| |
Mauriac op tachtig jaar: agaçant of ouderwets?
Sinds jaren wordt Mauriac, zoon van een vrijzinnige vader en een vroom-christelijke moeder, door de linkse Fransen ‘agaçant’ genoemd, omdat zij, op evidente en door hem zelf geleverde gronden, overtuigd waren van zijn vrijzinnigheid en hij geregeld, dààr tegenin, verklaringen van rooms-katholieke gelovigheid aflegde, waarin zij niets anders dan kwade trouw uit opportunisme kunnen zien. Volgens die verklaringen kwam zijn houding in het kort hierop neer, dat hij zich bewust was van de leerstellige onhoudbaarheid van het geloof, maar het bleef belijden omdat zijn gemoed dit nodig had. Men kan de geprikkeldheid begrijpen van de linksen, die een der Franse topfiguren periodiek hoorden verklaren dat hij geen fopspeen kon missen.
‘Je ne vois pas de carrière d'écrivain qui, d'un bout à l'autre et à tout moment, soit plus digne d'estime’, schreef in 1952 Pierre Brisson, directeur van ‘Le Figaro’, in de eerste vreugde om de bekroning van zijn medewerker met de Nobelprijs. Juister is wat Jacques de Lacretelle nu in hetzelfde blad schrijft bij Mauriacs tachtigste verjaardag: ‘Mauriac a toujours inquiété ses amis et déconcerté ses ennemis’.
Op rijpere leeftijd is Mauriac de zwoelheid van zijn eerste romans gaan verloochenen en spreken van een behoefte te ‘purifier la source’. Naar gelang hij minder werd geboeid door de zonde die de katholieken in zijn werk hinderde en die hem zelf afleidde van een consequente geloofsbeleving, legde hij meer belijdenissen van orthodoxie af en in zijn ‘Journal’ en ‘Mémoires intérieurs’, betuigt hij zich van langsom meer als een oprecht katholiek. Hij bleef als zodanig vinnig antiklerikaal, tot zijn toetreding tot het Gaullisme hem nog verder verwijderde van de hopeloos verdeelde en onmachtige linksen in Frankrijk. Nu schrijft hij haast schaduwloos orthodox, meer antilinks dan voordien antiklerikaal, dat wil zeggen, voor al wie overtuigd is van zijn vrijzinnigheid, in hoge mate ‘agaçant’. De oecumenische beweging en de erotische gewaagdheden van de
| |
| |
jongste literatuur verplichten de katholieken steeds meer water in hun wijn te mengen en maken het hun mogelijk hem veel minder perversiteit aan te rekenen. Zo is dat dubbeltje dan gerold, dat de tachtigjarige thans van rechts vooral vriendschap, van links vooral onwil ondervindt, een situatie die voor de veertigjarige precies omgekeerd was.
Wie het proces dat hiertoe voerde, tekst voor tekst zal reconstrueren - wat natuurlijk eenmaal gebeurt - zal een leerzame illustratie leveren van het feit dat de mens voor een groot procent met zijn hart denkt in plaats van met zijn hersenen. Hij zal aantonen van hoe weinig het afgehangen heeft dat dezelfde Mauriac, die nu uitdrukkelijk betreurt al wat hij ooit ongunstigs over het christendom heeft geschreven, een vrijzinnig auteur ware geworden en als gevolg van welke gevoelsreacties, de man van ‘Le Sillon’ van Marc Sangnier zich op zijn tachtigste verjaardag politiek akkoord verklaart met een fascist als Boutang, behalve met diens haat voor de Gaulle. Dit is wel de misselijkste Mauriac:
‘La politique étrangère française, si défigurée, si calomniée par la presse française, j'ai été heureux de la voir défendre ces temps-ci, par un Maurassien d'extrême-droite et qui ne cache pas qu'il déteste de Gaulle. Mais il se fait de la France et de sou rôle dans le monde la même idéé que l'objet de son exécration. Dans “La Nation française” Pierre Boutang supplie un de ses amis de ne pas haïr, parce qu'il hait de Gaulle, la vérité que de Gaulle incarne. “Tout de même sur la force de dissuasion nationale, sur la révision du Pacte Atlantique, sur le refus de la clause majoritaire du Marché Commun, aurais-tu la tranquille audace de donner tort à la France parce que de Gaulle est à cette heure et pour tous les autres la France?”’.
