Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 25
(1972)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdDe luister en bescherming van onze taalMet grote voldoening zagen we in de wet waarbij de Cultuurraden zijn opgericht, dat de wetgever zich ten volle bewust is geweest van zijn dringende taak: als eerste punt van de culturele aangelegenheden die door de Nederlandse Cultuurraad moeten worden behartigd, staat vermeld: de luister en de bescherming van de taal. Nadat België 140 jaar op één been had gestaan en nadat onze taal gedurende zovele jaren door gebrek aan overheidszorg, door de economische, sociale en culturele achterstand die in Vlaanderen door historische omstandigheden was ontstaan, was versplinterd in talloze dialecten en de elite zich had afgekeerd van de volkstaal en het woord had gesproken van wie ze het brood had gekregen, was deze voldoening gerechtvaardigd. Die talloze dialecten die het volk hanteerde en hanteert, hebben verhinderd dat de wortels van het Nederlands in Vlaanderen werden uitgetrokken. Terwijl ze zich voortdurend | |
[pagina 933]
| |
verwijderden van wat zich in de rest van het nederlandstalige gebied ongestoord ontwikkelde, werden ze dagelijks beïnvloed door het Belgisch-Frans, zijn vocabularium en zijn syntaxis. Onze schrijvers zochten een uitweg in een andere dan hun schooltaal - het Frans - óf ze kozen die schooltaal en burgerlijke huistaal als hun literair uitdrukkingsmiddel. Hebben ze ook niet in die taal de hoogste toppen gescheerd? Maar lag er geen spijt in de stem van Maurice Maeterlinck toen hij zijn boezemvriend Cyriel Buysse ertoe aanspoorde in het Nederlands te schrijven, en treffen we datzelfde gevoel niet aan in Emile Verhaerens gedicht over het volk waartoe hij behoorde:
Hommes de Bruges et de Courtrai, hommes de Gand. Avec mon vouloir âpre, avec mon coeur vorace Certes suis-je profondément de votre race.
Samen met onze plotselinge economische ontplooiing, onze sociale vooruitgang en het groeiend besef van vroegere culturele waarden, kwam de overtuiging tot stand dat boven die versnippering en verbastering alleen een overkoepelende cultuurtaal de samenhang kon bevestigen en het uitdrukkingsmiddel kon zijn van modern leven en denken. Eens was het zo geweest dat het prachtige Westvlaams en nadien het rijke Brabants, in casu het Antwerps, zich zodanig tot een eigenlijke taal hadden ontwikkeld, dat ze tot die cultuurtaal hadden kunnen uitgroeien, maar het lot dat doet ontstaan, bloeien en verwelken, heeft ze in hun vlucht gestuit. Een nieuwe koine, nu door alle nederlandstaligen aanvaard, werd uit de verscheidenheid gepuurd. Na een heftige strijd wisten we dat alleen een cultuurtaal een rol kan spelen in de psychologische wedijver die in België, zoals in alle taalrandgebieden, onvermijdelijk is ontstaan.
We bevinden ons thans volop in de moeilijke overgangsperiode van het herstel. Nog altijd - hoezeer verbetering hoe langer hoe merkbaarder wordt - zijn onze ambtelijke stukken dikwijls zo gesteld dat ze, hoewel in het Nederlands geschreven, nog talrijke onnederlandse structuren, wendingen en woorden, bevatten. De dagelijkse omgangstaal van de meerderheid der Vlamingen, is nog een of ander dialect. Hoe sappig dialecten ook kunnen zijn, het is een onbetwistbaar feit dat het met zich brengt dat door al die sprekers het Nederlands als een tweede taal wordt ervaren. En hoever zijn ze ook niet van de schrijftaal verwijderd! Die schrijftaal is aldus aan twee grote gevaren blootgesteld. Aan de ene kant krijgen we dikwijls van bovenuit een tweedehandse taal via uit het Frans vertaalde teksten, aan de andere kant gaat de geschreven taal bij die meerderheid van Vlamingen niet direct op een dagelijks gesproken taal terug. Welke tekst konden we tot voor enkele jaren op het graf van de Onbekende Soldaat lezen? ‘Voorbijgangers, ontbloot u. Hier rust de Onbekende Soldaat’.
