Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 26
(1973)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 994]
| ||||||||||||||||||||||
Over Georges BatailleWaarschijnlijk is het geen toeval dat de naam Georges Bataille een relatief modieuze referentie is geworden sinds mei '68. Wanneer ik zeg ‘modieus’ dan wil ik aan deze term geen louter negatieve betekenis hechten, maar eerder wijzen op de noodzaak te zoeken naar de diepere gronden van deze aanwezigheid. Elke intellektuele of andere mode is ten slotte een symptoom dat op een oppervlakkige manier een uiterst belangrijke krisis of realiteit tegelijk verbergt en openbaart. In het geval Bataille uit zich dit symptoom op verscheidene vlakken. Er is eerst en vooral de massale verspreiding sinds een drietal jaren van enkele van zijn interessantste teksten in pocketvorm. Anderzijds is de uitgeverij Gallimard sinds 1970 gestart met de uitgave van de volledige werken, waarin op een bijna fetisjistische manier het minste onuitgegeven papiertje of manuskript is opgenomen. Op een dieper niveau kan men vandaag gerust stellen dat de huidige ideologische ruimte en de huidige intellektuele aktiviteit in Frankrijk onverklaarbaar is zonder de groeiende invloed van Batailles geschriften. Deze vormen zelfs de inzet van een soms ernstige soms ridikule strijd tussen verschillende Parijse avant-gardegroeperingen. Tien delen werden voorzien door de uitgever van de OEuvres complètes en 6 zijn er reeds verschenen. Wetenschappelijk bekeken is deze onderneming een monument van degelijke filologie, enkele drukfouten en kleine lakunes buiten beschouwing gelatenGa naar eind1.. Dit jaar verschenen deel 5 en 6 die alle geschriften bevatten die Bataille wou groeperen onder de titel Somme athéologique. Men moet hier onmiddellijk bij opmerken dat Bataille dit projekt nooit afwerkte, zoals trouwens geen enkele van zijn projekten. De verschillende werken van deze schrijver vormen slechts fragmenten van één doorlopende tekst waarin de auteur steeds dezelfde problemen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 995]
| ||||||||||||||||||||||
benadert, telkens vanuit een ander standpunt en op een verschillende schrijfwijze. De opzet is gigantisch, zoals die van Hegel en Nietzsche het was, en beoogt tegelijk een beschrijving en een konkrete ervaring van alle menselijke verschijnselen, met de nadruk op de historisch en ideologisch verdrongen aspekten [klassenstrijd, seks, taalgebruik, verspilling van de ekonomische en energetische ekscedenten...], die thans met een tragische en revolutionaire kracht op de voorgrond treden. In de doorlopende tekst van de ‘oeuvres complètes’ moeten drie diskursievormen onderscheiden worden die op zijn minst even belangrijk zijn als de eigenlijke onderwerpen of ‘referenties’ van de tekst. Een eerste type is het ‘teoretisch discours’ waartoe artikels zoals La Notion de Dépense of boeken zoals La Part maudite of L'Erotisme behoren. Hierin poogt Bataille een zo koherent en rationeel mogelijk beeld op te hangen van zijn ervaring en kontradiktorische levensvisie. In deze visie speelt het irrationele, de dood [d.w.z. het einde van elk denkbaar taalgebruik] een zo indringende rol dat de teoretische uiteenzetting voortdurend dreigt gedynamiteerd te worden. De konkrete ervaring van seks en dood, van hun intieme verstrengeling in de mystieke perceptie van het onmogelijke, maakt het voor het schrijvend subjekt moeilijk rationeel en a.h.w. van op afstand de pen te hanteren. Vandaar het tweede teksttype eigen aan Bataille, waarin de