| |
| |
| |
De weerhaken
dit was dan het ademloze begin: woorden hingen aan de kapstokken, hele zinnen stonden in de paraplubakken, zegswijzen & zeispreuken waren alle in de vuilnisbakken verdwenen. zo begon het, woordeloos, ontwoord als het ware. en zo was het goed.
zolang de lippen geen woorden uitzonden, en hun lichte veerkracht aan elkaar afmaten, zolang het ademspel geen einde nam, zo lang was het goed: en het was lang goed.
tussen het drummende ongevaar van de vlaamse sjlagers kwelende meute van vermomde speurhonden, bloedpensen-met-een-jasje-aan, zolang de hitte van hun stemmen draaglijk was [en dat was lang: want onze met de balsem van een reeds lang vergeten najaar gezalfde huiden waren gepantserd voor dit gevaar; de manebrandcrème van tientallen nachtelijke nazomers lag als een vlies over onze pupillen, opdat zij niet gekwetst zouden worden door zelfs maar het onhoorbaarste geluid, door zelfs maar een trilling van de mondhoeken]: zo lang bleven onze dijen tegen elkaar geklemd en onze lippen enkel ruisend als een treurwilg wij elkander wegend aan de stilte van de lippen [lippen kunnen stil zijn: stiller dan een dief in november], zo lang bleef het gejoel ons een getaande woning. ook al maakten de vaderlandse kleuren ontzettend veel lawaai [en al rinkelden de belletjes van komplimenten, schouderklopjes, ijler dan een sneeuwnacht], toch was [onder blinde oren en dove ogen: dichters wallebakten, barden verrekten hun stembanden, ministers met vleugels van zelfvertrouwen fladderden de lucht die onbewolkt van betekenis was in] dat ademloze zwijgen van je [hoe vermolmd ook door de glimwormpjes van triangelgeluidjes, soms hoe overschetterd ook door het geblaas van een vlaamse fanfare, door kantaten van tinel] het enige waarachtige gevecht, zij het een bloedbad, bij
| |
| |
voorbaat verloren - en daarom heldhaftig.
enkel dit: zolang het zwijgen geen einde nam. zo lang nam het wonder geen einde.
| |
De foto: Jean-Paul, Thérèse en de beer op sokken
wie staat op de foto met de beer? een dame en een heer? een feestneus, een wijsneus, een wijsgeer? en paraplubak en een speer? nee, niets van dit alles. gedane zaken nemen geen keer.
dus: thérèse, jean-paul en de beer.
wie maakte dit plaatje, en waar? een fotograaf met vilten schoenen en een hoedje met een veer. knip, onder het zwarte doek [een anachronisme? ach nee! een attraktie voor het toerisme!] en waar?
SCHERPENHEUVEL - AAN DE VOETEN VAN DE MAAGD HEB IK VOOR U GEBEDEN MONTAIGU - AUX PIEDS DE LA VIERGE J'AI PRIE POUR VOUS
een maagd die god betere het zwanger is & allesbehalve van de heilige geest! maar hoe kan het ook anders als je elke dag meer dan honderd gewijde kaarsen in je lijf krijgt!
zwanger van senten
van kristelijke venten!
