| |
Vertalen, verschalen (2)
Een mens begint enige ervaring op te doen met de jaren. Die in verband met de vertaalmogelijkheden van onze letterkunde deel ik gaarne mee. We nemen aan dat er nu eenmaal kan en moet vertaald worden, al bekijken verstandige vrienden vertaald werk als een houten ham, nagemaakt voor het uitstalraam.
Om veel over iets te kunnen zeggen kunnen we ons beperken tot het antwoord op de vraag: WAT wenst het buitenland van ons om te zetten?
| |
| |
Dit antwoord luidt: geen tien procent van wat wij zelf wensen.
Waarom zo weinig?
Wie naar een overkoepelende reden zoekt komt tot het besluit: vertalen is vooral aanvullen.
Dit aanvullen heeft enkele voeten in de aarde.
| |
1. Illusie van de automythe.
Ik ben er zelf ingelopen.
Hoe geringer in omvang een literatuur is, hoe voller ze voor de taalgenoten schijnt. Dit geldt zowel voor het individu als voor de groep.
Mijn vader lapte heel zijn leven zelf onze schoenen. Hij zong er een lied bij, geleerd in zijn soldatentijd, een marktlied. Iets over een wrede moord. Ik herinner mij twee regels:
‘En hij nam een lang tafelmes
dat daarvoren geslepen was...’.
Alle zangen ter wereld resumeerde mijn hamerende vader in deze ene tekst, deze ene melodie. De nachtegalen hebben geen uitgebreider register maar het is het hunne, zij zijn in hun lied compleet. Hoe geringer, hoe kostbaarder. Onze vaderen hebben een molshoop bij elkaar geschreven en de mieren die we zijn vereren hem als een piramide. De koningen van ons talent liggen erin te rusten, de kleinodiën die de mummies omringen werden voor ons gesmeed en geslepen. En we kennen onze les.
Deze les in teksten werd ons aangeleerd, voor de meesten in een bloemlezing, hun enige vindplaats. We hebben in, met en door deze teksten geleefd, erin geloofd en willen of niet, we hebben ze op hoger gezag aanvaard als onwrikbare maatstaven voor ‘hoge’ letterkunde. Al hebben we nadien duizenden boeken verslonden, rijp en groen door elkaar, toevallig of geordend, op uitnodiging van vrienden of kranten, letterkunde is en blijft voor de loutere lezer wat in het schoolboek stond. Al vinden we de gebloemleesde stukken zelfs vervelend, ze blijven onze eerbied wegdragen, ze behoren tot ons patrimonium, we hebben ze immers in de klasse, d.w.z. in gemeenschap ondergaan, ze binden meer dan particulier.
Voor de Vlamingen komt er nog een illusie bij. Hoezeer het waar is dat de Nederlandse letteren één zijn, het valt
| |
| |
niet te ontkennen: Nederland is een ander land. Hiervoor zorgen steeds grenzen, andere wetten en reglementen, andere zeden, andere instellingen, andere munt, andere diploma's en noem maar op.
Komt daar nog bij dat Nederland sedert eeuwen zich zelf mocht blijven en hierdoor een zekerheid van beweringen schiep, althans voor zijn inlands gebruik.
Stellen wij nu vast dat onze ‘beste’ auteurs als dusdanig eveneens door Nederland worden aanvaard, zowel in geschiedenisboek als bloemlezing, naast de eigen ‘beste’ produkten, dan zijn wij gestijfd in onze overtuiging dat wij ‘goed’ zijn.
Een ‘vreemd’ land met een onbetwiste taal heeft ons helpen ijken.
Dat dit geen volstrekt oordeel is, wie denkt eraan?
Ik laat even de volste waarde van Elsschot buiten beschouwing, stip enkel aan dat wij nooit zo zeker waren van Elsschots verdiensten als toen dezes hier wazige faam geconsacreerd werd door Jan Greshoff in Nederlandse uitgaven. Elsschot kan ook dienen als voorbeeld van een auteur die door Nederland nodig werd geacht om zich completer te wanen of dan ten minste als verlengstuk van volmaakt uitgeschreven zakelijkheid.
Opgepast.