teoretische benadering niet zozeer verdwijnt als wel gebroken wordt. Ten slotte blijft er nog het niveau van de fiktie, onafscheidelijk van de andere, en waarin de ruilwaarde van de taal het sterkst wordt genegeerd. De taal wordt hier minder tegen duidelijke betekenissen ingeruild dan wel verkwist. Betekenis wordt hier niet gegeven [en gehandhaafd] maar opgeofferd en verspild in een orgie van woorden. [Orgie die meestal verbaal blijft; vandaar de ambivalente houding van Bataille tegenover poëzie en literatuurGa naar eind2..] De drie hier onderscheiden teksttypes treft men natuurlijk nooit aan in een ‘zuivere’ gedaante. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 996]
| ||||||||||||||||||||||
Het ene type kontesteert het andere. Wel valt in de geschriften van Bataille het aksent steeds op één van de drie niveaus, zonder dat daarbij de andere worden uitgesloten. Het is integendeel het transgressief koppelen van verschillende kodes dat de kracht en de oorspronkelijkheid van dit schrijven bepaalt. De Somme athéologique [bestaande uit L'Expérience intérieure, Le Coupable, Sur Nietzsche en enkele kortere geschriften] behoort in overwegende mate tot het tweede teksttype. Men zou het geheel van deze ‘Summa’ het dagboek kunnen noemen van iemand die Hegel parodieert en tegenspreekt, door en langs de ervaring van Nietzsche en de mystici, door en langs de eigen historische en subjektieve ervaring, die het teoretische discours steeds komt storen, onderbreken, negeren. | ||||||||||||||||||||||
HegelDe eerste referentie in elke lektuur van Bataille is en blijft Hegel. In de dialektiek van de Meester en de Slaaf had deze laatste aangetoond dat de grondslag van de objektieve werkelijkheid van elk menselijk bestaan het bewust beleven van de dood is, m.a.w. de radikale Negativiteit van het menselijke Zijn. Het bewust beleven van de dood [door het eigen leven en dat van de anderen op het spel te zetten in een historische strijd] uit zich op twee niveaus. Het eerste is dat van de Meester. De Meester is hij die, oog in oog met de dood, de strijd won en zich liet erkennen door de Slaaf die nu voor hem werkt. De negativiteit van de Meester is ‘zuiver’ en leidt tot geen enkele vorm van produktie. Hij vernietigt de produktie door ervan te genieten. De Slaaf daarentegen, verschrikt door de dood, erkent de Meester en verandert zijn natuurlijke destruktieve negativiteit in een opererende negativiteit, d.w.z. in arbeid. Hij vernietigt en negeert de natuur, maar doet dit om ze te onderwerpen, te | ||||||||||||||||||||||
[pagina 997]
| ||||||||||||||||||||||
humanizeren. Elke negativiteit wordt afgestemd op produktie en re-produktie, d.w.z. op aktie en dus niet op verspilling en genot [vandaar de puriteinse seksuele moraal]. Beide posities, zowel die van de Meester als die van de Slaaf, zijn onhoudbaar en kunnen onmogelijk leiden tot een volledig menselijk bewustzijn. De positie van de Meester is vals. Slechts eenmaal riskeerde hij zijn leven, nl. in de strijd tot erkenning tussen hem en de Slaaf. Daarna stelde hij alles in het werk om zijn soevereiniteit te bestendigen en verdrong hij de mogelijke dood. Deze houding verstarde het meesterschap en belette elke evolutie [periode die voor Hegel samenvalt met de kristelijke feodaliteit]. De Slaaf van zijn kant negeert de dood eveneens door de negativiteit steeds gelijk te stellen met produktieve aktie. In tegenstelling echter tot de houding van de Meester betekent die van de Slaaf een enorme stap voorwaarts in het groeiende historische bewustzijn van de mens. De mens