De nar
en moedeloos in de lange zomer het waarom trachten te achterhalen en het tikken van de klok en geradbraakt door klanken wier betekenis nooit meer te achterhalen is, vermomde klanken, gemaskerde klanken met lange blikken tanden van afschuw [gesluierde stemmen, fluwelen stemmen, radiostemmen, prekersstemmen, stoelen die verschuiven, het behang dat ritselt], te achterhalen trachten woorden [moorden] en het trillen van de stemspleet, en de lucht, het trommelvlies, oh in de lange, moedeloze zomer dit trillen te tellen telkens, of de regen te tellen op de ruiten en de sijfers met een brandmerk in je vel te branden [op je voorhoofd] en aldus versierd te slapen op de treinreels, oh hoe goddelijk.
ach ja, de droom de daad voorbij, de nacht de hand voorbij, misschien, liggen te wachten op een wonder: het sakrale lipgebaar, beëindigd en gezalfd de woorden, in het droomdiep nulpunt van een vriesnacht registrerend, koud, de klanken op het vel, schampschoten, knikkers ketsend op een marmervloer, de nacht in tweespalt schuin het licht verbreekt en trapsgewijs: vertaalt gejammer in geschater, klaaglied in kenwijs, verdeelt de narrenkoek en slaat een wig tussen pijn en vervoering, rukt de ledematen van de romp, snijdt de oren van het hoofd [het oor van malchus: plak het in je album!], hakt en kerft geluiden in het trommelvlies van de slapeloosheid: daad de droom voorbij in droom, hinkt achterop in dag, de hand de nacht splijt, in volmaakte helften [narrenkoek], de lipbeweging [lucht trilt] registreert het maagdenvlies de maan, verkracht vervloekt de woorden en ontkracht de stem, het mes roest, zenitwaarts de adem stijgt, het licht dijt uit en krimpt en kreukelt, kogelgat het vel verzweert en zwelt en smelt en sluit zich, etter spuiend, weer hermeties: ritus van woorden, en zangen, en