Persoonlijk, maar dit kan congenitale Westvlaamse omzichtigheid zijn, heb ik dikwijls mijn fiducie in Hollandse lof- of afbraakartikels van onze letteren gerelativeerd. Vandaag ervaar ik dat mijn glimlachend wantrouwen gesteund was op wat ik reeds zei: Nederland kiest bij ons als het beste wat het voorlopig zelf niet heeft opgebracht. Timmermans en Claes (laten we het weer niet hebben over hun absolute verdiensten) hebben het grote Nederlandse publiek aangevuld door hun rijker vitalisme, hun complexloze gemoedelijkheid, hun innemend verteltalent, hun exotisme, om het woord te gebruiken dat ik wilde kwijtraken. Gezelle, Streuvels en anderen hadden dit voordien reeds bewerkstelligd en later weer Walschap, Roelants en Brulez. Vandaag staan ginds andere Zuidelijken aan het hoofd, Marnix Gijsen en Hugo Claus.
Dit wil niet betekenen dat deze schrijvers uitsluitend om hun exotisme worden bemind. Nederland, maar dit is dan weer niet de meerderheid van de lezers, weet soms zeer
| |
| |
goed wat kwaliteit betékent. Er bestaan echter meer Zuidnederlandse boeken van hoedanigheid die door het Noorden niet worden uitgegeven, omdat boeken nu eenmaal niet altijd op de markt worden gebracht door normenhanterende critici maar door kapitaal investerende kooplieden die het meestal van de spontaan smakende en in de jongste tijden door publiciteit geprikkelde lezers moeten hebben.
Slotsom: ten goede of ten kwade, Nederland versterkt ons grosso modo in de zekerheid dat wij een waardevolle letterkunde bezitten.
Wij ademen daarnaast in het besef dat wij een goed afgeronde literatuur in de rekken hebben. Met ‘wij’ bedoel ik de Vlamingen. Aan deze afgerondheid laten wij moeilijk tornen.
Herinner u hoe de op elkaar volgende uitgaven van ‘Dichters van deze tijd’ hier eens werden bejegend. In elke nieuwe editie vielen een paar ouderen weg, niet zozeer uit ongenade maar uit plaatsgebrek. Er moesten steeds nieuwe talenten bij. De lezer van vorige drukken voelde zich telkens én verrijkt én verminkt. Wie van ons keurt immers een bloemlezing met Vlamingen goed als op de drempel niet minstens één gedicht van Gezelle te lezen staat? Al zijn er reeds Vlamingen, zelfs Walen, die grinniken: ‘Ze zijn daar weer met hun Gezelle’. Wat mij persoonlijk betreft, zolang hij niet belachelijk wordt gemaakt door zoveel groter talent van anderen, kan Gezelle op mij rekenen om alle buitenlandse bloemlezingen in te luiden. Hij blijft onze zuiverste gongslag en een waarschuwing voor beunhazerij.
Deze zucht naar vastgelegde eenheid werkt ook andersom. Zij die het niet erg vinden, als ze merken dat b.v. Maurice Gilliams niet in een bloemlezing voorkomt, hebben even ongelijk als wie Gezelle willen weren. Gilliams is een discreter natuur die morgen vooraan zal staan maar vandaag mist men hem daarom minder.
Zeggen we iets over het roerloos stoere van het historisch profiel van onze literaire verworvenheden.
Op honderd Vlamingen, willekeurig gekozen uit de duizenden de naam waardig, zou minstens driekwart weemoedig of kwaad worden als Albrecht Rodenbach werd over het gekrulde hoofd gezien. Men onderneemt echter
| |
| |
niets tegen de figuur Rodenhach als men van oordeel is dat zijn gedichten eerder relikwieën zijn dan moderne booglampen.
Wij blijven Vlamingen uit één stuk als wij de meeuwenier uit Roeselare in onze brandkast tot eigen sieraad bewaren en hem niet op reis meenemen als model voor ons huidig volwassen en toonbaar kunnen.
Als ik al de Rodenbachs uit alle letterkunden in een bundel zou samenlezen, dan ware dit louter een curiosum of een document tot bijdrage van het nationalisme in Europa op een achtergrond van romantiek. Al deze mensen zijn schakels van een halsketting, niet de blikvangende borsthanger waarom het thans gaat.
Naast een horizontale en historische voorraad waarden geloven wij bovendien nog in een persoonlijke voorkeur.
Complexer kan het niet, al deze voorkeuren bijeen.
Wie onder ons vermag het er een louter literaire neiging op na te houden?
Allereerst behoren wij ofwel tot het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Brabant of het land van Loon.
Binnen deze microkosmen houden wij dan nog particulierder tornooien en feesten van retorijke.
Menig Antwerps of Gents auteur is groter en belangrijker alleen maar omdat hij in deze zustersteden zijn dialect heeft geleerd.