onderscheidt zich van de natuur en verruimt aldus zijn bewustzijn. Wetenschap en techniek zijn er dank zij de arbeid van de Slaaf. De geschiedenis behoort hem toe, zijn macht groeit en bedreigt steeds meer de soevereiniteit van de Meester. Door de transformatie van de negativiteit in arbeidskracht, komt de Slaaf er uiteindelijk toe zijn slavernij dialektisch te vernietigen. Dit laatste stadium van de geschiedenis houdt voor Hegel de mogelijkheid in van het Absolute Weten, waardoor de mens zichzelf als God erkent en elke transcendentie overbodig maakt. Om dit te bereiken moet het bewustzijn, bevrijd van en door de arbeid, zich opnieuw ‘meten’ met de dood en deze erkennen als de tegenstrijdige motor van het leven zelf. Dit noemt Hegel in alle ernst het ‘absoluut verscheurd bewustzijn’. Hier begint de kontestatie van Bataille. Deze verwerpt eerst en vooral het idealisme van Hegel die de dood en de negativiteit koncipieert binnen een koherent discours. De dood is de onzin van elke zin [‘le non-sens du sens’]; een rottend lijk heeft geen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 998]
| ||||||||||||||||||||||
taal; de ‘moi-qui-meurt’ is sprakeloos. En dit konkreet ‘sterven’ beleven wij onophoudelijk: in het erotisme, in de offerritus, in de kunst, in alle vormen van levendig eksces. De louter gekoncipieerde dood van Hegel was bovendien een eenzijdig iets. In werkelijkheid leren de psychoanalyse en de antropologie ons dat de dood diep ambivalent is, dat hij een ongelooflijke aantrekkingskracht bezit, die in ekstreme situaties [koïtus, offer, tragedie] konkreet kan ondervonden worden. Deze irrationele ervaring, deze uiterste samensmelting van angst en zinloze vreugde, vormt het ‘onderwerp’ van de Summa atheologica. De zinloosheid, de frivoliteit van elk menselijk bestaan wordt aldus paradoksaal de bron van elke ekstase. De ultieme tegenstelling ligt bijgevolg hierin: om zich te verwerkelijken en te bewaren [zich van de natuur te onderscheiden] verandert de mens zijn fundamentele en ‘natuurlijke’ negativiteit in aktie, arbeid, wetenschap en taal. Maar de eigenlijke negativiteit blijft in hem ‘doorspelen’. De mens blijft een natuurlijk wezen dat sterft en dat de dood in zijn leven binnen brengt langs het erotisme. Deze resterende negativiteit noemt Bataille ‘la négativité sans emploi’Ga naar eind3.. Bataille werd sterk gefascineerd door één van de muurschilderingen in de grotten van Lascaux. In zijn boek Lascaux ou la Naissance de l'Art, maar ook in L'Erotisme en Les Larmes d'Eros ontleedt hij de diepere betekenis die deze oeroude voorstelling voor hem inhoudt. Een man, een jager uit het late paleolithicum, ligt geveld naast de bizon die hij met zijn speer neerstak. De stervende bizon verliest zijn ingewanden, terwijl de jager in zijn agonie een erektie beleeft. Links van de jager zit een vogel op een stok, de ogen en de bek wijd open. In dit beeld zag Bataille de synthese van wat hij zelf beleefde en tot uiting bracht. Erotisme en dood vormen een fundamentele en gewelddadige beweging die het ego en de rationele, produktieve samenleving openscheurt en verbrijzelt. En de diepe waarheid van het menselijk doen en laten is dit ook te verlangen. Tegelijk wordt deze beweging, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 999]
| ||||||||||||||||||||||