Aan deze ommekeer heeft Mauriac zeker zelf gedeeltelijk schuld door dubbelzinnigheid naar de ene en vaagheid naar de andere kant. Nu heeft hij echter, in een interview met Yves Destan voor ‘Le Monde’ (Sélection hebdomadaire 7-13 oct. 1965, nr. 886) klaardere taal gesproken dan ooit tevoren. Het is evident niet zijn bedoeling geweest daar iets méér te zeggen dan hij tot nu toe heeft prijsgegeven. Onbewust waarschijnlijk en in de mening dat iedereen het al weet, zegt hij met een minimum van woorden en een maximum van precisie waar hij staat:
‘Mozart a été, il demeure pour moi, un témoin de Dieu. Croire que la vie est apparue à un moment donné, à la surface de la matière, sortant d'un rien, croire que dans cette cellule originelle, il y avait la clarinette, le haut-bois de
| |
| |
Mozarl, la romance du Concerto en ré, me semble plus invraisemblable que toule la foi chréfienne. Ce que croient les chrétiens est fou, mais ce que pensen! les athées est absolument fou’.
Het argument is zo oud als de wereld en mondgemeen. In de Franse literatuur heeft het twee grote peters van wie Mauriac het haast kon afgeschreven hebben: Molière en Voltaire.
Molière laat Sganarelle in ‘Don Juan’ voor zijn rekening zeggen, dat hij, zonder een groot geleerde te zijn, toch zeker weet dat het heelal onmogelijk uit het niet kan zijn ontstaan gelijk een paddestoel.
Voltaire geloofde in God omdat het heelal hem voorkwam als een perfect lopend uurwerk en hij bij het zien van een uurwerk volstrekt zeker was van het bestaan van een horlogemaker.
En deed Robespierre niet het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel afkondigen langs wettelijke weg, in het eerste artikel van een door de Conventie aangenomen decreet: ‘Het Franse volk erkent het bestaan van het Opperwezen en de onsterfelijkheid van de ziel’?
Zoals voor Molière-Sganarelle de reusachtigheid van het heelal en voor Voltaire de orde in het heelal geen toeval kunnen zijn, zo kan dus voor Mauriac de stof niet zonder overleg een Mozart hebben voortgebracht.
Met vele andere varianten die op hetzelfde Anselmisch-Thomistisch Godsbewijs neerkomen, is dit nog altijd het argument van talloze onkerkelijken en deze ‘tournure d'esprit’ beheerst nog steeds zo sterk het menselijk verstand, dat sommige oude organisaties van vrijdenkers geen leden aanvaarden die zij ‘stupid atheists’ noemen. Het katholiek dogma dat een godloochenaar niet te goeder trouw zijn kàn, is niets om hard over te roepen als loges in strakke godsloochening een bewijs zien van stupiditeit en geen linkse moet er fier op zijn dat hij het probleem niet ziet of er geen belang in stelt.
Dat het argument sinds eeuwen definitief is weerlegd, wil niet zeggen dat er niets inzit. De Mauriac die het christelijk geloof krankzinnig vindt, maar het atheïsme nog veel krankzinniger en daarom, wel verre van al wat krankzinnig is te verwerpen, het minst krankzinnige kiest, zoals wij de democratie aanhangen omdat zij de minst slechte staatsvorm is, doet een keuze die overeenstemt met de meest fundamentele denkwijze: die van oorzaak naar gevolg en omgekeerd.
Vanwaar komt de verstommende weerstand van het argu- | |
| |
ment aan de rede, waar zit de fout welke de mens instinctmatig weigert te vermijden?