Moeten wij ‘links’ en ‘rechts’ te berde brengen?
De traangasbommen oud en jong, wie gooit ze niet in een even absurd als troosteloos gevecht?
Wij zijn kadastermannen in onze liefde voor de letteren. Ik moet steeds denken aan de toren ontworpen door professor Magnel uit Gent, een toren van zeshonderd meter hoog om voor ons land en andere alle stralen en golven op te vangen voor beeld en klank en misschien nog wat. Hij verheft zich nog niet. Ook in onze letteren ontbreekt hij nog. Wij willen geen toren van zeshonderd meter, sprak een verstandig opmerker, wij willen zeshonderd torens van een meter.
Zo staan wij daar met de mythe, ieder apart, dat wij een onverdeelbare, harmonieuze, volwaardige en onschendbare
| |
| |
letterkunde bezitten. En wie deze archipels niet als één vasteland laat vertalen, krijgt de naam barbaar te zijn.
| |
2. Ook vertalen is de kunst van het mogelijke
Behalve met de mythe moet men in ons land rekening houden met praktische bezwaren en even praktische beweegredenen.
Het behoort heel zeker tot de taak van gevestigde lichamen hun geld, relaties en prestige ten dienste te stellen van onze literaire expansie. Maar deze expansie wordt zo maar niet klakkeloos ondergaan door de buitenlandse uitgevers. Door sommigen vanzelfsprekend wel als er maar betaald wordt. Voor geld kan men alles laten drukken.
Wij hebben echter ‘Lijmen’ gelezen. Een vreemd uitgever die alleen maar uitgeeft waarvoor men hem betaalt is geen uitgever maar een drukker die de naam van uitgever misbruikt. Ik zou stookvoorraad tot aan het eind mijns levens hebben, laten we zeggen voor nog veertig jaar, als ik alleen uit Parijs de niet verkochte exemplaren kreeg van romans en verzen in die stad gedrukt op kosten van een dapper maar naïef land dat voor het boek heeft betaald met de hoop dat de wereld nu eindelijk verbaasd zou opgekeken hebben.
In België bestaan sedert een dik jaar een Franse en een Nederlandstalige dienst voor literaire propaganda in het buitenland.
Er werd van wal gestoken met bloemlezingen om twee redenen. Ten eerste opdat niet alles op één persoon zou gericht zijn, of op één boek van die persoon, en ten tweede opdat uitgevers uit de waaier van aangeboden sensibiliteiten een keus zouden vinden om verder op eigen initiatief zonder verdere tussenkomst van de Staat hun fonds te spijzen. Monsters mét waarde bezorgen, blijft het doel.
De keuze van de stukken gebeurt altijd in samenwerking met de uitgever die weet wat zijn publiek wil, wat zijn land niet kent, kortom waardoor zijn klimaat wordt aangevuld.
De aangeboden dichters en novellisten krijgen door ons een A, een B of een C mee en deze letters zijn voor de vreemde uitgever een vingerwijzing hoe wij zelf onze auteurs naar waarde schatten. Als Gezelle, Van de Woestijne en Van Ostaijen een A meekrijgen, dan wil dit zeggen dat van hun verzen liefst tussen de acht en de tien worden
| |
| |
vertaald, van de B liefst tussen de vier en zeven, van de C liefst tussen de twee en drie. Het komt er vooral op aan goede gedichten te geven zodat ook wel eens een D, auteur van minstens één goed gedicht, wordt opgenomen. De bijzonderheden worden in gemeen overleg ter plaatse besproken en gelden niet voor elk land als dezelfde. Om nu geen landen te noemen, in één had Van Ostaijen niet het verwachte succes omdat in dat land ook een paar Van Ostaijens hadden gewoond die het nog beter hadden gedaan, althans volgens hun landgenoten.
De academies moeten ook hun gewicht in de schaal leggen inzake vertalingen maar hier wacht een kleine angel. Uiteraard legt een academie academische normen aan. Liefst nog historisch gevoerd en wetenschappelijk ingepakt.
In den vreemde treft men academische uitgevers aan en, laten we zeggen, conjuncturele uitgevers ofwel tuk op actuele successen ofwel uitsluitend gericht op de moderne literatuur.
Hiermee dient rekening gehouden en er kan veel tijd en geld worden gewonnen met het precieze dekseltje (de uitgever) te kiezen voor het even precieze potje (het boek of de reeks boeken).