tussen het gejoel van de met hoedjes en schapulieren uitgedoste boerenkinkels, vanaf de vroege ochtend na een voettocht van vloeken toegestroomd om heel andere katten dan -olieke te geselen [poesjes te strelen], zich vol te stoppen met kieken-frit-salaad à 80 frs, voor de goede spijsvertering en om treuzelen vanwege het kieken te vermijden, daar als schroot om het op te jagen nog een halve kilo scherpenheuvelse pepernoten achterna te sturen, 6 à 7 pinkes aarschotschen bruine om de zaak vlot te doen verlopen [waarna de zaak zo vlot verloopt dat ze tegen alle muren, klerikale inbegrepen, gaan zijken], en met
| |
| |
de grieten [opgedirkt in hun heimelijke droom om verkozen te worden tot miss kraam in dit dorp van kraampjes], die tutterfrut kauwen en in hun konversatie om de haverklap een woord gebruiken dat in de volksmond [die een stinkende adem heeft] een meer wetenschappelijke term uit de anatomie vervangt [omdat de volksmond, die aanleg heeft tot stotteren, een kortere - voor folkloristen ‘kernachtigere’ - term verkiest] en dat in dit spesifieke geval eerder op de af- dan op de aanwezigheid van het erdoor gedekte fenomeen wijst, en die net hetzelfde kieken-frit-salaad à 80 frs hebben weggewerkt, maar een scheet majonaise laten liggen, want ‘kmoet aan me lijn denke’, naar de door onze vlaamse barden zozeer bezongen glooiende brabantse velden te trekken om hun bedevaart voort te zetten met gebeden die, eerder volgens mohammedaanse dan volgens kristelijke ritus, grotendeels liggend worden uitgevoerd.
Llkmekut
Bljtmelul
DOedesoixanteneuf
amen halleluja.
| |
Thérèse
hààr barmhartigheid is hèm een braakrad. zij, hoe verdwaald ook tussen netels van dromen die haar benen prikken en haar opjagen, hoezeer ook door insekten van kwade voorgevoelens belaagd en overwonnen, de melk die zijn geboorte voedt.
de adembenemende holte van haar mond die hem, de zuigende, zuigt en de drijfkracht van haar lippen de schaamte wurgt, zij: weduwe tot in de nieren, nog in de schulp van haar moeder, hem tot schande en de gloeiende houtskool van haar zwijgzaamheid. een krater van tederheid, van de gloeiende lippen van de angst die hem embrionaal verscheuren, in het spartelende zonlicht werpen, de vrouw, zij, thérèse, een doodskist, hij de spijkers; zij een holte in de zee waarin de
| |
| |
inktvissen van zijn zinloos geschrijf rusten, gewiegd door het vruchtwater van haar voor de mensheid nutteloze zwangerschap: bodemloze dromen vreten haar innerlijke huid aan, in de indrukwekkende stilte van haar heuvelachtig en bebost landschap is hij een vis op het droge gelijk, zo stom en stompzinnig. de twijfelachtige algen van haar onderzeese hunker niet mijdend is hij een stekelbaars, verdwaalt in haar ontzaglijke moeder, die hij liefheeft. koffervis zij, thérèse, is zij haar mondholte, is zij haar navel, is zij haar schede, is zij haar aars. oh weelderig en warm te slapen in haar enkeldarm!
| |
Jean-Paul met een anjer in zijn knoopsgat
de kogelregen van windeieren niet te na gesproken: driemaal is scheepsrecht, en als de poppen aan het dansen gaan, ziedaar het leeuweaandeel van de drievuldigheid. meikevers, een polderknaapje met drie handen van koperdraad, een neus van honing en een knoop in zijn zakdoek: zijn moeder heeft visjes gebakken! rinkelend aan de oorbellen van buurvrouwen [die bekokstoven], vuurvaste schotels, een neteltje van blijdschap, een ruikertje luizebloemen [bloem geworden huiswerken, geplukte verkeersborden] in de okselholte, tragies, nefast: een bij steekt in zijn tepel, twee honden blaffen hem af, kleffert op regenvoetjes door de beemden en wordt [de wijsvinger, de uilebril, de herderlijke brief] een schaap met blikken tanden.
een teljoor achter zijn kop.
| |
De beer
op sokken. twintig frank per uur om zich dood te zweten in zijn vel.
| |
| |
traag.
legt.
de bedauwde.
zijn meineed.
af.
herhaald, herhaald, herhaald, herhaald, herhaald
een droom die versplintert, een spiegel in gruizelementen, en weten dat het de laatste droom was omdat het de enige was.
