van onbepaaldheid in een tekst toeneemt, zonder dat evenwel de limiet van het volledig vreemde mag worden overschreden; immers, dan ‘zegt’ de tekst ons niets meer. Kortom, in het licht van voorgaande beschouwingen is het onze stellige overtuiging dat in de huidige situatie de problematiek ‘creatio versus mimesis?’ moet gezien worden tegen de achtergrond van schrijf- en leeshoudingen, m.a.w. van gedragspatronen die, als reacties op de wereld waarin wij leven, heen en weer schuiven tussen creativiteit en consumptie.
H. VAN GORP |
|