die de koherente wereld en de vrucht van de arbeid teniet doet, met angst en walg verafschuwd. Deze dubbelzinnige houding waarin de lach, de tranen en de uitzinnige ekstase door mekaar vloeien, vormt a.h.w. de kern van het sakrale. Wanneer het sakrale - of het ‘heterogene’Ga naar eind4. - in zijn naakte, ongesublimeerde vorm het subjekt binnendringt, dan wordt hem niet alleen de Rede maar ook de taal ontnomen. Hegel en Freud hebben elk op hun manier de taal beschouwd als resultaat van de arbeid. De taal herschept de chaotische wereld tot een reeks noembare en vergelijkbare dingen. Zo ontstaat een symbolisch netwerk van nuttige en produktieve elementen die de mens als rationeel ego en als sociaal wezen voortplant en konserveert. Het heterogene of het subjekt als prooi van het verlangen, als prooi van de dood, is absoluut onnoembaar. Het toch trachten te noemen is een leugen, aangezien de spreker of schrijver op dat ogenblik niet aangetast wordt door wat hem anders zou doen lachen, wenen of schreeuwen. De spreker verbergt en begraaft het ‘heterogene’ onder woorden. | ||||||||||||||||||||||
LiteratuurHet schrijven perverteert de logika van de diskursieve taal en is bijgevolg onherleidbaar tot een uiteenzetting. In die zin overstijgt de poëzie de filosofie, staat zij dichter bij het ‘heterogene’, daar zij de taal minder gebruikt dan wel verspilt. Indien zij echter deze verspilling, die haar eigen is, zonder bedrog wil doorvoeren, dan moet zij zichzelf steeds negeren; wanneer zij immers een objekt wordt [wanneer een gedicht gaat stollen tot een leesbare en bruikbare boodschap], heeft de poëzie zich reeds aan het sakrale onttrokken. Dit is het onvermijdelijke, het verontrustende in elk poëtisch schrijven: het is tegelijk schandalig en lachwekkend, subversief en onmachtig. Elk autentiek schrijver heeft ten slotte weinig rechten, meent Bataille. Hij stelt zich in het teken van het heterogene, hij verkwist tekens en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 1000]
| ||||||||||||||||||||||
symbolen en plaatst zich buiten de homogene wereld van arbeid en produktie [tenminste op het moment zelf van het schrijven]. Uiteindelijk speelt hij vals: hij maakt van zijn verspilling een objekt dat als een waar verkocht wordt. Daarom verzet Bataille zich tegen de fetisjizatie van de poëzie door de surrealisten. Poëzie is sakraal, maar in de optiek van Bataille wil dit zeggen nutteloos, negatief, intiem verkwistend - een boeiend spel waarin men alles verliest zoals in de armen van een vrouw: ’Comment écrire? Sinon comme une femme accoutumée à l'honnêteté se déshabille dans une orgie’Ga naar eind5.. Tegenover het fenomeen literatuur heeft Bataille steeds een twijfelachtige, soms sterk kontradiktorische houding aangenomen, waarvan ik hier slechts enkele aspekten aanduid. Zijn literaire ‘kritiek’ berust op geen enkele duidelijk afgebakende metodologie en zit vol tegenstrijdige beweringen. [Zo zal hij in zijn polemiek met André Breton de sublimerende kultus van de poëzie afwijzen en ridikulizeren. Maar in het naoorlogs debat met Sartre verdedigt hij de poëzie - als ‘spel’, als ‘verspilling’ - tegenover de strikt utilitaire visies van de Franse filosoof.] Bataille affirmeerde ooit de noodzaak voor de moderne literaire bedrijvigheid te komen tot een zo scherp en volledig mogelijk inzicht in zichzelf, en pleitte aldus voor teorievorming. Deze teorie toont echter weinig verwantschap met de versplinterende en positivistisch getinte onderzoeksmetoden eigen aan de universitaire kritiek [alle ‘aggiornamenti’ inkluis]. Bataille weigert bijgevolg de mogelijkheid zelf van zuiver literaire benaderingen. In 1947 schrijft hij: ‘La critique n'est rien [exercice d'histoire littéraire ou dialogue déréglé avec l'auteur] si elle n'est l'expression d'une philosophie [...]. Par modestie, vouloir l'envisager comme un domaine limité de l'activité de l'esprit a pour conséquence une réduction des oeuvres à des mesures que sans doute leur nature excède. Et s'il est vrai qu'une philosophie y remédierait, c'est à la condition justement qu'elle apparaisse | ||||||||||||||||||||||