Alleen reeds om Mauriac te begrijpen, die, van links zowel als van rechts gezien, toch een der belangrijkste literaire figuren van Europa blijft, is het de moeite waard op deze vraag in te gaan. In Mauriac leert men dan de overgrote helft van onze tijdgenoten begrijpen. Het ware belang van het onderzoek ligt echter vooral dààrin, dat het zout strooit op de twee giftigste slakken van onze tijd: de vennen de sociale incompatibiliteit van gelovigheid en atheïsme en de niet minder denkbeeldige incompatibiliteit van kapitalistische vrijheid en marxistische dictatuur. De kernwapens en de wedloop der bewapening zijn geringe wereldgevaren in vergelijking met het idee, dat sedert 1945 angstwekkend woekert, gelijk een kanker door de prikkelingen van die dubbele waan verwekt, als zou het tussen gelovig kapitalisme en goddeloos communisme moeten uitgevochten worden met geweld, liefst in een derde wereldoorlog.
Is reeds de vereenzelviging van twee metafysische standpunten met twee staatsopvattingen ongerijmd, omdat een christen communist kan zijn en een goddeloze fascist, helemaal gek is het, dat in de twee blokken van elk honderden miljoenen mensen, die het conflict gewapenderhand zouden uitvechten, de gelovigen en de atheïsten, de kapitalisten en de communisten in gelijke verhoudingen zullen aanwezig zijn. Dubbel gek is het dat kapitalisme en communisme, wel verre van met elkaar wat ook te moeten uitvechten, evident op weg zijn elkaar te ontmoeten. Volgens dezelfde onvermijdelijke evolutie wordt de vrijheid in het Westen afgeknaagden in het Oosten heroverd. De ontmoeting zal plaatsvinden op een ongeveer gelijk welvaartspeil en als men daarbij bedenkt dat oorlog elk jaar een beetje onmogelijker wordt en dat dus elke dag een dag gewonnen is, ontgroeit men aan de gevaarlijke paranoia.
Nog vóór wij de kernwapens vernietigen en de militaire effectieven gelijktijdig verminderen, moeten wij daarom de zwellende waan doorprikken van de wederom heilige oorlog waarin het Westen tegen het Oosten zijn geloof zal verdedigen. We mogen de goden danken die de mooie, drukke Vietnamese dame, volgens welke de boeddhisten het gedaan hadden, naar de vergetelheid hebben verwezen. We mogen de Amerikanen danken die met grote zorg vermijden van iets méér dan weerstand tegen gewapende agressie te spreken. De proclamatie van de gewetensvrijheid door het concilie namens het hoogste moreel gezag der blanken, zou misschien
| |
| |
wel het belangrijkste feit van het derde kwartaal onzer eeuw zijn, omdat zij zonder twijfel het meest zou bijdragen tot de ontluistering van de oorlog. Doch terug tot Mauriac.
De lezers van de grote negentiende-eeuwse Russische romans weten dat vaak de derde vraag die twee Russen elkaar bij de eerste ontmoeting stellen, na de eerste vraag: uit welk gouvernement ze komen, en de tweede waar ze naartoe gaan, informeert naar het feit of broerlief in God gelooft. Na de herkomst en het reisdoel zegt dit hun het best met wat voor iemand zij te doen hebben. Misschien omdat zij het ook zo zien, maar van mening zijn dat men niemand mag verplichten zich zo naakt uit te kleden, houden de Angelsaksers de vraag voor hogelijk onwellevend. Het toppunt van kortzichtigheid is er een vraag in te zien die niets om het lijf heeft.
De uitlating van Mauriac bewijst dat men niet genoeg kan herhalen wat sinds eeuwen bekend is.