Om nu in deze overgangsperiode, waarin we wensen dat onze taalgebruikers zo spoedig mogelijk over een modern en algemeen uitdrukkingsmiddel zouden beschikken en de luister van onze taal nog zou worden vergroot, tot gunstige resultaten te komen, dienen we ons over een aantal dingen te bezinnen. Het is een dringende noodzaak dat - eindelijk - onze onderwijzers en leraren in georganiseerd verband vertrouwd raken met het levende Nederlands van de tweederde der nederlandstalige bevolking, de Nederlanders. Het tot stand brengen van dergelijke relaties mag niet worden beschouwd als | |
[pagina 934]
| |
een poging om onze onderwijskrachten in een onderdanige positie tegenover hun Nederlandse collega's te plaatsen. Ook de Nederlanders kunnen af en toe van ons wat leren en ook zij moeten ervan worden overtuigd dat we er goed aan doen samen naar een zo groot mogelijke eenheid, met behoud van de verrijkende verscheidenheid, te streven. Eenheid in syntaxis, in morfologie en in spelling, natuurlijk; mogelijke verscheidenheid in woord, wending en uitspraak, waarbij we weigeren het brevet van onbekwaamheid inzake taalcreativiteit te ontvangen dat sommige ongenuanceerde Vlamingen de andere Vlamingen willen afleveren. Hierbij stuiten we op een bepaalde moeilijkheid. De meeste gezaghebbende verklarende woordenboeken worden in Nederland samengesteld en uitgegeven. Weliswaar met goede bedoelingen bezield, vermelden de samenstellers bij talrijke woorden en wendingen - soms heel willekeurig, helaas - dat ze behoren tot wat onwetenschappelijk Zuidnederlands wordt genoemd. Dit houdt voor hen niet altijd afkeuring in - misschien wel in de geest van die samenstellers: bewondering - maar radicale taalzuiveraars menen er zonder enig onderscheid op te moeten wijzen dat die zgn. Zuidnederlandse woorden en wendingen stelselmatig uit onze taalschat moeten worden verbannen of door andere worden vervangen. Een gesprek met de betrokken Nederlanders kan misschien vele misverstanden uit de weg ruimen. Bij ons - we wonen aan de rand van het nederlandstalig gebied - is een discreet purisme gerechtvaardigd. Dat mag echter niet leiden tot enge xenofobie. Alle talen, ook het Frans, hebben te kampen met vreemde beïnvloeding, nu meer dan ooit. Een gezonde taal neemt de vreemde elementen op als ze een verrijking betekenen en ze past ze aan haar eigenheid aan. Een zieke taal is daartoe niet meer in staat. Met het Nederlands lopen we hier geen gevaar als we niet in overdrijving vervallen. Dank zij de Centrale Taalcommissie voor de Techniek b.v. kunnen de nederlandstaligen vrij vlug voor de vreemde woorden de Nederlandse term [als hij bestaat] leren kennen. Dit initiatief komt uit Nederland. Met ons cultureel zelfbeschikkingsrecht dat we hebben verworven, zullen ook wij mogen verwachten, dat de overheidszorg groter wordt. In de Raad voor Taaladvies hebben we al dikwijls kunnen vaststellen, dat talrijke Vlamingen raad vragen. Dit kan als een eerste stap worden beschouwd. De Nederlandse Cultuurraad en de ministers van Nationale Opvoeding en Cultuur hebben zeker nog grootse initiatieven in voorraad, o.m. de oprichting van leerstoelen - Nederlandse Taalbeheersing aan onze universiteiten. Een cultuurparlement mag zeker het particularisme niet aanwakkeren. Onze jeugd zal ook wat de taal betreft, uit de schaduw van haar dorpstoren willen worden gehaald om vertrouwd te raken met degenen die zolang onze lotsverbondenen zijn geweest en het nu cultureel nog zijn.
Wat op het literaire gebied mogelijk is geworden, moet ook elders worden verwezenlijkt. Ons Vlaams zakenleven was vroeger bijna uitsluitend in handen van groepen die het Frans tot hun statustaal hadden gemaakt waardoor klassendiscriminatie ook door de taal werd bezegeld en waardoor enige culturele ontplooiing in de weg werd gestaan. Ondermeer door de opkomst van het Nederlands als cultuurtaal, door de bewustwording van eigen geaardheid van die groepen, door de plotselinge groei van onze economie en de koopkracht van de Vlaamse gemeenschap, beleven we hier een welkome wending. | |
[pagina 935]
| |
Herman Teirlinck schreef: ‘Wij, Vlamingen, zijn allen in meerdere of mindere mate geëngageerd in de democratische vrijmaking van Vlaanderen, en dat zullen we dienen te blijven, en met groeiende toewijding ook, tot de ontvoogding van ons volk in alle sectoren, zo economische als culturele, op het Europese vlak is voltooid, met de ontfransing van onze eliten’.