België telt op dit moment ruim twee dozijn culturele akkoorden. Dit betekent dat zoveel landen zich akkoord verklaren ons te helpen vertalen als wij hun de wederdienst bewijzen.
Het ene land wenst alleen de Vlaamse letterkunde te vertalen omdat het de goede Franse ofwel niet vertalen moet ofwel het aan de uitgevers overlaat uit de internationale gekende taal die het Frans is zelf te kiezen.
Andere landen stellen zich op taalstandpunt en vragen dat wij samen zouden verschijnen met Nederlandse schrijvers. Het kan gebeuren dat Nederland nog geen cultureel akkoord met dat land afsloot of dat het niet over de vlugge kredieten beschikt die België wel heeft voorzien. Delicate wrijvingen kunnen hieruit ontstaan maar het zal wel vlotter gaan in de toekomst. Een derde soort van landen wil ‘Belgische’ overzichten, Franstalige naast Nederlandstalige. Wij zeggen ‘landen’ maar wie precies weet of achter de voorkeur werkelijk de verzuchting van die vreemde natie staat of de toevalligheid van de onderhandelende ambte- | |
| |
naar, weet meer dan ik. Van een paar landen weet ik dat ze zeer sterk worden aangetrokken door het wonder ‘Vlaanderen’ dat ze uit de schilderkunst leerden. Ik wil niemand verwijten toesturen uit de vorige generatie, betreur echter dat grote, indrukwekkende tentoonstellingen van Vlaamse schilderkunst niet te baat werden genomen om ook onze letterkunde te ontsluiten. Het is bij vrome intenties gebleven! In onze culturele politiek spelen we nog te veel solo's.
Er bestaan een paar officiële instanties in het land die het ook goed menen met de verspreiding van onze letteren. Ze werden er trouwens gedeeltelijk voor aangesteld. Ze beschikken over een budget en laten in vreemde talen charmant uitgevoerde druksels over onze auteurs verschijnen. Soms houd ik een eindje mijn hart vast. Voor de tekst wordt beroep gedaan op een ongetwijfeld verdienstelijk criticus of leraar. Of de man een wenk ontvangt is mij niet bekend maar te oordelen naar de lectuur van zijn overzicht heeft hij angstvallig ervoor gezorgd vooral niemand te vergeten, ik bedoel niemand van links, niemand van rechts.
Ten tweede wordt zijn zelfde tekst vertaald in een paar internationale talen en hierover dient ook iets gezegd. Laten we het dadelijk doen eer we het over links-rechts hebben.
Ik beweer dat onze letterkunde niet dezelfde is voor een Fransman, een Engelsman, een Duitser of een Spanjaard. Opnieuw in het licht van wat ik ‘aanvulling’ heet. We moeten enigszins comparatistisch te werk gaan en wel voor ogen houden voor welk geestelijk of etnisch klimaat wij ons overzicht schrijven. Tenzij wij alleen de menselijke kern van onze literatuur naar boven halen. Propaganda moet dragen, aanknopen bij wat de vreemde lezer reeds weet of vooral dient te weten. Passe-partoutteksten in deze aangelegenheid bestaan niet.
Links-rechts. Het binnenland zal natuurlijk tevreden zijn als het ziet dat met het geld van iedereen ook iedereen wordt geprezen, geprezen met dezelfde kwalificatieven. De boekjes richten zich echter bepaald niet tot het binnenland maar tot nieuwsgierigen, zelfs belangstellenden, buiten de grenzen. Onderstellen we nu dat een vreemd uitgever of een vreemd journalist, aangetrokken door een mooie foto of een aardige titel of, als de steller van het boekje eraan heeft gedacht, door een thema van een werk,
| |
| |
verder belang gaat stellen in de figuur of het boek. Het kan een meesterwerk zijn maar aangezien iedereen present is, kan het ook een middelmatig geschrift zijn. De gevolgen liggen voor de hand: één ontgoocheling en het is weer voor zoveel jaar gedaan met de naïef aangewakkerde belangstelling.