Wie een bloem ziet, zichzelf ziet in de spiegel of de sterrenhemel bestudeert, kan haast niet de gedachte weren dat dit resultanten zijn van een overleg, dat iemand die over de macht beschikte om het uit te voeren, zich vóórnam een bloem te scheppen, een mens, een sterrenhemel, een krinkelende, winkelende waterding met een zwarte kabotseken aan, dat zijnen name zou schrijven op het water. Ons verstand dwingt ons alles te verklaren door een toereikende oorzaak en er is zo oneindig veel te verklaren, dat de oorzaak oneindig almachtig en verstandig moet zijn en daarbij nog oneindig goed, want zij heeft de druif geschapen tot onze lafenis en verheuging, het hert voor ons diner met wildgebraad, en wij bedanken ze, of liever hém, dan ook in ons gebed vóór de maaltijd, voor de spijzen die zijn milde hand ons geeft.
Het vraagt van de mens een zeer grote inspanning zijn ogen te sluiten voor wat hij rondom zich ziet en er zich door redenering bewust van te worden, dat zodra de honderd en zoveel elementen voorhanden zijn in de ontzaglijke hoeveelheden van het heelal, er geen doelbewust verstand meer nodig is om bloemen, mensen en sterren te verwekken. De uitvinders van de alfabets en de lettergieters moesten ook niet bezorgd zijn of er de Ilias, de bijbel en Don Quijote in alle talen in zaten. Niemand moest de sneeuwvlokken leren een winterlandschap te maken, niemand moest de vorst winterbloemen voortekenen, niemand woestijnen of bergen ontwerpen. Niets of niemand kan beletten dat dit alles uit de ertoe vereiste stoffen en omstandigheden ontstaat.
| |
| |
De gewezen voorzitter van de Academie van wetenschappen van New York, A. Cressy-Morisson, vindt, zoals ik vermeldde in mijn boek ‘Muziek voor twee stemmen’, buiten de Mozartklarinet, waaraan Mauriac genoeg heeft, nog zeven andere wonderen die onmogelijk bij toeval kunnen zijn ontstaan. Had deze verdienstelijke geleerde verder willen zoeken, hij zou nog veel meer hebben gevonden. Er is in het heelal veel meer dat wij niet door het toeval kunnen verklaren dan wel. Sinds miljoenen jaren houden talloze insekten er een traditionele levenswijze op na die hun niet kan aangeleerd zijn daar zij nooit in contact komen met hun ouders, die weglopen of sterven vóór hun eieren uitkomen. En op een bepaald moment in de evolutie, is een categorie van dieren, die men later zoogdieren noemen zou, op het totaal nieuw en geniaal idee gekomen dat het voor het wijfje wel praktisch zou zijn, zelf melk voor haar jongen te produceren in klieren die voor het mannetje even aantrekkelijk zouden zijn als nuttig en voedzaam voor het jong. Dierlijk instinct en associatievermogen kunnen nooit een innovatie verklaren waarvoor het vernuft, de verbeeldingskracht van alle Edisons zouden tekort schieten.
Hoe minder men in deze onverklaarbaarheden berust, hoe meer men het opperste overleg ter hulp roept om wonder voor wonder en raadsel voor raadsel te verklaren, des te eerder stuit men op nutteloosheden, onvolmaaktheden, onredelijkheid, verkwisting, lijden, wreedheid die de primitieve mens hebben doen denken dat hij gestraft was en die elke intelligente planning uitsluiten. Pascal heeft het reeds opgemerkt, er is in de natuur veel meer dat tegen het verstandelijk overleg pleit dan ervoor. Met oneindig minder intelligentie en macht verbetert de mens van dag tot dag de schepping en maakt de aarde bewoonbaar. Het geheel van de gedragingen der ontzaglijke hoeveelheden stof en energie overziende, voor zoveel hij daartoe in staat is, kan de moderne intellectueel geen andere doelbewustheid ontdekken dan een blinde wil onophoudelijk hemellichamen te doen ontstaan en vergaan van in en tot in alle eeuwigheid.