Door de democratisering van het onderwijs, de kracht die uitgaat van de communicatiemedia en de wens van onze jeugd om uit de vernedering van het lokale jargon los te raken en in ruimer verband te kunnen ademen, ontstond, vooral na de jongste wereldoorlog, bij onze bevolking vertrouwen in en eerbied voor het Nederlands. Bij de franstalige Belgen, onder wie zich enkelen zo smalend over de aard van ons uitdrukkingsmiddel en de versnippering in dialecten, hebben uitgelaten, groeit belangsteling, erkenning, ontzag. Met beide nieuwe situaties zal de overheid rekening moeten houden. Ze kan en moet hier een leidende rol spelen om de gang in die gunstige richting te bevorderen.
Onze bevolking benaderen we bij voorkeur heel behoedzaam, vooral degenen die in de hoofdstad wonen waar ze verlegen om hun afkomst en dialect zijn aangekomen en voor hun kinderen groter heil zagen in de taal van degenen wier brood ze aten. Velen twijfelen nog tussen het Frans en het Nederlands, dat sommigen onder hen óók als een vreemde taal aanvoelen. Door hen te wijzen op onze taalrijkdom in ons economisch nu welvarend gewest, welvarender in ieder geval dan wat ze vroeger hebben verlaten, op de toekomstmogelijkheden die nu even groot voor iedereen moeten zijn, door hen te wijzen op het feit dat onze taal één van de vier officiële talen van de Europese Gemeenschap is geworden en aan tientallen buitenlandse universiteiten met geestdrift wordt onderricht en geleerd, zullen we hen misschien doen inzien dat ze niet meer hoeven over te lopen. Hierbij speelt nog een ander bepaald element een uitzonderlijke rol. De betrouwbaarheid, een zekere standvastigheid. Belangrijk zowel bij de benadering van de Vlamingen zelf als bij onze actie om bij anderstaligen een nog grotere belangstelling voor ons Nederlands uit te lokken. Als we het over stabiliteit hebben, bedoelen we natuurlijk niet dat we enige remmende invloed mogen uitoefenen op het levende Nederlands. Wél bedoelen we ermee dat de schriftelijke weergave in lettertekens ervan in deze overgangsperiode niet voortdurend aan al dan niet verantwoorde veranderingen mag worden onderworpen.
Wrevel en wantrouwen, ontmoediging en geringschatting moeten nu, het koste wat het wil, worden vermeden ten aanzien van de taal van de meerderheid van het land waarin de hoofdstad van Europa zich aan het vestigen is. Kunnen we ons in voldoende mate voorstellen welke kwade slag ons zou worden toegebracht als onze Vlaamse mensen, als degenen die bij de Europese Gemeenschap zijn betrokken, als de buitenlandse beijveraars voor de verspreiding van onze taal, vernamen dat alweer een zoveelste ingrijpende spellingwijziging werd opgelegd? Zonder dat eerst oude knopen [o.m. die van de c en de k] werden doorgehakt?
In Nederland kan de spelling pas worden gewijzigd zodra het Parlement er zich gunstig over uitgesproken heeft. We waren gelukkig toen we vernamen dat de bevoegde commissie van de Cultuurraad een decreet zou voorstellen waarbij in ons land een dergelijke wijziging alleen kan gebeuren nadat het | |
[pagina 936]
| |
advies van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde werd ingewonnen en nadat bij decreet toestemming werd verleend. Het zou ons niet verwonderen dat dit decreetsvoorstel in de Cultuurraad met eenparigheid van stemmen werd aangenomenGa naar voetnoot*. De luister van onze taal is in onze handen. De uitvoering van dit eerste punt van de culturele aangelegenheden die onze Cultuurraad moet behartigen, mag niet aan willekeur of onbezonnenheid worden overgelaten. Laten wij het doen: behoedzaam, bewust van onze verantwoordelijkheid en van onze kansen, en zakelijk. Met Richard Minne besluiten we: Want die met der gouden bewustheid toom weet te mennen zijn dagen door 't zwellende land, draagt àl-vreugd in zijn hoofd en àl-kracht in elk' hand.
Marc GALLE |
|