[pagina 1001]
| ||||||||||||||||||||||
dès l'abord comme une contestation des possibilités de la critique’Ga naar eind6.. De globale teorie van Bataille is een fundamenteel ekonomische teorie. De kapitalistische samenleving is volledig afgestemd op produktieverhoging, akkumulatie, re-produktie van de arbeidskracht, enz. Zij verdringt bijgevolg alles wat zou neerkomen op een kollektief genot van het arbeidsprodukt. [Dit ‘genot’ is in feite slechts toegankelijk voor de hogere klasse die het bovendien op een hypokriete manier verdoezelt. Moraal en godsdienst verbieden immers het genot en beperken de waardensfeer tot arbeid en produktie, m.a.w. tot ‘verdiensten’. Dit is de valse positie van de Meester[s].] Deze ekonomische situatie produceert een dichotomie die alle ideologische, politieke, estetische niveaus gaat beheersen. Schematisch kan dit waardenparadigma in Batailles geschriften als volgt worden voorgesteld:
Klassenstrijd en literatuur worden beide bepaald door deze tegenstelling; beide willen de strakke afbakening [de ‘versus’ van het paradigma] doorbreken. Maar hun ‘metoden’ verschillen volledig. Indien de revolutie als einddoel de bevrijding nastreeft van de arbeidsslavernij [van de louter op produktie afgestemde samenleving], dan doet | ||||||||||||||||||||||
[pagina 1002]
| ||||||||||||||||||||||
zij dit door de arbeid, dan onderwerpt zij eerst alle sociale energieën aan de produktie. De overgangsfaze naar het kommunisme is noodzakelijkerwijze een puriteinse faze waarin voorlopig nog het onmiddellijke genot ondergeschikt blijft aan de opbouw van de toekomstige samenleving. De literatuur [zoals het erotisme] betekent echter een onmiddellijk streven naar genot, verspilling, spel; een direkte, haast dronken affirmatie van de zinloze vrijheid. De roes van het poëtisch spel negeert niet alleen de gealiëneerde produktievormen, maar elke vorm van onderworpen aktiviteit. Zij ‘betekent’ orgie, direkte kommunikatie, heftige weigering van elke orde en berekening. Tenminste in haar superieure vormen... Bataille maakt immers een [nogal onduidelijk] onderscheid tussen wat hij noemt ‘littérature majeure’ en ‘littérature mineure’. Met ‘littérature mineure’ bedoelt hij de konsumptie-literatuur, de schoonschrijverij zonder risico, slaafs onderworpen aan de humanistische moraal van het Goede en [wat op hetzelfde neerkomt...] aan een slaperig, strikt rationeel taalgebruik. De ‘Littérature majeure’ is degene die zich radikaal in het teken stelt van het ‘Kwade’ en het ‘eksces’. Hier wordt het taalgebruik ‘transgressief’, d.w.z. irrationeel, dubbelzinnig, speels, oneindig, onherleidbaar tot één of meerdere ‘signifiés’ [‘un holocauste de mots’]Ga naar eind7.. Alleen deze literatuur is volgens Bataille ‘autentiek’ die, in haar spel, schuldig is, zowel t.o.v. de burgerlijke als t.o.v. de kommunistische moraal en die bovendien haar schuld op zich neemt en alle rechten toekent aan aktie en arbeid. In geëngageerde literatuur geloofde Bataille niet: ‘S'il y a quelque raison d'agir, il faut la dire le moins littérairement qu'il se peut. Il est clair que l'écrivain authentique, qui n'écrivit pas pour de piètres ou d'inavouables raisons, ne peut, sans tomber dans la platitude, faire de son oeuvre une contribution aux desseins de la société utile. Dans la mesure même où elle servirait, cette oeuvre ne saurait avoir de vérité souveraine. Elle irait dans le sens d'une soumission résignée, qui ne toucherait | ||||||||||||||||||||||