de droom, hoe het ging, savonds in bed: jij, bang [want het is donker in de kamer] tegen me aanrillend, zwaartillend, bedillend, en later je benen om mijn heupen gewonden, akkerwinden, je dijen uitdijend over mijn buik, je vel, van koel tot zwoel, waarin ik elke porie tel, een doedelzak vol deuntjes van vertrouwen. ik, tot aan mijn ellebogen in je vagina verdwijnend, de huik de huif waarin ik schuil, eenogig jager, of met buks en bullepees een weitas tederheid jaag. je grote, likkende mond met de kwijlende lippen tussen je benen, mij etend: ‘ik wil je banaantje zijn’, het hijgen horen tot de morgen aan zal breken, en zal breken, en zal braken daglicht dauw, oh jij mijn merrie, rijden we spoorslags over de heuvelen en dalen van een briesende brabantse droom van katedralen naast rivieren, wij echoroepend in de put van scherpenheuvel, schietend naar de staande, nooit liggende wip: een pluim waarmee ik de tingeltangel van je kittelaar betokkelen wil, tot je muziek maakt, meistreelt, jij joechei 't was in de mei boem in de wei lag een ei met een briefje erbij op dat briefje stond geschreven met wie vrijde gij? met jeanneke van den bakker. hoeveel kusjes geeft gij haar per dag? twee op haar mond twee op haar kont dat is gezond. twee op je kut je bent een slut. twee op je gatje je bent een schatje. één op iedere tiet het is voor niet. zo in mei meisje mijn mijmeisje je vermeien in onschuldig gedartel van lammetjes aan de oever van de vliet waar de
| |
| |
herder een vrolijk wijsje pijpt, een vrolijk meisje knijpt misschien.
JE GELE STEM VERBRANDEN. DE AS IN DE RIVIER WERPEN. WAT JE HARDOP DROOMDE WOORD VOOR WOORD AFBREKEN. ONDER DE HAKKEN VAN JE LAARZEN VERKRUIMELEN.
maar onkruid vergaat niet.
tussen de koele wachters van de meslievende haat en de voze tanden van de begeerte wentelt zich de eertijds vlekkeloze tijd in slijk: mispels, in de diepe tuin vergeten, en van lieverlede de traumaas overrijp, vlinders ontpoppen zich tot rupsen: stalagmieten van hoogmoed in de koele droom kruimelen, totems van hoogmoed: met de gepantserde poten van een tapir ruitert de nachtkinkel over de onbarmhartige tot kikkerdril vertrapte bloembollen, in het veld [van eer] de omgevallen lelies van de kruisen met zijn Machtige Hinnikende Hoeven de lucht ingeslingerd: aardwachters geworden [tot - de luchtlaag rakend - verpulverens toe reutelend met hun rinkelbelletje radar], de inktzure nanacht vreet het marmer van de tempel [de slaap] aan: razende gepijnigde varkens ontwortelen de pijnbomen, waaraan martelaars [vlinders aan stokrozen gespijkerd] met teer beschilderd tot tere poppen, branden, de hele omgeving - een schandschap - met het flakkeren van hun kortstondig gebed in een negentiendeëeuwse rossige gloed zetten: de pupillen der katten weer nachtenlang doen gloeien! attillaas met kleine gekortwiekte vleugeltjes van impotentie zweven over lijken van zwanen - de zang pas uitgestorven, weggedijd, nog even klotsend tegen de oevers van het meer van lamartine waarin zovele minnaars - schuldeloos - verzopen [door des dichters bloederige hand: en nu een wirwar van kootjes!], vers: open, etterende wonde.
| |
| |
| |
Postscriptum [sed scriptum]
woorden, moorden, hoe ik, gemechanizeerde penneridder op het belachelijke paard van mijn pen met het giftige zwaard van de taal je hart doorboor. nee, niet met mijn bloed schrijf ik dit gedicht, maar met het jouwe: jij bloedt dood en ik schrijf: moorden, woorden.
uit ‘de weerhaken’
|
|