| |
Vaag en verkeerd
Prof. Mgr. Sencie van Leuven, die honderd jaar geleden geboren werd, publiceerde volgens ‘De Standaard’ niet, omdat hij het te delicaat en te moeilijk vond zijn gedachten op papier te zetten. Had ik niet zoveel gehouden van deze voorzitter van ‘Met tijd en vlijt’, ik zou vragen waarom hij dan als hoogleraar zijn gedachten mondeling nog veel stunteliger uitdrukte dan met de pen.
De scrupules van Prof. Sencie zijn tegenwoordig onbekend. Vele jonge publicisten kunnen hun gedachten niet alleen meer zonder fouten van d, t, of dt uitdrukken, maar ook niet meer mét fouten. Men kan van Teilhard de Chardin veel zeggen en dat zal ik ook doen, maar hij kon zijn gedachten nauwkeurig uitdrukken en ook mooi. In hoever vaagheid en fouten voortkomen uit de gedachten zelf dan wel uit taalonmacht, is moeilijk uit te maken. Daarom verkies ik stelselmatig de schuld op de verwoording te leggen. Iemands gedachten flodderachtig noemen is licht beledigend en, als ze werkelijk flodderachtig zijn, is het zeer wel mogelijk dat hij, gevleid, zijn taalonmacht toeschrijft aan de genialiteit van zijn gedachten.
Voor ditmaal ontleen ik mijn voorbeelden van vaag- en verkeerdheid niet aan een denker, maar aan Dethier, commentator van de denker L. Flam in ‘Proces’, 1e jg., nrs. 16-17. Ik zal mij echter niet ontzien groteren te fouilleren. Het is hoognodig gedurende tien jaar een dagelijkse politiedienst tegen het gelul in werking te houden. De humbug, een algemeen verschijnsel zo oud als de cultuur, is thans hyperacuut. Publicisten schrijven taalfouten, schilders kennen hun vak niet meer, letterkundigen drukken de irrationaliteit van het leven uit door onverstaanbaarheid die
| |
| |
vanzelfsprekend niets kan uitdrukken, denkers, overtuigd van onnut en onzin der filosofie, spelen met woorden om diep te schijnen, de kerk breekt zich zelf af, maar is kwaad als men niet zegt dat ze zich versterkt en vernieuwt, er moeten barbaren komen die een kat een kat noemen en herbeginnen bij het abc
Laat mij vooraf ook nog aanstippen dat ik mijn slachtoffer gekozen heb onder de dii minores, maar niet onder de stumperds om het gemakkelijk te hebben en dat de voorbeelden die ik aanhaal, geen zeldzame verstrooidheden van hem zijn, doch representatieve volzinnen uit een artikel waarin geen enkele betere staat.
| |
Eerste voorbeeld
Commentator Dethier wil schrijven dat voor Prof. Flam, die betwijfelt of iemand zijn of een gedachte werkelijk kan vatten en voortdragen, de vraag voor wie hij of men schrijft zeer pijnlijk is. In plaats daarvan schrijft hij:
‘Voor hem stelt zich de vraag “Voor wie schrijven?” op een verschrikkelijke wijze, wanneer er niemand is die waarlijk de gedachte kan opvangen en voortzetten’.
Ik vermoed dat dit een slechte vertaling uit het Frans is, maar dat is geen excuus voor de onzin die erin staat. Gezwegen van het al dan niet goed gebruik der werkwoorden opvangen en voortzetten, betekent deze volzin dat de vraag voor wie men schrijft pijnlijk is op het ogenblik dat er niemand in de buurt is die een gedachte kan opvangen, dus bijvoorbeeld wanneer de ontwikkelden naar de koer zijn gegaan en men de vraag stelt aan een minus habens, de poes en de papegaai. De zin is niet te redden door ‘wanneer’ te vervangen door ‘indien’. Indien niemand een gedachte kon snappen, zou Flam nog in de waan kunnen verkeren dat iedereen het kan en dan zou de vraag voor wie hij schrijft zich voor hem helemaal niet op een verschrikkelijke, doch op een uitermate blijde wijze stellen en het antwoord zou zijn dat hij schrijft voor iedereen, daar iedereen een gedachte kan opvangen en voortzetten.
De volzin van commentator is dus onduidelijk en wat erin staat is niet waar. Noch wanneer niemand een gedachte kan vatten, noch indien niemand een gedachte kan vatten, doch slechts wanneer of indien een schrijver denkt dat niemand een gedachte kan vatten, wordt voor hem de vraag voor wie hij schrijft pijnlijk. En men kan niet zeggen
| |
| |
dat dit van onzentwege taalmuggenzifterij is, het gaat over het verschil tussen ja en neen, tussen waarheid en onwaarheid. Commentator heeft niet geschreven wat hij wilde schrijven en wat hij heeft geschreven is onjuist.
| |
Tweede voorbeeld
Commentator bedoelt het volgende. Daar men schrijft om gelezen te worden en een tekst niets bereikt zolang hij niet gelezen wordt, is het voor een publicerend filosoof van essentieel belang gelezen en verstaan te worden.
Ik zal er nu niet op drukken dat dit een grandioze onnozelheid van de heer de la Palisse is, ik zal alleen maar even ingaan op de wijze waarop commentator deze onnozelheid formuleert. Hij schrijft:
‘De vraag naar een authentieke dialoog is voor het filosofisch werk fundamenteel, want de schrijver is als enkeling voor de anderen’.