Datgene wat de onontwikkelde kwezel en de grote schrijver Mauriac en de verdienstelijke geleerde A. Cressy-Morisson het meest verbijstert en overtuigt: de bloem, de mens, met één woord het leven, komt in het heelal zo zelden voor, is er zo kort van duur in en verloopt er zo spilziek en wreed, dat het onmogelijk het doel van de schepper kan zijn geweest en een der sterkste argumenten tegen het overleg oplevert. Wat wij weten over de aardvorming en het
| |
| |
ontstaan en vergaan der soorten, kan niet komen van een oneindige Kunstliefhebber die van in alle eeuwigheid aanstuurde op een klarinet voor Mozart; en Mauriac, die het geloof van de christen krankzinnig noemt, moet deze redenering kennen.
Hij moet weten dat een nog sterkere contra-indicatie ligt in het christendom zelf. Een waarheid buiten welke geen heil is, slechts aan vijf procent der tot heden toe geboren mensen ter kennis gebracht en nu, lang vóór de oudere godsdiensten, door de ontwikkelden in massa verloochend, doet ernstig twijfelen aan een God die er niet in slaagde zich te doen kennen en dienen zoals hij het wil.
Nu staat de mens, hij weze christen of atheïst, voor de vraag vanwaar de honderd en zoveel elementen komen die hun natuur zo onbeheerd en onbeheerst uitleven. Wederom dwingt zijn verstand hem daar een oorzaak voor op te geven. Is het leven een spontane chemische reactie, ongeveer zoals ik met een worp van teerlingen onvermijdelijk een getal moet bekomen dat altijd toevallig zal zijn, vanwaar komen de chemische elementen, vanwaar de teerlingen?
Zij kunnen niet van in alle eeuwigheid hebben bestaan, want dat kan ik wel met woorden uitspreken, maar niet met mijn verstand vatten.
Zij kunnen zich zelf niet hebben geschapen, want dat behoort evident niet tot de mogelijkheden van waterstof, zuurstof, stikstof, enz.
Zij kunnen niet geschapen zijn om er leven te laten uit voortkomen, want dat leven is niet meer dan een druppel in de zee.
Zij kunnen ook niet gerealiseerd zijn door een blinde onverschillige almacht, want dat lost niets op en maakt het nog moeilijker.
Vanwaar komt dan die almacht? Als zij almachtig is, hoe komt het dat zij blind is? Als zij uit haar elementen het menselijk verstand kan laten groeien, hoe komt het dat zij zich zelf niet wat wijzer maakt?
Hoe kan ik het onverklaarbaar bestaan van honderd en zoveel elementen uitleggen door het nog minder verklaarbaar bestaan van een schepper?
Er bestaat niets dan materie en energie. Hoe kunnen die voortkomen uit iets dat noch materie noch energie is, iets waarvan noch het bestaan noch de bestaanbaarheid ooit is aangetoond.
Op al die vragen is er maar één antwoord dat niets beantwoordt: Wij weten het niet. Wij zullen nooit weten waar- | |
| |
door het heelal ontstond. Het is metafysisch onmogelijk te verklaren waarom er iets is en niet niets. Het is logisch dààrin te berusten en onlogisch rust te zoeken in een nog groter raadsel. Die berusting is pijnlijk voor ons verstand dat begrijpen wil, maar ze is niet krankzinnig, er is op aarde veel meer dat wij niet kunnen verklaren dan wel.
Dat de mensheid eeuwen nodig heeft om zich erbij neer te leggen dat zij iets nooit zal weten, dat een der helderste Franse intelligenties in 1965 nog met Mozart het bestaan van God meent te bewijzen en zich daardoor zelfs intelligenter te betonen dan de atheïst, dat zegt ons dat wij de oecumenische christen en François Mauriac niet meer ‘agaçant’ mogen noemen. Hij is alleen maar een beetje ouderwets, zoals vele geleerden in het genre van A. Cressy-Morisson en de overgrote meerderheid van onze tijdgenoten.
G.W.
|
|