De Nederlandse stichting tot vertalen, zetel Amsterdam, ontvangt subsidies van de Nederlandse Regering en een niet te misprijzen subsidie van de Belgische Regering. De samenwerking wordt met de dag steviger en het jongste nieuwtje is dat in de Stichting voortaan een officieel waarnemer van beide landen zetelt. De Stichting staat op het enig mogelijke standpunt dat de Nederlandse letteren één zijn. Dit wil niet zeggen dat de auteurs dezelfde snaar betokkelen. Het buitenland kent ook het verschil tussen Noord en Zuid, misschien alleen iets te veel dat verschil, zodat het bij zijn aanvullende keuze voor vertalingen een beetje verward is: door onze eenheid van taal, verdedigd door ons, wordt het onzeker over de eigenlijke innerlijke kenmerken van de twee. We hebben het nog niet zover gebracht dat men binnen onze verdedigde eenheid onze aparte kleuren herkent. Met het gevolg dat het toezeggen van een vertaling soms geremd wordt door deze met gewisse abstractie doordrongen gemeenschappelijkheid.
Groot gevaar betekent de doorbraak van een Schlager. Zoals Timmermans en Claes in Duitsland, zonder dat hun schuld treft vanzelfsprekend, enigszins de markt voor lange tijd hebben bepaald door hun typisch produkt, zo kan het gebeuren dat een ‘Ik, Jan Cremer’ bijvoorbeeld de verdere toegang afgrendelt voor andersoortig werk. De goede literatuur begint ook aan de voet van de berg maar alleen de toppen vestigen de aandacht, soms minder door de top dan door de sneeuw die erop ligt.
Een ander gevaar wordt mogelijk gemaakt door de vertaalbureaus. Het standpunt van deze kantoren is begrijpelijk, zoveel mogelijk plaatsen want elk boek brengt baten, vooral het middelmatige, gewoonlijk het meest verkochte. Dit nuchter standpunt kan dat niet zijn van een departement voor Cultuur, precies geschapen om de in de schaduw gedrongen en zich niet op de markt verdedigende prima-werken een kans te gunnen. Ik meen daarenboven dat het overwegend de taak is van de officiële cultuur- | |
| |
instellingen verantwoorde overzichten te laten vertalen, met klemtoon zelfs op de goede tekst en niet op de auteur. Ware het mijn doen, ik zou eens een bloemlezing van onze beste bladzijden vers en proza anoniem laten verschijnen en er één enkele maar dan klinkende naam onder zetten: Vlaanderen. Wij moeten eens, ik zeg eens en niet altijd, de middeleeuwse moed opbrengen om onze privénamen uit te wissen zodat men als door een schok de grootste gemene deler van ons ‘genie’ ondergaat. Deze bloemlezing zou gaan van ‘Gekwetst ben ik van binnen’ tot het gebeurlijk meesterstuk van een der allerjongsten. De vruchten van de Sabam zouden in de volgende wél nominatieve bloemlezing kunnen geplukt worden.
Leven de jongeren. Hun werkelijke kwaliteiten hebben evenzeer recht als die van ouderen om in het buitenland te worden bekendgemaakt. Maar de jongeren zijn ongedurig en eenhandig, ze spenderen hun geruchtmakende energie iets te uitsluitend aan zich zelf, zelfs niet altijd aan hun generatie. Ze profiteren van de modeziekte van veel uitgevers: alleen het nieuwe brengen. Het nieuwe moet zo vlug mogelijk aan zijn wereldreis beginnen. Wat niet insluit dat het gerijpte thuis aan de boom moet blijven hangen.
De vertaalwereld is en blijft een bonte markt. De Buchmesse van Frankfort is zo'n jaarmarkt geworden. Wie luidst roept wordt er gehoord. Deze luidsten zijn niet altijd de besten. Eerlijk gezegd, ik geloof niet dat deze markt kan geordend worden en gelukkig denkt ook niemand eraan. Het is dus met de vertalingen als met de bomen in een oerwoud. Wie licht kan bereiken, krijgt een levenskans, een vertaalkans.
Aan de andere kant hangt veel af van de vreemde uitgevers, d.w.z. van hun voorliefde, van hun ideaal. Dit kan louter geld zijn, dit kan kwaliteit plus geld zijn.
Slotsom: een boek moet door de spitsroeden lopen op weg naar zijn gebeurlijke vertaling. Wie de stokken in handen houdt zijn: de auteur zelf, de tijdsconjunctuur, het thema, het volume, de taal waarin het gesteld is, de ellebogen van de auteur, de werfkracht van zijn uitgever, zijn binnenlands succes, het geduld en het vernuft van een vertaalbureau, de smaak van een vertaler, het talent van de vertaler, de invloed van de vertaler, de mogelijkheden
| |
| |
van de uitgever, de oriëntering van de uitgever, het onberekenbare publiek en tal van andere factoren.
Vind daar eens uw weg in.
(Wordt vervolgd)
K.J.
|
|