Wederom ga ik voorbij aan het onjuist gebruik van het woord ‘dialoog’ in plaats van ‘ontwikkeld lezer’, van het woord ‘fundamenteel’ in plaats van ‘belangrijk’ en van de uitdrukking ‘voor de anderen zijn’, die hier op zijn minst dubbelzinnig is. Ik beperk me tot het vage en verkeerde in de bewering zelf.
Vooreerst is een ‘dialoog’ met wat men noemen kan ‘un interlocuteur valable’ voor een filosofisch werk nooit van fundamenteel belang. De grootste filosofen hebben uiteraard bij leven nooit een lezer van hun gehalte gevonden: er hebben nooit twee Aristotelessen, Plato's of Sint-Thomassen tegelijk geleefd. Zij hadden slechts commentatoren, assistenten, propagandisten. De filosofen die werkelijk aan elkaar gewaagd waren zoals Aristoteles, Plato, Thomas, Kant, hebben elkaar eerder onttroond. Het dóórdringen van zwakkere en meer op de moraal gerichte filosofieën, als bijvoorbeeld het existentialisme, komt veel minder van ‘interlocuteurs valables’ dan van zeer incompetente leeghoofden die de filosofische werken waarschijnlijk niet eens gelezen hebben en, zo ja, ze, volgens Sartre zelf, niet hebben verstaan.
Vervolgens is de schrijver als enkeling niet voor de anderen. Wel is de enkeling als schrijver in zekere zin voor de anderen en dat is reeds heel wat anders. Strikt genomen echter is noch de schrijver, noch de enkeling voor de ande- | |
| |
ren. Zij zijn op de anderen aangewezen, hebben tegenover hen rechten en plichten, kunnen met hun gevoelens of opvattingen voor of tegen de anderen zijn, maar zij zijn niet voor de anderen in die zin dat zij er voor hen zouden zijn. Flam is niet voor zijn lezers, zijn lezers zijn niet voor hem. Hij is bijvoorbeeld niet voor de fascisten onder zijn lezers en die fascisten zijn niet voor hem. Hij is er evenmin voor zijn lezers en zijn lezers zijn er evenmin voor hem. Ik weet niet waarom hij en zijn lezers er zijn, maar ik weet zeker dat zij er niet zijn voor elkaar.
| |
Derde voorbeeld
Commentator bedoelt dat de hedendaagse filosofie minder een leer omtrent leven en wereld bepleit, dan wel een houding in en tegenover wereld en leven. Dat is onbetwistbaar juist, maar wat hij schrijft is onjuist en onwaar:
‘Het totaal nieuwe van een hedendaags filosofisch denken is dat ze (sic!) geen systeem, geen leer, geen weten schenkt, maar wel een oriënterend inzicht dat aan een individu de mogelijkheid schenkt zich te bewaren in de storm’.
Vooreerst is een filosofie die meer op de praktijk dan op de theorie is gericht, allesbehalve totaal nieuw. Het Stoïcisme, het Epicurisme en het Scepticisme waren veel meer ethisch gericht dan het hedendaags filosofisch denken en waren het tweeduizend jaar vóór.
Vervolgens, de hedendaagse filosofie schenkt wel degelijk een systeem, een leer, een weten. Om maar één enkel bewijs aan te halen, in ‘L'Etre et le Néant’ staat een bewijs dat God niet kàn bestaan. Om het even of dit bewijs al of niet opgaat, het is een leer, een weten dat in de geschiedenis der filosofie nog niet is voorgekomen en dat er even belangrijk in is als het Godsbewijs van Anselmus, uitgewerkt door Thomas, en de weerlegging ervan door Kant. Dat God bestaat, dat het bewijs ervoor niet opgaat, dat God niet bestaat, zijn vertrouwde filosofische stellingen, maar dat hij niet kàn bestaan is nieuw. Het behoort tot de theodicee, de zuivere metafysiek, en niet tot de ethica.
Ten slotte is het onwaar dat de hedendaagse filosofie door middel van een oriënterend inzicht aan het individu de mogelijkheid schenkt zich te bewaren in de storm.
Zonder de hedendaagse filosofie beschikt elk individu over die mogelijkheid, in de vorm van een blinde levens- | |
| |
drang, die vooral door Arthur Schopenhauer werd beschreven. Daarbij heeft de hedendaagse filosofie in de praktijk, voor zover men dat kan nagaan, veel meer wanhoop, asociabiliteit en zelfmoorden verwekt dan levensmoed en komt zij als middel om zich te bewaren in de storm nauwelijks in aanmerking naast om het even welke religie.
Het enige dat de hedendaagse filosofie kan schenken is een aanmoediging of opwekking tot zelfbehoud in de storm en dat is heel wat minder dan een mogelijkheid. Men moet ‘Honger’ van Knut Hamsun niet gelezen hebben om te weten dat iemand die op het punt staat in de storm onder te gaan, er bovenop kan komen, eenvoudig door zich te bedrinken of bij een hoer te gaan, terwijl hij, door van de eerste tot de laatste letter de mogelijkheid om zich te bewaren te lezen, die vervat ligt in de zeshonderd bladzijden van ‘L'Etre et le Néant’, zodanig de buik vol kan krijgen van de hedendaagse filosofie, dat hij zich met geen mogelijkheid kan bewaren in de storm en schiet.
De lezer zal natuurlijk begrepen hebben dat deze toegespitste detailkritiek volstrekt nodig is om vaagheid en verkeerdheid te ontmaskeren, doch van de andere kant niet toelaat een complete tekst te behandelen. Wij geven hem ons erewoord dat de rest van het artikel geen haar beter is.
G.W.
|
|