[pagina 1003]
| ||||||||||||||||||||||
pas seulement la vie d'un homme entre autres, ou d'un grand nombre, mais ce qui est humainement souverain’Ga naar eind8.. De ‘menselijke soevereiniteit’ is datgene in ons [la part maudite...] wat ononderworpen blijft aan om het even welke arbeidsmoraal: het genot. De literatuur, als ‘schuldige’ bedrijvigheid, getuigt hiervan. De dubbelzinnigheid van Bataille kan in dit verband ook als volgt gelezen worden: literatuur is [slechts] een verspilling van woorden. Naarmate men de restriktie ‘slechts’ handhaaft of verwijdert bekomt men twee verschillende standpunten waartussen Bataille steeds schommelt: 1. Literatuur is slechts een verspilling van woorden, een onmachtige komedie in een aktieve samenleving waaruit bovendien de echte vormen van verspilling zijn verdreven [de godsdienstige offerritus, het kollektieve feest, enz.]. 2. Binnen de puriteinse wereld is de literatuur een ultiem teken van soevereine vrijheid en kommunikatie. | ||||||||||||||||||||||
Ultieme paradoksBevrijd van slavernij en van alle gealiëneerde arbeidsvormen komt de menselijke realiteit vroeg of laat oog in oog te staan met wat zij is: grenzeloze nonsens. Maar deze nonsens is in de visie van Bataille niet louter negatief gekonnoteerd zoals dat in het kristendom en in de westerse filosofie altijd het geval geweest is. [De kristelijke moraal, hoewel sterk dubbelzinnig, is volgens Bataille hoofdzakelijk die van de gierigheid - ‘l'avarice’ - en de opeenstapeling van verdiensten. Vooral het protestantse puritanisme is een weerspiegeling en tegelijk een garantie geweest van de kapitalistische koncentratie.] De nonsens die volgt [of volgen zal] op de dood van God, die opduikt na de revolutionaire bevrijding van de Slaaf, is ook een positief gegeven. Nonsens betekent immers bevrijding van elke noodzakelijke zingeving [van het zingevings- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 1004]
| ||||||||||||||||||||||
refleks...], bevrijding van alle illusies en mogelijkheid tot radikaal genotGa naar eind9.. ‘Ecoute-moi. Je te parle dans l'oreille à voix basse. Deze bespreking is ontoereikend, daar zij willens nillens Bataille reduceert tot een filosofie [zij het een filosofie van het einde der filosofie], en niets zegt of zeggen kan over de schriftuur zelf van de schrijver. In het klassieke filosofische discours komt het schrijvend, drinkend, etend, werkend en vrijend subjekt van de filosoof nooit ter sprake. Deze afwezigheid garandeert immers de eenvormigheid van de ‘wijze’ uiteenzetting. Bataille is niet zozeer een filosoof met een hamer, als wel een filosoof met in zijn hand een bloem of een glas wijn; een levendig subjekt met zijn diepgaande obsceniteit, zijn dagelijkse sleur, zijn mislukkingen en triomfen. De schriftuur wordt hierdoor intiem en bezwerend; de dubieuze waarde die Bataille aan steeds terugkerende woorden toekentGa naar eind10., de samensmelting van zich uitsluitende paradigma's [filosofie én pornografie...], vestigen de aandacht op een unieke, haast orakulaire schrijftrant. Daarom, tot besluit, deze passage uit Sur Nietzsche, derde gedeelte van de Summa atheologica: ‘A l'instant où j'écris passe une jolie fille pauvre - saine, fragile. Et je l'imagine nue, la pénétrant - plus loin qu'elle-même. Frans DE HAES Aspirant NFWO |
|